Menu

Premium

Genezen

Preek bij Jesaja 65:1-12 en Lucas 8:26-39

Gehouden op 19 juni 2016 in Boxmeer

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Zie, daar is een man die een leven leidt van verdwazing, eenzaamheid en razernij. Hij heeft zichzelf al lang onmogelijk gemaakt; hij kan het nergens meer uithouden dan bij de graven alleen, uitgehouwen in wat spelonken in de rotsen. Alleen bij de doden kan hij nog leven, nergens meer vindt hij een huis, een thuis, waarin het vrolijk en ontspannen toegaat, waar het leven vanzelf gaat. Hij is terechtgekomen aan de uiterste rand van het bestaan. Daarvandaan laat hij af en toe zijn woedend en angstig gebrul horen, als het hem weer te pakken heeft. Een macht, een kracht, die sterker is dan hij zelf, als een legioen soldaten zo sterk, dat zijn geest en lichaam in bezit heeft genomen – en van de man zelf is bijna niets meer over dan deze bezetenheid alleen, alleen nog een vervuild hoopje lichaam dat stinkt met een verwilderde blik die zo door je heen of langs je heen kijkt. Met maar één boodschap: kom mij niet te na, en tegelijk: help mij. – Is dit een mens?

Er kan iets in je zitten, in óns zitten, dat sterker is dan wij zelf zijn – en het is een vijand die ons kapot maakt, al doet het zich eerst nog zo voor als een vriend. Dat kan zo erg zijn dat we helemaal verward zijn, vriend en vijand niet meer kunnen onderscheiden, één grote warboel in het hoofd, in de zintuigen. Geen punt meer dat houvast biedt, waar rust en vrede van uitgaan, een punt dat orde aanbrengt tussen goed en fout, tussen dag en nacht, tussen gisteren en morgen, tussen jou en mij. Zie, daar is nu zo iemand en hij gaat naar Jezus toe en Jezus… geneest hem. Dat is misschien nog wel het meest aangrijpende: Jezus geneest hem. Jezus brengt rust, Jezus brengt orde aan in het hoofd en in het hart, in de ziel van deze man, Jezus maakt deze man weer vrij.

Hitler en zijn trawanten zeiden: zo iemand is geen mens en moet uit de weg worden geruimd. Wij zeggen, terecht, dat dat niet mag, maar stoppen deze mensen wel ver weg in inrichtingen in de bossen en stoppen ze vol met medicijnen, en dat heeft iets van een levend begraven, al doe je nog zo je best humaan te zijn. Iemand die van het padje is, willen we sussen, kalmeren, dempen, tot de orde roepen, maar we gaan het gesprek met zijn demonen zogezegd niet aan. We trekken een streep: ik ben normaal en jij bent gek. Maar Jezus trekt deze streep nu juist niet in ons verhaal. Hij laat de demonen tot Hem komen. Hij gaat, vanuit zijn gezag, het gesprek met hen aan en zendt hen weg.

De man valt voor Jezus’ voeten neer, en roept uit: Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God. En tegelijk laat hij er op volgen: Ik smeek U, doe me geen pijn. (Lucas 8:28) Hij herkent in Jezus met andere woorden zijn heer en meester, en tegelijk is hij bang zich werkelijk door Hem te laten raken. Wat is dat vreemd, maar ook herkenbaar! Jezus, onze Heer, die alleen maar goed is; die van God komt; in wie helemaal geen duisternis is, maar alleen licht, liefdevol, sterk en overtuigend licht; iemand tegen wie je eigenlijk helemaal niets kunt inbrengen – en wat doen we? We voelen ons door Hem bedreigd… En misschien worden we wel agressief van Hem, omdat hij ons een spiegel voorhoudt en vraagt: durf jij te erkennen dat jij genezing nodig hebt? Wil jij wel orde op zaken stellen in jouw leven? Wil jij werkelijk een scheiding maken tussen goed en fout in je bestaan? Hoeveel warboel kent ons leven eigenlijk, wat wij voor anderen maar onder de pet houden. Zijn we er terecht wel zo zeker van, dat de geesten waar wij mee leven allemaal vrienden en geen vijanden zijn?

We hebben bij Jesaja gelezen hoe God niet alleen verkiest, maar ook verwerpt; niet alleen aanneemt, maar ook veroordeelt en wegdoet. Zulke teksten doen ons pijn. En hoe veelzeggend is het dat ons rooster van vanochtend ophield voordat het in vers 11 en 12 grimmig werd, maar ik heb bewust iets verder gelezen, want het hoort erbij. Want God zegt ja tegen ons, zijn grote ja, maar Hij zegt ook nee; omdat Hij ja zegt, moet Hij ook nee zeggen. God wil niet dat Israël verstrikt raakt in een warboel van licht en donker, maar licht is voor de volken. Dit heeft God de dag genoemd, en dit de nacht, en dat is niet hetzelfde, dat mag niet door elkaar gaan lopen, zoals bij deze man. Daarom zegt God ook nee; dat hoort bij het geloof. En Gods nee tegen ons snijdt dwars door het hele leven heen. Zo gaat het toch. Zodra je Jezus ontmoet in je bestaan, weet je, dat jij er nou niet zoveel van bakt, niet zoveel als je eigenlijk zou willen, eigenlijk zou moeten, en als je ook kunt. Als je Jezus ontmoet, dan zie je opeens die andere mogelijkheid van jouw bestaan, een leven met Hem, en de innerlijke strijd begint… Willen wij ons dan aan Hem gewonnen geven? Zo gemakkelijk is dat niet… Niet even een knop om zetten, dat is nieuw geboren worden, dat is je hart verliezen en herwinnen. Deze man wordt naar Jezus toegetrokken, en hij kan er niet meer omheen. Ja, hij weet dat hij het tegen Jezus aflegt en dat hij zich gewonnen moet geven. Maar wat is hij bang dat hij moet sterven, dat hij moet ondergaan en verdwijnen. Bang dat God in al zijn goedheid zijn dood wil en niet zijn leven: zijn demonen kruipen als het ware naar Jezus toe en smeken Hem om niet naar de onderwereld te hoeven gaan.

Dat is toch een onverwachte wending, en opeens gaan we beseffen wat een vreemd verhaal dit is. Want je zou denken dat Jezus met veel geweld en kracht, met een goddelijk machtswoord, deze duivelen uitdrijft; dat Hij dus korte metten maakt met al het kwaad van deze man. Maar wat doet Hij? Als een behoedzame arts gunt Hij ze veeleer een langzame aftocht, zoals je als je wijs bent je vijand een aftocht gunt, om zich zonder al te veel gezichtsverlies gewonnen te kunnen geven. Deze man krijgt met andere woorden ook de tijd om te genezen; Jezus plant geen mes in zijn hart of zijn hoofd, maar Hij maakt een opening, biedt ruimte. Hij zet als het ware een achterdeurtje open, zodat de demonen kunnen vertrekken. De man krijgt tijd om te genezen en weer zichzelf te worden. Langzaam wordt de kluwen afgewikkeld, komt er ruimte, komt er zicht op wat waar is en wat leugen is. Hij krijgt zichzelf weer terug, want zijn demonen laten af.

Is God gekomen voor de grote oorlog tegen alle kwade geesten? Heeft Jezus de oorlog verklaard aan deze wereld, overal waar die in zonde ligt? Nee, hij is gekomen om ons mensen veeleer daaruit te bevrijden, daaruit te redden, op te tillen en ons weer met beide benen op de grond te zetten.

Jezus, die zelf ook in de woestijn de eenzaamheid zocht en beproefd is geweest tot op het einde, laat de demonen tot zich komen, om de mens prijs te geven die ze gevangen houden tot een nieuwe mens en zelf de aftocht te blazen. Eén ontmoeting met Hem, en je bent genezen, van je wanen en illusies. Al die demonen blijken eigenlijk maar lachwekkende figuren te zijn, zoals je ’s morgens je ogen uitwrijft en denkt: waar heb ik me nou vannacht druk over liggen maken?

Aan het einde van zijn commentaar op deze tekst zegt Calvijn: wat kunnen we nu van deze geschiedenis leren? Christus gaf aan de hand van een enkele persoon [dus aan de hand van deze bezetene] het voorbeeld van zijn genade die hij doet toekomen aan het hele mensengeslacht. Ook als wij niet door de duivel worden gepijnigd, dan heeft hij ons toch in zijn macht, net zo lang totdat de Zoon van God ons van diens tirannie heeft bevrijd. Ja, zo gaat Calvijn verder: Naakt, verscheurd en misvormd tasten wij rond in het duister, totdat Hij ons een gaaf en rustig hart schenkt. Er blijft voor ons niets anders over dan dat wij door het roemen van zijn genade onze dankbaarheid tonen.

Calvijn zegt daarmee: je hoeft helemaal niet gek te zijn om toch onder de tirannie van de duivel te vallen en daaraan te lijden. Dus om te leven in waan en illusie, al mogen deze in de wereld nog zo vanzelfsprekend zijn, maar ze zitten je dwars. Zolang je geen goed zicht hebt gekregen op Gods liefde en goedheid, zolang je niet weet van zijn genade voor ons mensen, zolang je dus Christus met agressie tegemoet gaat, zolang leef je in het duister en ben je helemaal niet vrij.

Het is ongekend dapper om dat te zeggen. Maar dit was het hart van de reformatie. En het is het hart van Paulus. Het is niets anders dan het eerste gebod van God: Hoor Israël – Ik ben de HEER, uw God, die u uit het diensthuis heeft uitgeleid (vgl. Deuteronomium 6:4, Exodus 20:2).

En daarom, lieve gemeente: wij mensen zijn helemaal niet zo vrij als wij denken. Wij worden meer geleid door machten en krachten dan we beseffen. De god van het geluk, we hoorden het bij Jesaja: jullie, die voor de god van het geluk de tafel dekten en voor de god van het fortuin de kruiken vulden (Jesaja 65:11) – wie knielt er niet voor? Diep verweven in ons leven zitten machten en fluisteren ons toe: kies mij, dan zit je goed. Het is de stem die in ons zegt: ach, goed en fout, rein en onrein, dag en nacht; hoezo heilig? De stem die zwijgend in ons brult: God van de genade, ga weg van mij. Laat mij mijn eigen boontjes doppen.

Calvijn zegt dus: aan de hand van deze krankzinnige zien we onze eigen situatie van een leven zonder God. Wie God de deur uit doet, haalt de demonen binnen en raakt gevangen en verstrikt. Maar wie God binnenlaat, laat zijn demonen gaan, en wordt bevrijd. Het is niet alleen ongekend dapper om dat voor het forum van de wereld te zeggen, maar het heeft ook iets ontroerends dat wij allemaal, ziek of gezond, zo met elkaar op één lijn worden gezet. Je bent pas goed gek, als je aan Jezus voorbijgaat.

Daarom gemeente: niet de wereld is vrij, maar u bent vrij. Niet wie gelooft tast in het duister, maar wie niet gelooft heeft een blinddoek voor. Geen wonder dat in het evangelie iedereen ontzet raakt als dat begint door te dringen. En ik dacht nog wel dat ik een vrij en gelukkig mens was, met mijn beroemde ‘leven en laten leven’… O schok. Gods goedheid wordt aan zijn kinderen openbaar. Hij treedt midden onder ons en redt ons van bezetenheid. Eén is er slechts heilig: Hij die ons geneest.

Geloof dit evangelie en leef in zijn vrede. Amen

“Dan zal Hij ook tot ons roepen; ‘Komt, zal Hij zeggen, ook gij! Komt, dronkenen, komt, zwakken, komt schaamtelozen!’ En wij zullen allen komen, zonder ons te schamen, en voor Hem staan. En Hij zal zeggen: ‘Zwijnen zijt gij! Beeld en gelijkenis van beesten; maar komt ook gij!’ En de wijzen en verstandigen zullen uitroepen: ‘Here! Waarom neemt Gij dezen aan?’ En Hij zal zeggen: ‘Daarom neem ik hen aan, gij wijzen, daarom neem ik hen aan, gij verstandigen, [om]dat niet een van dezen zichzelve ooit hiertoe waardig heeft bevonden…’ En Hij zal zijne handen tot ons uitstrekken, en wij zullen ter aarde vallen… en wenen… en wij zullen alles begrijpen! Dan zullen wij alles begrijpen!… en allen zullen het begrijpen,… ook Katerina Iwanowna… ook zij zal het begrijpen… Here, uw Koninkrijk kome!”

En hij zeeg neer op een bankje, uitgeput en krachteloos, zonder iemand aan te kijken, alsof hij zijn omgeving was vergeten en in diep gepeins was verzonken.

F.M. Dostojevski. Misdaad en straf

Deze preek is opgenomen in Preken na Pasen. Cahier 3, Wessel ten Boom. Uitgegeven in eigen beheer, 2020. Dit cahier is te bestellen bij de auteur, tegen betaling van € 5 verzendkosten. Neem hiervoor via e-mail contact op, zie de website van Wessel ten Boom.

Nieuwe boeken