Menu

Basis

Gemeenschappelijk ‘wonden-werk’

Theologische notities bij #MeToo

Hoe komt iemand van getraumatiseerd zwijgen tot publiekelijk spreken, en welke theologische beelden, noties en verhalen hebben we om deze ‘moed om te spreken’ te belichten, te bevestigen en te ondersteunen?

Er is iets merkwaardigs aan de hand rond de beweging van #MeToo. Nog maar nauwelijks hebben vrouwen de moed opgevat om het taboe op spreken over seksuele intimidatie en machtsmisbruik te doorbreken, of er komen reacties los die het spreken weer in willen dammen.

De een vraagt zich af of de beweging niet is doorgeschoten, de ander klaagt dat de ‘heksenjacht’ op mannen is geopend en dat vrouwen zich collectief wentelen in slachtoffergedrag.

Is het niet heel aantrekkelijk om je te scharen bij die celebrities? En een hand op de bil is toch heel wat anders dan verkrachting? Er wordt openlijk twijfel gezaaid over de motieven van vrouwen. Er zou politiek of geldelijk gewin in het spel zijn of het zou gaan om het boosten van eigen ego of een in het slop geraakte carrière.

Verbazingwekkend vind ik de uitspraak dat we ‘nu zo onderhand wel #MeToo-moe zijn’. Vrouwen hebben decennialang gezwegen – en machtige mannen hebben even zo lang ongestraft hun gang kunnen gaan – en nu vrouwen eindelijk publiekelijk hun verhaal beginnen te doen, moet het blijkbaar alweer over zijn.

Het meest zorgwekkend vind ik hoe snel het perspectief in de discussie verschuift van slachtoffer naar dader: ja, maar wat als hij valselijk beschuldigd wordt? En hoe kan iemand zich verdedigen tegen naming and shaming (Grevink 2018)? Moeten we niet voorzichtiger zijn met reputaties, en zijn mensen in posities van macht daar niet uitgesproken kwetsbaar in? Het lijkt er in het publieke debat soms op dat mannen ineens de slachtoffers zijn die bescherming nodig hebben, en dat is op zijn minst toch een knap staaltje van reframing.

Stil zijn en luisteren naar verhalen

Ik vind deze wisseling van perspectief zorgelijk, omdat het de aandacht wegtrekt van vrouwen, en ook enkele mannelijke slachtoffers, en hun verhaal. Het is best begrijpelijk dat we daar niet te lang de aandacht bij willen hebben, want het zijn geen fijne verhalen. Het gaat over manipulatief, ontluisterend, vunzig en geregeld ook gewelddadig gedrag. Het zijn verhalen waarin de vertelster ook zelf ontluisterend in beeld komt, met haar lichaam dat wordt betast, aangerand, ontkleed, waarop wordt ingebeukt, en met haar angst die haar doet ‘bevriezen’. Zoals schrijfster Saskia Noort het verwoordt:

Ik zweeg omdat ik het verhaal haatte en mezelf, omdat ik me losgekoppeld voelde van iedereen, besmeurd, vies, lelijk en door het uit te spreken zou iedereen zien wie ik werkelijk was. Een aanstellerig dom wezen dat zich had laten verkrachten.’ (de Volkskrant, 19 oktober 2017)

Het zijn verhalen waarin de vertelster ook zelf ontluisterend in beeld komt, … met haar angst die haar doet ‘bevriezen’

De schaamte die het slachtoffer voelt, kan overslaan op reacties van omstanders. Zo kunnen ook hoorders van deze verhalen plaatsvervangende schaamte ervaren. Schaamte bij omstanders leidt tot wegkijken en wegloopgedrag. Er niet te lang bij stilstaan. Of ongeloof en scepsis op laten komen. Of de zaak bagatelliseren: ‘Iedereen doet weleens wat doms met alcohol in z’n kraag.’ Als je het verhaal kleinmaakt, is het toch beter te hanteren dan in de ruwe en rauwe versie.

De MeToo-beweging stelt ons als theologen, pastores en geestelijk verzorgers voor een aantal flinke uitdagingen. Om te beginnen, in de woorden van Peter Nissen: ‘Zullen we eerst even stil zijn en luisteren naar de pijnlijke verhalen van vrouwen en bedenken dat de meeste verhalen zelfs te pijnlijk zijn om te vertellen?’ (Trouw, 18 april 2018). #MeToo vraagt allereerst om pastorale veiligheid, om luisteren en erkenning, zonder oordeel.

Theologisch gezien zie ik de volgende vragen op ons afkomen. In de eerste plaats: welke bijbelse beelden en verhalen geven een bedding aan ervaringen van vrouwen die seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben meegemaakt? Ten tweede, hoe kunnen we de moed om te spreken die vrouwen, en ook enkele mannelijke slachtoffers, hebben opgevat theologisch duiden? Kunnen we het een profetisch spreken noemen? Ten derde, hoe ziet verlossing of heling eruit vanuit een getraumatiseerd levensverhaal? Als we deze ervaringen als hermeneutische lens gebruiken, welke aspecten van het christelijk geloofsverhaal dienen zich dan aan die er mogelijk heilzaam mee resoneren? En ten slotte, wat valt er te zeggen over de rol van de geloofsgemeenschap?

De vraag naar schuld en vergeving laat ik in dit artikel bewust liggen. Niet omdat vergeving niet op enigerlei moment een rol zou kunnen spelen in het proces, maar omdat de vraag naar vergeving bijna altijd en zeker in kerkelijke context ontijdig gesteld wordt en door de verkeerde persoon. Emsi Hansen-Couturier analyseert in haar masterthesis (die ook in dit Handelingennummer besproken wordt) deze ‘vergevingsdruk’ en hoe complex de vraag naar en behoefte om te vergeven is in situaties van seksuele grensoverschrijding in pastorale relaties.

In mijn ogen gaat de MeToo-discussie voorlopig helemaal niet over het thema van schuld en vergeving, maar over een stadium dat daar ver vóór ligt: hoe komt iemand van getraumatiseerd zwijgen tot publiekelijk spreken, en welke theologische beelden, noties en verhalen hebben we om deze ‘moed om te spreken’ te belichten, te bevestigen en te ondersteunen?

Een mantel van zwijgen

De Bijbel kent nogal wat ‘MeToo-momenten’. Bekend (of minder bekend) zijn: het verhaal over Bathseba en David (2 Samuel 11 en 12); over de naamloze vrouw van de Leviet die slachtoffer wordt van groepsverkrachting en het niet na kan vertellen (Richteren 19); over Esther die door haar oom aan de koninklijke harem wordt afgestaan (Esther 2); over Dina, dochter van Jacob en Lea, die door Sichem, zoon van de Hevitische koning, verkracht wordt (Genesis 34); over Jozef die te maken krijgt met ongewenste intimiteit door de vrouw van Potifar (Genesis 39) en over Tamar de dochter van koning David die door haar halfbroer Amnon verkracht wordt (2 Samuel 13:1-22). Op het laatste verhaal wil ik kort ingaan omdat het zo nadrukkelijk plaats geeft aan het zwijgen.

Tamar wordt er ingeluisd door twee mannen, Jonadab en Amnon, die samen een val hebben uitgezet. De hunkerende Amnon doet zich voor als een zieke patiënt. Aan David vraagt Amnon om Tamar naar hem toe te sturen zodat zij hartversterkende koeken voor hem kan bakken. Tamar komt en bakt de koeken. Dan organiseert Amnon het zo dat alle bedienden de kamer verlaten en Tamar hem eigenhandig de koeken moet aanreiken. Hij gaat telkens een stapje verder in het manipuleren van haar zorgzaamheid en compassie. Zijn opdracht om har tenkoeken te bakken past in het geraffineerde spel: vraagt Tamar er zo eigenlijk zelf niet om, met iets wat uitgelegd kan worden als een heimelijke liefdesverklaring? Als ze naast zijn bed staat, grijpt hij haar vast en trekt haar het bed in. Haar verzet (‘Nee mijn broer, laat dat! Raak me niet aan!’) en haar poging om te sussen en tijd te winnen en een beroep te doen op zijn gezonde verstand zijn vergeefs. Met zijn fysieke kracht overweldigt hij haar en verkracht haar.

Direct daarna krijgt hij een diepe afkeer van haar. Hij kan zijn eigen rottigheid niet onder ogen zien en wentelt het af op Tamar. Zij heeft hem tot dit lage gedrag gebracht. Nu is zij alleen nog maar ‘die vrouw’ (denk aan Bill Clintons ‘I did not have sexual relations with that woman’). Zij moet verdwijnen zodat zijn zelfbeeld en reputatie weer zuiver ogen. Tot twee keer toe staat er dat de deur op slot gaat. Tamar wordt op straat gegooid.

Zoals de meeste slachtoffers van verkrachting moet ook Tamar zich, overgelaten aan haar lot, maar zien te redden. Saskia Noort schrijft over een moment als dit: ‘Ik zat nog lang in de tuin nadat hij me daar had achtergelaten. Hoe kon ik naar binnen gaan, halfnaakt de mensen onder ogen komen? (…) Toen ik uiteindelijk de moed vatte naar binnen te glippen, de trap op en kleren van mijn vriendin had aangetrokken, besloot ik dat het niet gebeurd was.’

Tamar komt huilend en gebroken thuis. De andere broer Absalom heeft direct door wat er gebeurd is. Hij laat haar niet haar verhaal doen maar beveelt onmiddellijk om erover te zwijgen en het te laten rusten. Naar de maatschappelijke norm is nu Tamars eer geschonden, ze heeft geen toekomst meer. Ze zal niet trouwen of geïnkinderen krijgen. Ze is van het leven afgesneden, staat er kil in het verhaal. Ze verdwijnt in volkomen stilte.

Ervaring van diep lijden staat haaks op het verhaal van een liefhebbende, bevrijdende en helende God

Koning David hoort wel van het gebeurde en is woedend, maar doet vervolgens niets. De omstanders Absalom en David zwijgen, de dader Amnon zwijgt, en slachtoffer Tamar kan niet anders dan zwijgen. Haar lot ligt in de handen van deze machtige mannen. Mogelijk zijn er anderen, bedienden, vrouwelijke familieleden die er wel iets van meegekregen hebben, maar ook zij zwijgen. Een cordon van zwijgen ligt over het seksuele geweld. Als Absalom twee jaar later zijn broer Amnon doodt, geeft hij als motief dat het een wraak is om wat Tamar is aangedaan (2 Samuel 13:23-37). Maar het is slechts een dekmantel om zich van de grootste concurrent voor de troon te ontdoen. Tamar wordt voor een tweede keer misbruikt in het machtsspel van de mannen.

Er is in het bijbelverhaal geen verlossing voor Tamar. De enige verlossing is dat haar verhaal door de Bijbel is overgeleverd en nu door ons gehoord wordt.

Zwijgen van slachtoffers vandaag

Vrouwen zwijgen om diverse redenen. Ze zwijgen uit schaamte, of uit schuldgevoel omdat ze zich vrijelijk gedroegen of niet op die plek hadden moeten zijn of zich niet hebben verzet maar ‘bevroren’ toen het gebeurde. Freezing is de zelf-verlammende respons op groot gevaar waarvan je in een split second beseft dat je er niet tegen opgewassen bent. Je dissocieert van het hier en nu en van je eigen lichaam.

Vrouwen zwijgen omdat ze vaak nog steeds afhankelijk zijn van de macht van de dader in kwestie, of omdat de dader iemand was van nabij (een goede vriend van de man, een familielid) en ze deze relaties voor anderen niet willen verstoren. Vrouwen zwijgen omdat ze getraumatiseerd kunnen zijn door het gebeurde. Dan is de emotionele pijn zo intens dat het eenvoudigweg onvertelbaar is. De gebeurtenis laat zich niet integreren in je levensverhaal.

Identiteit wordt altijd gevormd in het verhaal dat je over jezelf vertellen kunt, in en door verhalende herinnering. Maar deze herinneringen aan seksueel geweld worden niet expliciet gemaakt als een vertelde herinnering maar blijven impliciet, in de emotie die in het lichaam opgeslagen zit. Trauma ontregelt het coherente verhaal van je identiteit (Makant 2015, 47-77). Saskia Noort schrijft:

‘Ik zweeg, omdat praten niet lukte, omdat ik, als ik er alleen al aan dacht weer precies zo voelde als toen, halfnaakt in die tuin, kapot en van geen enkele waarde. Ik zweeg ook omdat ik merkte dat niemand op zo’n verhaal zat te wachten. (…) Ik zweeg omdat ik bang was voor het ongeloof en verdriet van anderen. Ik zweeg omdat ik zelf verteerd werd door twijfels. Was het wel echt een verkrachting? Was het eigenlijk wel echt gebeurd? Maakte ik het soms groter dan het was?’

Trauma ontregelt de ervaring van tijd, van lichaam en van taal. In de logica van trauma is het besef van verleden, heden en toekomst volledig ontwricht. Omdat het lijden niet geïn tegreerd kan worden in de tijd, keert het telkens terug of blijft voortdurend onder de oppervlakte. Zoals een overlevende van de orkaan Katrina het zei: ‘The storm is over but after the storm is always there’ (Pretorius 2018). Het verleden leeft in het heden als een onzegbare, niet in te passen ervaring. Niet alleen het heden wordt bepaald door het verleden, ook de toekomst zit gevangen in het verleden. Een getraumatiseerd iemand is afgesneden van hoop, wat beklemmend voor ogen gevoerd wordt in de voor altijd opgesloten Tamar.

Behalve de relatie tot de tijd is ook de relatie tot het eigen lichaam verwrongen en vervormd. Er is een verwonding die alles doortrekt. Niet alleen van je eigen lichaam ben je geïsoleerd, maar ook van het lichaam van de gemeenschap. Diep lijden dat zich naar zijn aard niet vertellen laat, creëert een afgrond van fysieke, psychische en sociale isolatie.

Ten slotte is ook de relatie tot de taal aangetast. De logica van de taal biedt geen plaats aan het uitspreken van de intense emotionele pijn. Het verlies van taal is behalve een gebrek aan vocabulaire (‘er zijn geen woorden voor’) ook een verlies van agency, van het vermogen om zelfstandig te handelen (Makant 2015, 58-59).

Productie van taal vraagt om een handelend en kiezend subject dat woorden kan kiezen en er stem aan geeft. Omdat overweldigende pijn en de overweldigende handelingsmacht van een ander deze eigen handelingsmacht fundamenteel aantast, maakt diep lijden stom. Slachtoffers ervaren een interne en externe kwetsbaarheid. Een voorbeeld van die interne kwetsbaarheid is de verterende zelftwijfel waar Noort over schrijft: ‘Was het eigenlijk wel echt gebeurd?’

Zwijgen theologisch bekeken

De Noord-Amerikaanse theologe Mindy Makant schrijft over wat er in theologisch opzicht gebeurt bij diep lijden dat zich niet laat vertellen (Makant 2015, 48-56). Je kunt niet meer getuige zijn van het verhaal van verlossing dat God voor de wereld bedoelt en je kunt het niet zelf belichaamd ervaren. Lijden ‘onderbreekt’ die werkelijkheid van Gods bedoeling voor de wereld. Het verhaal van de individuele herinnering zou mogen staan in het grotere narratieve kader van Gods herinnering. Dit ‘tweede verhaal’ geeft betekenis aan het verleden in het licht van een al geopenbaarde toekomst. Verlossing is nu al gaande.

Verlossing ervaren is een kunnen her-vertellen van je levensverhaal in dat licht. Maar wie niet bij de eigen (getraumatiseerde) herinnering kan, is ook afgesneden van het vermogen om te verbinden met het ‘tweede verhaal’ en in het perspectief daarvan te getuigen van ‘glimpen van verlossing’ in het eigen levensverhaal. Ervaring van diep lijden staat haaks op het verhaal van een liefhebbende, bevrijdende en helende God. Diep lijden stelt de mogelijkheid van (het vertellen van) zo’n verhaal waarin je verleden en de herinnering aan het verleden ervaren kunnen worden als bevrijd, ter discussie.

#MeToo als profetisch spreken

Vrouwen komen naar buiten via sociale media en beginnen hun verhaal te vertellen. In oktober 2017 begon het met één vrouw, Alissa Mylano, die de hashtag #MeToo introduceerde en een hausse aan reacties losmaakte. Vrouwen die soms tientallen jaren gezwegen hadden over seksuele intimidatie en aanranding, durfden het nu publiek te maken. Gestimuleerd door getuigenissen van anderen vertelden ook zij hun verhaal.

De vrouwen die zich uitspreken in het kader van #MeToo vervullen een profetische functie

Vrouwen, en ook enkele mannen, vonden de kracht om te herinneren, er woorden aan te geven, naar buiten te treden en te zeggen: dit is mijn verhaal, ik sta ervoor. Door het publiek te maken gaven ze te kennen dat het meer was dan hun individuele verhaal alleen. Het is ook een collectief verhaal, een verhaal dat laat zien hoe structureel seksueel machtsmisbruik de samenleving doortrekt, en wat de mechanismen zijn die het kwaad toedekken, verzwijgen, afkopen of afwentelen.

De verhalen van de vrouwen zijn concreet: het gebeurde op die plaats, op die tijd, en door deze persoon. Niet altijd wordt de naam erbij genoemd. Maar ook als er wel een naam genoemd wordt, geloof ik niet dat het het eerste doel van de MeToo-getuigenissen is om daders aan te klagen. De naam van de hashtag wijst erop dat deze vrouwen zelf in het daglicht willen treden, de schaamte voorbij. Dat geslaagde actrices het spits afbeten, was deel van het succes van de beweging. Als zelfs hen dit was overkomen, inclusief het lange, eenzame zwijgen vanwege het verwarrende, dan kan het ook mij moed geven om met mijn donkere verhaal naar buiten te komen.

Hoe kunnen we theologisch deze moed om te spreken duiden? Ik zie constructieve voorzetten in het werk van de systematisch theologen Mindy Makant en Shelly Rambo. Beiden gebruiken de realiteit van trauma/diep lijden als hermeneutische lens om naar christelijke praktijken en voorstellingen te kijken.

Makant stelt voor het klagen zoals we dat in de Bijbel tegenkomen, met name in de psalmen, als notie te herijken (Makant 2015, 67-76). Klagen is noodzakelijk voor de transformatie van herinnering. Het zwijgen moet doorbroken worden. De bijbelse traditie van klagen geeft woorden en stem aan wat ten diepste onzegbaar is. In klagen hervindt het slachtoffer haar agency: de klagende tekent actief verzet aan tegen het kwaad dat haar lijden heeft gebracht. Het klagen in de psalmen is zowel privé als publiek. De gemeenschap geeft in liturgische expressies plaats aan klaagzangen. Makant schrijft: ‘Liturgie leert hen die lijden om echt goed te klagen, en leert hen die niet lijden om het lijden te herkennen van gemarginaliseerden en machtelozen.’

Op het klagen volgt berouw, een nieuw inzicht over je levensgang. Makant bedoelt dit zeker niet als victim blaming, maar ziet berouw als een heroriëntatie van de herinneringsenergie op God. De logica van het lijden wordt doorbroken en ook de verwrongen identiteit die daarvan het gevolg was, of dat nu een eeuwig slachtofferschap of een eeuwige wrok was. In berouw wordt het verleden eindelijk herinnerd in het licht van het verhaal van Gods verlossing. Het lijden van het verleden wordt nu geclaimd als van iemand zelf. En Gods hand wordt gezien en verbeeld als bezig het verleden te verlossen en te veranderen, zodat het niet meer de toekomst gevangenhoudt.

Met haar sensitieve reflecties op klagen en berouw helpt Makant mij om het spreken in de MeToo-beweging theologisch te duiden. Het gaat om een hervinden van het vermogen om te handelen, actief verzet aan te tekenen tegen kwaad en onrecht, en actief de pijn van het verleden plaats te geven in je eigen levensverhaal dat nu verbonden kan worden met het transformatieve verhaal van opstanding.

We moeten als gemeenschap werk maken van wonden, want wonden zijn niet van maar één lichaam

In deze lijn zouden we dit spreken ook profetisch kunnen noemen. De oorspronkelijke betekenis van profetie is ‘spreken voor’ of ‘spreken namens’ (Grieks: pro ephein) (Bevans en Schroeder 2011, 40-55). De profeet spreekt een waarachtig getuigenis in naam van een ultieme Bron van waarheid. Pas in de tweede plaats is het ook een ‘spreken tegen’: een aanklacht tegen de machthebbers en een aan de kaak stellen van perverse structuren en schadelijk gedrag.

De vrouwen die zich uitspreken in het kader van #MeToo vervullen in mijn ogen een profetische functie: ze ‘spreken voor’ een waarheid die niet mocht bestaan maar die wel gehoord, opgenomen en getransformeerd wordt in het goddelijke bevrijdingswerk. En ze ‘spreken namens’ veel vrouwen die nog niet in staat zijn om (publiek) te spreken. Naast hun spreken vóór waarachtig leven in uiterst concrete verhalen, spreken ze tégen concrete vormen van machtsmisbruik, tegen problematische vormen van masculiniteit, en tegen verhoudingen, normen en attitudes die dat in stand houden.

Theologie als ‘wound-work’

Shelly Rambo (2010; 2017) houdt zich diepgaand bezig met trauma’s veroorzaakt door oorlogsgeweld (veteranen), koloniaal-etnisch geweld (Native Americans), en met traumatische gevolgen van racisme en seksisme. Ze duidt de moed om te spreken met de bijbelse term getuigen (to witness). Getuigenis geven houdt in: vertellen van de waarheid, bekennen, getuigen van wat verborgen is. Getuigen van een trauma is bovenmate moeilijk, zoals we al zagen. Om te zien wat getuigen van trauma inhoudt, zowel aan de kant van slachtoffers als van de gemeenschap, onderneemt Rambo een intrigerende herlezing van het verhaal van de verschijning van Jezus aan de discipelen en zijn ontmoeting met Thomas in Johannes 20:19-31.

Een trauma, een diepe wond die je verhouding tot het leven ernstig heeft ontwricht, wordt nooit uitgewist. Iemand kan verder leven, maar het leven zoals het was komt niet terug. Traumatheorieën spreken daarom niet van ‘verwerking van trauma’ maar hooguit van ‘posttraumatische groei’. Rambo neemt deze realiteit serieus. Ze constateert dat christelijke theologie voortdurend dualismen maakt als het om opstanding gaat. Er wordt gedacht in termen van einde en begin, dood en leven, het oude en het nieuwe. Dit kan nooit recht doen aan de posttraumatische ervaring. Bij posttraumatisch leven is er alleen maar sprake van een ‘afterlife’ waarin dood en leven simultaan bestaan.

In haar herlezing van Johannes 20 ontdekt ze elementen van een opstandingstheologie die recht doet aan deze terugkerende wonden. De discipelen verkeren na Jezus’ kruisdood in een toestand die je posttraumatisch kunt noemen. Jezus verschijnt in hun midden, maar er zijn grote problemen met de herkenning. Tot twee keer moet hij de vredegroet uitspreken. Hij brengt zijn wonden in hun midden. Zij zien zijn wonden, maar de vraag is of ze die echt zien, of ze zien hoe diep die gaan en of ze hun eigen medeplichtigheid er ook in willen zien.

Als Jezus terugkeert, komen wonden aan de oppervlakte. Onzichtbare wonden, die actief blijven onder de oppervlakte van het leven. De Opgestane adresseert onze wonden. De ontmoeting met hem is een kans om over wonden te spreken, om eigen verwonding onder ogen te zien. ‘Wound-work’ noemt Rambo dat. We moeten als gemeenschap werk maken van wonden. Want, zo stelt ze, wonden zijn niet van maar één lichaam. Wonden ‘kruisen’ meerdere lichamen, wonden zijn een gemeenschappelijke realiteit, of het nu gaat om oorlogstrauma of om de ‘verborgen wond’ van racisme of seksisme. Verwondingen zijn er aan de kant van slachtoffers en daders.

Jezus nodigt Thomas uit dichterbij te komen en zijn wonden aan te raken (het blijft in het midden of hij dat ook echt doet). Het ‘getuigen’ van wonden vraagt om affectieve betrokkenheid, met alle zintuigen. De gemeenschap moet aan herinneringsarbeid doen. Ze ontvangt daartoe de geest die in de waarheid zal leiden. Het is de waarheid van herinneren door middel van concrete verhalen die de textuur van leven hebben, die wonden registreren en aan de oppervlakte brengen.

Getuigen van wonden is een gemeenschappelijke praktijk. In de praktijk van traumawerk met bijvoorbeeld veteranen blijkt hoe wonden verbonden zijn, ook tussen veteranen en civiele personen. Wonden zijn verrassend communicabel als er maar een veilige plaats voor is. Wond ontmoet wond. In ervaringen van lijden is een soort basale verbinding mogelijk, als in het johanneïsche ‘Ik in jou en jij in Mij’. De wond van een ander kan een spiegel worden voor de getuige, waarin deze zijn eigen wonden ontdekt waarvan hij misschien niet eens wist dat hij ze had.

met bijvoorbeeld veteranen blijkt hoe wonden verbonden zijn, ook tussen veteranen en civiele personen. Wonden zijn verrassend communicabel als er maar een veilige plaats voor is. Wond ontmoet wond. In ervaringen van lijden is een soort basale verbinding mogelijk, als in het johanneïsche ‘Ik in jou en jij in Mij’. De wond van een ander kan een spiegel worden voor de getuige, waarin deze zijn eigen wonden ontdekt waarvan hij misschien niet eens wist dat hij ze had.

Ondersteunende bijbelse beelden van God die in het ‘wonden-werk’ met voorrang naar voren mogen worden gehaald, zijn die van klaagvrouw (Jeremia 8:21 – 9:1), moeder (Jesaja 42:13-14; 45:9-10; 49:13-15; 66:10-13) en vroedvrouw (Psalm 22:10-11) (Claassens 2012).

De rol van de gemeenschap

Bij Makant, Rambo en Claassens zien we dat de geloofsgemeenschap een cruciale rol heeft in het steun geven aan wie diep gewond is. De gemeenschap geeft bedding aan klagen, getuigt van wonden, en ontdekt en erkent ook haar eigen gewond zijn.

Als ik dit betrek op #MeToo zal het er in de kerk onder andere om moeten gaan of we deze verhalen zo willen horen, dat we als gemeenschap actief het klagen erin plaats geven in ons midden en affectief werk gaan maken van het zien, herinneren en adresseren van wonden van seksuele intimidatie en machtsmisbruik, niet als iets wat alleen individuele vrouwen aangaat maar als een zaak van de gemeenschap. Als een wond van ons allen.

Als mannen in de huidige discussie aangeven dat ze zich nu vooral in het beklaagdenbankje voelen zitten (‘je kan het toch nooit goed doen’), gaat er iets niet helemaal goed. Kerkleiding, pastores en geestelijk verzorgers kunnen helpen de vragen zodanig op te pakken en met perspectief op iedereen aan de orde te stellen, dat ook mannen aangespoord worden om uit deze slachtofferrol te stappen en mee te doen aan het gezamenlijke ‘wonden-werk’. Hoe ervaren we het als vrouwen met deze verhalen komen, waar ráákt het ons? Het zal nodig zijn dat ook mannen zich uitspreken waarom ze het moeilijk vinden om in deze tijd man te zijn, waar angsten, onzekerheden of frustraties zitten, wat verschuivende manvrouwverhoudingen met hun zelfbeeld doen.

In principe is iedereen nodig om de kwestie op te pakken die #MeToo aan de orde stelt: hoe willen we ons laten raken en aanraken? Seksualiteit, erotiek, is een domein waar uiteindelijk regelgeving niet de grenzen kan trekken. Die moeten voortkomen uit zoiets als een morele volwassenheid, een ingeoefend zijn van een attitude van respect, eerbied, zelfvertrouwen en kunnen vertrouwen in de ander, en – een heerlijk ouderwets woordje – schroom.

Grenzen zullen altijd vloeiend zijn. Er wordt geproefd, gevoeld, gedeeld en ontvangen. Lichamen die geven en ontvangen, aantrekken en afstoten, wederkerig. Een kerkelijk adequate respons op #MeToo mag het niet nalaten deze dimensies van het Lichaam van Christus zijn aan te spreken, te benoemen, te doordenken, en in de liturgie met ziel en zinnen, huid en haar, lijf en leden te vieren.

Literatuur

Claasens, L. Juliana M. (2012). Mourner, Mother, Midwife: Reimagining God’s Delivering Presence in the Old Testament. Louisville, KY: Westminster John Knox Press.

Bevans, Stephen & Schroeder, Roger P. (2011). Prophetic Dialogue: Reflections on Christian Mission Today. Maryknoll, NY: Orbis Books.

Grevink, Otto (2018). Waar gaat het naartoe met #MeToo? www.mijnkerk.nl/blog/waar-naartoemetoo, 18 april 2018.

Makant, Mindy (2015). The Practice of Story: Suffering and the Possibilities of Redemption. Waco, TX: Baylor University Press.

Noort, Saskia (2017). Waarom we zwijgen. In: de Volkskrant, 19 oktober 2017. Opnieuw afgedrukt in: Saskia Noort (2018), Stromboli, Amsterdam: Lebowski.

Pretorius, Helgard (2018). The Ascending Christ’s Wounds: Christian Witness in the Afterlife of Apartheid. Publieke lezing in VU Amsterdam, 24 april 2018.

Rambo, Shelly (2010). Spirit and Trauma: A Theology of Remaining. Louisville, KY: Westminster John Knox Press.

Rambo, Shelly (2017). Resurrecting Wounds. Living in the Afterlife of Trauma. Waco, TX: Baylor University Press.

Stegeman, Janneke (2018). Preek.nu: Aanraken (Markus 1:40-45). www.nieuwheilig.nu/blog-nu/ aanraken-markus-140-45/

Heleen (prof.dr. H.E.) Zorgdrager is hoogleraar Systematische theologie en genderstudies aan de Protestantse Theologische Universiteit te Amsterdam. 

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken