Menu

Basis

Geloven in Gods Koninkrijk

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jeremia 17:5-10, 1 Korintiërs 15:12-20 en Lucas 6:17-26

Anders dan bij Matteüs (5:1-12) doet Jezus zijn uitspraken van ‘zalig’ en ‘wee’ bij Lucas (6:17-26) in de tweede persoon meervoud. Daarmee vestigt Hij de aandacht op de aangesprokenen: een grote schare van zijn leerlingen, evenals een grote menigte van het volk uit heel Judea, uit Jeruzalem en van de zeekant van Tyrus en Sidon (6:17). Die aandacht wordt versterkt doordat Jezus zijn blik opheft naar zijn leerlingen zodra Hij begint te spreken (6:20).

Dit moet duidelijk maken dat Jezus zijn uitspraken doet aan een gemeenschap die lijfelijk, zichtbaar aanwezig is. Wanneer er staat dat de mensen gekomen zijn om Hem te horen en om geheeld te worden van hun ziekten (6:18), moge duidelijk zijn dat Jezus hen op het oog heeft als Hij zijn uitspraken doet. Het woordje ‘nu’ (twee keer in 6:21) is dus kenmerkend voor Jezus’ heilstijding. Het Koninkrijk van God (6:20) is een zaak die de mensen aangaat die hier en nu leven. Dat Koninkrijk verkondigen is in goede handen bij de prediker die aandacht voor zijn preek verbindt met aandacht voor zijn pastoraat.

Nu en in de toekomst

Maar ‘hier en nu’ wordt de wereld gekenmerkt door grote verschillen. Het gaat de rotzakken voor de wind en de vromen hebben veel te verduren. Daarom beperkt de verkondiging van Gods Koninkrijk zich niet tot het hier en nu, maar strekt die zich uit naar de toekomst, en worden alle uitspraken die Jezus doet over het hier en nu gevolgd door een werkwoord in de toekomende tijd: Zalig wie nu hongerlijden, omdat ge ‘zult’ worden verzadigd! Deze uitwerking van het Koninkrijk van God in de toekomst geldt niet alleen voor de uitspraken van Jezus die beginnen met ‘zalig’ (6:20b-22), maar ook voor die beginnen met ‘wee’ (6,24-26). Het niet vertalen van deze toekomende tijd maakt dat er niets te hopen overblijft voor diegenen die nu de gevolgen dragen van deze harde werkelijkheid, en dat zij vergeefs wachten op genezing van hun ziekten.

Niet vergeefs

Paulus wijst de gemeente erop dat een verkondiging tekortschiet als die zich al te zeer richt op het hier en nu. ‘Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn’ (1 Korintiërs 15:19 – NBV). Zonder hopen op Christus voor de toekomende tijd zouden de verkondiging van de opstanding van de doden en ons geloof ‘vergeefs’, ‘voor niets’ (NB) zijn. Door het gebruik van verschillende woorden voor ‘vergeefs’ (Gr.: kenos, twee keer in 15:14; mataios in 15:17) springt de betekenis ervan in het oog. Zoals elders in zijn brief, waar Paulus spreekt over de genade: ‘maar door Gods genade ben ik wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet “voor niets” (Gr.: kenè) geweest’ (15:10 – NB). Verkondiging en geloof zijn volgens Paulus uitwerkingen van Gods genade, en zonder die genade zijn ze inhoudsloos, ijdel, vruchteloos: betekenissen van de Griekse woorden kenos en mataios. Paulus wijst bij het geloof in de opstanding van de doden dan ook op het handelen van God die dit geloof inhoud geeft. Want God is
het die Jezus heeft opgewekt.

Het onbetrouwbare hart

Ook de profetie van Jeremia stelt voor de zekerheid van het geloof God centraal, want de mens is daarvoor niet betrouwbaar. Wie voor zijn veiligheid vertrouwt op een mens, komt bedrogen uit. Vervloekt hij ‘die vlees heeft gemaakt tot zijn “arm”’ (Jeremia 17:5b – NB) is lastig te begrijpen. De Septuagint vertaalt: Vervloekt is hij die vlees van zijn arm ‘op hem’ heeft gesteld, waarbij ‘op hem’ verwijst naar wie ‘op een mens’ zijn vertrouwen stelt (17:5a). De vertaling ‘wie zijn kracht ontleent aan stervelingen’ (NBV) geeft deze betekenis goed weer. Wat een mens onbetrouwbaar maakt, is zijn hart. Het hart van de mens is bedrieglijk en ongeneselijk (17:9), en daarmee de mens. Wat maakt dan dat de ene mens als vervloekt wordt aangemerkt (17:5-6) en de andere als gezegend (17:7-8), als van beiden het hart bedrieglijk en ongeneselijk is? Het verschil tussen beiden
is dat de een zijn hart van God heeft afgewend en de ander niet. Het antwoord namelijk op de vraag: ‘Wie kan het (hart) kennen?’ (17:9) wordt door God zelf gegeven: Ik, de Heer, ‘die een hart doorgrond, en nieren proef, om aan ieder te geven naar zijn weg, naar de vrucht van zijn handelingen’ (NB).

Gezegend wie op de Heer vertrouwt

Net als de uitspraken van ‘zalig’ en ‘wee’ in het evangelie fungeren die van ‘gezegend’ en ‘vervloekt’ in de profetie als tegenstellingen, spiegelbeelden van elkaar, die toch beide tot dezelfde mensen zijn gesproken. In het evangelie zijn allen gekomen om geheeld te worden, om een woord van waarheid te horen. De talrijke gemeenschap die zij vormen vertegenwoordigt alle geluk- en zinzoekers in deze wereld die datzelfde zoeken. In de profetie zijn beiden, de vervloekte én de gezegende, in het ongewisse over wat de toekomst voor hen brengen zal – heil of onheil, en op welk moment. De vervloekte is als een struik in de door hitte geblakerde velden (Flammengrund, vert. Buber Rosenzweig), die niet weet wanneer er regen komt. De gezegende is als een boom aan waterstromen, die niet weet wanneer de zomerhitte komt. En toch is alleen de laatste gezegend, voelt
zich veilig. Hij hoeft de zomerhitte niet te vrezen, omdat hij zijn wortels heeft ‘uitgezonden naar waterstromen’. Als de hitte komt, blijft hij vochtig, houdt groen loof en draagt blijvend vrucht. Zijn handelen is niet gericht op het hier en nu, maar op de toekomst en daarom niet vergeefs, niet vruchteloos. Want de Heer, op wie hij vertrouwt, geeft hem de zekerheid dat hem gegeven zal worden naar de vrucht van zijn handelen.

Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken