Menu

Premium

Gelukkig wie vreugde vindt in de Tora van de Eeuwige

Bij Deuteronomium 6,1-9, Psalm 1 en Matteüs 22,34-46

Met de gave van de Tora op Sinai, bemiddeld door Mozes, werden de stammen van Israël tot één volk verbonden met de Eeuwige, met als opdracht licht te zijn voor de volken. Wanneer eeuwen later dat ‘tot licht zijn’ te wensen overlaat, treedt er in Juda een voorbeeldige koning aan: Josia (2 Kon. 22-23). Hij stelt opnieuw de Tora centraal in een situatie waarin hervormingen hard nodig zijn om te voorkomen dat het volk afglijdt naar het veelgodendom van de omringende volken.

Deuteronomium: ‘opnieuw de Tora’, niet alleen als programma voor de hervormingen van Josia (622 v.Chr.), maar voor elk crisismoment in de geschiedenis, met als hoofdopdracht de Tora te lezen, te overdenken en vooral te doen (Psalm 1). De woorden krijgen gezag doordat ze in de mond gelegd worden van Mozes, die kort voor zijn dood het volk toespreekt in de vlakte van Moab.

Hoor Israël

De basisvoorwaarden voor trouw aan het verbond met de Eeuwige zijn samengevat in Deuteronomium 6,4-5. Alle andere voorschriften zijn daarvan afgeleid. De derde en de laatste letter van vers 4 – de ‘ajin en de dalet – staan vet gedrukt in de Hebreeuwse tekst. Samen vormen ze het Hebreeuwse woord ‘eed dat ‘getuigenis’ betekent: vóór de Eeuwige als de Enige en tegen de vele goden van de volken rondom. In de joodse liturgie wordt het sjema, Israëls geloofsbelijdenis, gebeden tijdens het ochtend- en avondgebed, elke dag opnieuw (6,6).

In vers 1 wordt het hele volk aangesproken. Daarna spreekt de Eeuwige tot ieder afzonderlijk: jíj moet horen, in acht nemen en doen wat nu, maar geldend voor elk moment in de tijd, is gesproken. Het is een blijvende opdracht voor elke generatie als dienst aan Gods koningschap over de hele aarde (Zach. 14,9). Je neemt de verplichting op je om jezelf met hart en ziel daarvoor in te zetten. ‘Horen’ en ‘luisteren’ is naast opdracht ook uitnodiging tot een leerproces, waarin je leerling bent en soms leraar. Een proces van zoeken en vragen, dat ook het handelen bepaalt. Niet uit angst voor straf als je iets verkeerd doet, maar op basis van liefde/solidariteit met de ander, die is als jij.

Hoor wereld

Volgens rabbi Akiva uit die liefde zich in daadwerkelijke inzet, in trouw en in een zich steeds vernieuwende relatie met de Eeuwige. Dankzegging, ook als het slecht gaat. Kracht/vermogen drukt zich uit in taal. Spreken is een manier om te reiken naar de Ander/ander. Spreken is een plicht, want woorden van lof en dank moeten worden gehoord, opdat de volken de Eeuwige leren kennen. Vers 5 wijst op drie facetten van het bestaan: het handelen, het er zijn en het spreken met liefde als grondhouding. Hillel voegt daaraan toe: ‘Op de plaats waar er geen mensen zijn: wees een mens.’

Sommigen getuigen van hun bereidheid dit te praktiseren door de verzen 8 en 9 heel letterlijk te nemen, en bewaren deze tekst in een doosje op hun voorhoofd of arm gebonden of in een mezoeza aan hun deurpost. Getuigenis tot het einde toe. Toen rabbi Akiva om zijn trouw aan de Eeuwige gemarteld werd, vormde zijn laatste ademstoot het woord èchad: ‘één’. De woorden van deze lezing moeten ook wij ons eigen maken en ze laten klinken door erover te spreken, ervan te leren, ernaar te handelen en God ervoor te danken met liefde als handelsmerk, als getuigenis. Hoor toch Israël; hoor toch wereld.

Het grootste gebod

Vooraf aan de Matteüslezing van vandaag gaat een gesprek tussen Jezus en sadduceeën over hun vraag over opstanding uit de dood, waar zij overigens niet in geloven. Jezus geeft geen rechtstreeks antwoord, maar zegt dat de God van de aartsvaders geen God van doden is maar van levenden. De menigten staan verbaasd over Jezus’ onderricht (22,23-33). Voor enkele farizeeën is dit voorval aanleiding om Jezus’ Tora-opvatting te toetsen. De vraag van een van hen naar het grootste gebod is niet zo vreemd, want vanwege de vele wetsbepalingen (613) waren er hanteerbare samenvattingen in omloop. Jezus geeft aan wat de kern is van zijn onderricht: Deuteronomium 6,4-5 en Leviticus 19,18, die de beide tafels representeren, aan Mozes gegeven op de Sinai. Zij vormen de basis van Jezus’ Bergrede, als programma voor zijn onderricht (Mat. 5-7).

Wat denken jullie over de Messias?

Dan worden de rollen omgedraaid en ondervraagt Jezus de farizeeën. Maar waarom stelt Hij juist deze vraag naar hun opvatting over de Messias? ‘Zoon van David’ was een populaire messiaanse titel. De tijd van Jezus en van Matteüs was een tijd van bezetting, onderdrukking en van strijd. Er werd uitgekeken naar de komst van de Messias, verwacht volgens de Schriften (Jer. 23,5vv.), die het Rijk Gods zou herstellen en zorgen voor politieke, nationale en godsdienstvrijheid. Wanneer Matteüs naar Jezus wijst als Messias, komen er andere aspecten naar voren, zoals blinden die weer zien, doven die gaan horen (Mat. 11,2vv.), hongerigen die verzadigd worden, de Messias als ‘dienstknecht van de Eeuwige’, die veel moet lijden (Jes. 52,13-15 en 53). Dat messiasbegrip kan ook op een collectief van toepassing zijn. Het kan gelden voor een gemeenschap die leeft naar het hart van de Tora. Die blijkt geeft van liefde voor de Eeuwige door hun wijze van omgaan met medemensen en met de aarde.

Met het antwoord dat Jezus geeft, probeert Hij te ‘wereldse’ messiasverwachtingen te doorbreken en buigt Hij subtiel het gesprek terug naar waar het in de kern om moet gaan: het grootste gebod en het tweede daaraan gelijk. Iedere dag opnieuw getuigen dat liefde leven is. Daar word je wel even stil van.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken