Geloofwaardigheid en eenheid binnen joods Nederland – door rabbijn Lody B. van de Kamp (BEd.)
Bijna vergane teksten op de eeuwenoude grafstenen toonden de tand des tijds op de oude Joodse begraafplaats. Omgevallen bomen, verwilderde struiken en grijze stenen brokstukken vertelden over het rijke verleden van deze dodenakker, recht tegenover het statige Vredespaleis in de Haagse residentie.
Het moment was gekomen om de aanslag die de loop van de geschiedenis op dit unieke plekje aan de rand van de Scheveningse duinen pleegde een halt toe te roepen. Er moest gerestaureerd worden.
Zo werd een comité voor dit project gevormd waarvan ook de Haagse Orthodox Joodse Gemeente als eigenaar van de begraafplaats onderdeel uitmaakte.
De Haags Liberaal Joodse Gemeente had zich jaren daarvoor al afgezonderd van de gevestigde Joodse gemeenschap. Niet alleen voor de levenden maar ook voor haar doden. In het nabijgelegen Rijswijk had zij een eigen dodenakker ingericht.
Toen dan ook een van de vooraanstaande liberale voormannen zich aanmeldde om binnen het zo juist opgerichte comité van Haagse notabelen een plekje op te eisen viel zijn verzoek op dovemans oren.
“ Zij die er voor hebben gekozen hebben om vanuit de Joodse gemeenschap hun eigen weg te gaan kunnen vanuit die afzondering geen rechten meer doen gelden. Zij zijn het die uit de gemeenschap zijn gestapt”, luidde toen het oordeel.
Rond die zelfde tijd, midden in de jaren tachtig, stond toen ook de weerstand tegen het koosjer slachten weer eens op de agenda. De eerste gesprekken op het departement hadden alweer plaats gevonden. De situatie was behoorlijk ingewikkeld.
Een van de voormannen van het Liberale Jodendom meldde zich ook aan om voor het koosjer slachten op de bres te springen. De goede man die veelal, althans door de buitenwereld, werd gezien als het gezicht van Joods Nederland wilde zijn stem voor het behoud van Koosjer slachten gaan verheffen.
In een onderonsje wist ik hem er van te overtuigen dat dat niet zo een goed idee was. Het was nog maar enkele dagen geleden dat wij elkaar waren tegengekomen op een receptie binnen de Haagse parlementaire wereld. Ik kon daar genieten van de koosjere hapjes die voor mij waren geregeld. Hij zelf deed zich te goed aan het Haagse zeebanket dat geserveerd werd. Niet echt iets dat in overeenstemming is met wat de Thora ons voorschrijft. In het onderonsje refereerde ik aan die receptie. “ Als wij onze overheid willen overtuigen van de essentiële waarden van Kasjroet voor de Joodse burger in ons land is een eerste vereiste ´geloofwaardigheid´. Zonder dat is het een verloren strijd. Kasjroet is voor de Jood van essentieel belang. Zonder sjechieta rest er voor de Jood niets anders dan geen vlees te eten”. De man was wijs en beaamde deze stelling zonder meer. “ Ik zal over de sjechieta verder in het openbaar zwijgen en de zaak overlaten aan de orthodoxie, de echte belanghebbenden…”.
De afgelopen dagen heb ik mij nog maar eens verdiept in de ´modernere´ rabbinale geschiedenis van de oude Joodse gemeenschap hier in ons land. De geschiedenis rond wijlen opperrabbijn Ritter van Rotterdam spreekt voor zichzelf. Hoe deze moedig en principieel aftrad toen zijn Kerkenraad de “opperrabbinale circulaire” niet wilde aanvaarden. Wanneer ´het rabbinale gezag ´ moet wijken´voor het bestuurlijk gezag blijft er geen andere keus.
Voor mij ligt de brochure van wijlen opperrabbijn Maarsen waarin hij op zo een treffende manier beschrijft dat “ een vaas bloemen voor korte tijd mooi is. Maar de wetenschap dat de bloemen van hun wortels zijn afgesneden toont een ieder dat zij binnenkort verdorren… Zo is het ook met de moderniteiten van het Jodendom`”. Deze uitspraak maakte de eerwaarde ambtsdrager tot het centrum van spottend gedrag door leden van onze gemeenschap. Het deerde hem niet.
Opperrabbijn Justus Tal stond bekend om zijn strenge opstelling tegen over zijn gemeente en zijn bestuurders. Zijn vooroorlogse predikatie in de synagoge tegenover gehuwde dames die de verplichting van de hoofdbedekking niet meer nakwamen leverde hem een golf van kritiek op. Maar het plaatste hem als eerbiedwaardig leider van de Joodse gemeenschap ook op een voetstuk.
En zo waren er ook na de tweede wereldoorlog rabbijnen en opperrabbijnen die voortdurend stelling moesten nemen tegen bestuurlijke uitspraken en beleidsbeslissingen die niet in overeenstemming met de traditie van de Hollands Joodse gemeenschap en niet overeenkomstig met de Joodse wetgeving was. Voor hen waren het vaak moeilijke momenten. Zij werden onderwerp van sarcasme schimpen binnen hun eigen gemeenten. Zij werden verguisd door de Joods seculiere pers. Maar zij stonden waar zij moesten staan, vooraan in de strijd voor het behoud van die heilige waarden van onze religie die onze gemeenschap gedurende eeuwen van diaspora als religieuze Joden had laten overleven.
De strijd rond het behoud van het koosjer slachten in ons land heeft recentelijk een nieuwe dimensie gekregen. Na het doorlopen van de procedure door de Tweede Kamer en een eerste termijn in de Eerste Kamer zijn wij in een nieuwe fase aangeland. In samenspraak met het departement wordt nu een convenant gemaakt met betrekking tot de toekomstige regeling rond het koosjer slachten. Er moeten afspraken worden gemaakt over de uitvoering van het slachten die niet alleen ´technisch´ van aard zijn maar die de Joods wettelijke kant van het slachten raken. De Joodse gemeenschap zal onze overheid moeten informeren over wat wel en wat niet Halachisch, Joods wettelijk, aanvaardbaar is.
De enige behoeder van de Halacha is de orthodox levende Joodse gemeenschap. Dit, ter uitsluiting van een ieder die zich niet conformeert aan onze religieuze wetgeving. Dit is niet alleen een kwestie van Jodendom maar ook een kwestie van geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en oprechtheid in de richting van onze overheid. Alleen vanuit die geloofwaardigheid en betrouwbaarheid kunnen wij van onze gesprekspartners niet alleen begrip verwachten maar mogen wij in het kader van godsdienstvrijheid dat begrip ook opeisen.
Het betrekken van hen die zelf part noch deel uitmaken van het naleven van de spijswetten maakt iedere Joodse delegatie tot een onbetrouwbare gesprekspartner tegenover onze overheid.
Door de relatie die de orthodox Joodse gemeenten, niet luisterend naar de wil van haar eigen rabbinale autoriteiten, destijds zijn aangedaan met die gemeenschappen die de G´ddelijke waarheid van de Thora en de verplichting van het naleven van onze wetgeving ontkennen hebben de bestuurders van destijds onze gemeenschap in een lastig pakket gebracht.
De plaats aan de gesprekstafel, deze keer over koosjer slachten, wordt door die ander opgeëist. Het mee mógen praten is echter iets heel anders dan het mee móéten praten. In woord en geschrift hebben zij die seculier leven immers al lang laten weten in hun persoonlijke leven geen boodschap te hebben aan datgene waar voor wij strijden.
In het Jodendom komt bij het stellen van eisen echter eerst het nakomen van plichten voor dat er rechten kunnen worden opgeëist. Dat is de boodschap die rabbinaal Joods Nederland nu ferm moet laten horen. Dit indachtig aan de groten van destijds zoals opperrabbijn Ritter, opperrabbijn Tal, opperrabbijn Schuster en Opperrabbijn Just, hun aandenken zij ons tot zegen.
Tijdens de internationale bijeenkomst in Parijs op 13 februari jl. over de situatie rond het koosjer slachten hebben de verschillende delegaties de Joodse gemeenschap in Nederland opgeroepen de eenheid te bewaren. Dit vanwege het feit dat er nu in ons land sprake is van twee organisaties die zich bezig houden met de pogingen om het koosjer slachten in ons land te behouden. Dat is enerzijds het Centraal Joods Overleg, het samenwerkingsverband tussen Joodse kerkgenootschappen, orthodox en liberaal, en andere Joods seculiere organisaties en anderzijds de Raad voor Koosjer Slachten in Nederland.
Ja, de eenheid dient bewaard te worden. De Raad voor Koosjer Slachten wenst die eenheid. Een eenheid tussen alle rechtstreeks betrokkenen en belanghebbenden die vanuit de religieuze context het koosjer slachten als essentieel ervaren.
Het Kerkgenootschap dat haar eigen orthodoxe gemeenschap heeft gekwetst en onwaarachtig heeft behandeld heeft gekozen voor het doorbreken van de eenheid.
Door het niet luisteren naar de stem van haar eigen rabbinale gezagsdragers heft zij haar eigen orthodoxe kern geschoffeerd, dit ter wille van die hoogst onwenselijke samenwerking die uit eindelijk zal leiden tot een verder verval van het Joods religieus gemeenschap leven in ons land. Dit soort eenheid kunnen de aanwezige rabbijnen en opperrabbijnen in Parijs nooit bedoeld hebben.
—
Lody B. van de Kamp (1948) studeerde voor rabbijn aan talmoedscholen in Zwitserland en Engeland. Hij was daarna als rabbijn verbonden aan verschillende orthodox-Joodse gemeenten. Van de Kamp publiceert regelmatig in landelijke en lokale dag- en weekbladen. Ook geeft hij regelmatig spreekbeurten over Israël en het Jodendom. Binnenkort verschijnt zijn nieuwe boek Dagboek van een verdoofd rabbijn (Uitgeverij Boekencentrum). Voor een compleet overzicht van zijn boeken, klik hier.
Lody van de Kamp publiceert regelmatig op Theoblogie. Voor een overzicht van zijn blogs, klik hier.