Menu

Premium

Gerechtigheid betekent elkaar ruimte geven

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 48,12-22, Romeinen 6,3-11 en Matteüs 5,20-26

De evangelielezing omvat een stukje van de Bergrede (Matteüs 5-7). Jezus zit op een berg als een joodse rabbi te lernen. Zijn leerlingen en het volk staan om Hem heen. Jezus legt gedeelten van de Tora en de profeten uit. Hij maakt ze actueel en levend.

Uitgangspunt bij zijn uitleg is: ‘Meen niet, dat Ik gekomen ben om de Tora of de profeten “los te laten”, Ik ben gekomen om ze “vol(ledig) te maken”’ (Matteüs 5,17). Daarna volgt de uitleg van een aantal bekende geboden. Als inleiding op ieder gebod klinkt steeds de zin: ‘Jullie hebben gehoord’ (Matteüs 5,21.27.33.38.43).

Deze zondag staat in het teken van het woord ‘gerechtigheid’, in het Grieks dikaiosunè, in het Hebreeuws tsedaqah. De evangelielezing begint ermee dat de ‘gerechtigheid’ (dikaiosunè) van de hoorders van de Bergrede groter zou moeten zijn dan die van de schriftgeleerden en de farizeeën. Jezus, die waarschijnlijk een van hen is, radicaliseert de ‘gerechtigheid’ die begint met het volgen van de geboden. Het gaat erom dat mensen ‘tot hun recht komen’. Het gaat niet om de letter van de wet, maar om een nieuwe manier van samenleven in de geest van de wet. Die reikt dieper dan de letter. Die nieuwe manier van samenleven heeft alles te maken met ‘het Koninkrijk van de hemelen’ (Matteüs 5,20).

Vrede en gerechtigheid: gevolg van Tora doen

Ook in de Jesajalezing klinkt het woord ‘gerechtigheid’. Het volk in ballingschap wordt terechtgewezen en bemoedigd: ‘Was je maar opmerkzaam geweest op mijn geboden, dan was je vrede (Hebr.: sjalom) nu als een rivier, je gerechtigheid (Hebr.: tsedaqah) als de golven van de zee’ (Jes. 48,18). Het gaat erom dat de Ene ‘je de weg wijst op de weg, die je gaat’ (Jesaja 48,17). Het is de bedoeling dat je die gewezen weg van de Tora volgt.

Je zult niet schelden

‘Je zult niet moorden’ is misschien wel het bekendste gebod uit de Tora (Exodus 20,13; Deuteronomium 5,17). Het is bijna een natuurwet. Wie een ander doodt, moet zich verantwoorden in het oordeel, zegt Jezus in Matteüs 5,21. De Tora is daar ook heel duidelijk over (vgl. Exodus 21,12; Leviticus 24,17). Dit bekende gebod wordt door Jezus in de geest van de wet geradicaliseerd. Alleen al het feit dat je boos bent op je broeder of zuster zul je moeten verantwoorden (Matteüs 5,22). Je kunt hier denken aan Leviticus 19,17-18. Als je boos bent of haatdragend, zie je de ander niet meer zoals hij of zij is. Blind van woede ben je jezelf niet, je mist je doel als mens. We kennen het verhaal van Kaïn en Abel. Het begint met woede van Kaïn (Genesis 4,5-8). Het eindigt met moord en doodslag.
Ook verbaal geweld wordt in verband gebracht met dit gebod (Matteüs 5,22). Als je een ander uitscheldt voor ‘leeghoofd’ (Gr.: raka) of ‘dwaas’ (Gr.: mooros), maak je het leven van die ander tot een hel. Mensen zeggen weleens: schelden doet geen pijn. Wie het ondergaat, weet wel beter. Het gevolg van verbaal geweld is ‘de hel (Gr.: ge-enna) van vuur’. Het beeld van deze ‘hel van vuur’ kun je vinden in Daniël 7,10. De toespitsing van ‘niet moorden’ tot ‘niet boos zijn’ en ‘niet schelden’ is actueel in deze tijd van bashing.

Verzoen je met je broeder/zuster

Wanneer je een geschenk, een offergave aan God brengt, moet je een zuivere verhouding met anderen hebben. Zelfs als je broeder of zuster iets tegen jou heeft, kun je je beter eerst met hem of haar verzoenen (Matteüs 5,23-24). Misschien ben je zelf niet eens boos, maar is die ander boos op jou. Ook dan moet je ‘je verzoenen’ (Gr.: diallassomai – 5,24). Je verhouding met de Ander heeft alles met je verhouding met anderen te maken. Dit vraagt wel heel veel van een mens, misschien wel het onmogelijke.
Hierbij kun je denken aan het boek van Hans Keilson, In de ban van de tegenstander.

H. Keilson, In de ban van de tegenstander, Amsterdam 2009.

Hij beschrijft een tegenstander die niet met name wordt genoemd. Zelf is hij als Jood het onschuldige slachtoffer van deze tegenstander. Toch probeert hij deze tegenstander te duiden, te begrijpen, zich met hem/haar te verstaan. Zo ver wordt het gebod van ‘je zult niet moorden’ opgerekt dat je je probeert te verhouden met ‘je broeder (of zuster) die iets tegen jou heeft’ (Matteüs 5,23).

Wees je tegenstander welgezind

Het is een pragmatisch verhaal, dat Matteüs (5,25-26) en Lucas (12,58-59) allebei vertellen vanuit de praktijk van de eerste gemeente, waarin vervolging en gevangenschap voorkwamen. Dit pragmatische verhaal wordt gekoppeld aan de uitleg van bovenstaand gebod. Dat krijgt zo een grote reikwijdte. Heb je een tegenstander of tegenpartij (Gr.: antidikos – 5,25) in je leven, denk dan niet te snel dat je het recht aan jouw kant hebt. De rechter (Gr.: kritès) – God of mens – oordeelt misschien wel heel anders over jouw tegenpartij dan jijzelf. Wees hem of haar daarom ‘welgezind’ (Gr.: eunòoon – 5,25). Zolang je in gesprek blijft, valt de zaak misschien nog op te lossen.
De ‘gevangenschap’ (Gr.: fulakè) waarin je anders terechtkomt, is niet alleen geestelijk bedoeld. Johannes de Doper en Jezus zelf werden letterlijk gevangengezet (Matteüs 14; 26,47vv). In hun geval stonden de rechters niet bepaald aan hun kant. Dat is een ervaring die de eerste gemeente helaas met hen moet hebben gedeeld. ‘Het laatste kwartje’ of ‘je laatste cent’ betalen (5,26) betekende in het geval van Johannes de Doper en Jezus dat ze moesten betalen met hun leven.

Gelukkig lezen we in de epistellezing dat het verhaal daarmee niet is afgelopen. We leven als gemeente immers vanuit de belofte van ‘opstandingsleven’ (Romeinen 6,3-11).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken