Menu

Premium

Geroepen zijn: horen, navolgen en dienen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij 1 Samuel 3,1-10(18) en Marcus 1,14-20

Geroepen worden, geroepen zijn, roeping – het zijn zwaarbeladen termen. De jonge Samuel draagt de last van de verwachting van zijn ouders, van Eli, van een heel volk op zijn smalle schouders. Voorlopig lijkt hij er nog vrij onbevangen mee om te gaan, nog niet gebukt onder de last van zijn roeping. De leerlingen die Jezus roept om met Hem mee te gaan, laten al even onbekommerd hun vader en het personeel in de vissersboten achter en lopen mee met die hen roept – een leven lang.

Het verhaal uit 1 Samuel heet dan wel in de wandeling ‘de roeping van Samuel’, maar wat vooral nadruk krijgt is niet hoe een roeping (van welke aard ook) als een loodzware last op Samuels schouders gelegd wordt, maar de veelzeggende woorden die Eli tot Samuel spreekt: ‘wanneer je geróepen wordt moet je ántwoorden’ (1 Samuël 3,9). Dat doet Samuel dan ook. Geen sprake van een statische ‘staat van geroepen zijn’, maar één en al beweging: ‘geroepen wórden’.

Roepen, spreken, horen

Eli is oud en bijna blind, de ziener heeft zijn gezicht verloren en de profetische leider zijn woord: ‘Het woord van de Heer was schaars in die dagen’ (1 Samuël 3,1). Maar de jonge Samuel is paraat, ook in zijn slaap. Hij reageert onmiddellijk als hij geroepen wordt. Weliswaar holt hij driemaal naar de verkeerde – wie neemt het hem kwalijk? Hij kende de Heer dan ook nog niet, staat er zakelijk bij. Die opmerking is het middelste vers en tegelijkertijd het keerpunt (1 Samuël 3,7). Want na twee keer van onbegrip, weet Eli de derde maal toch de goede aanwijzing te geven. Niet meer: ‘Ga maar weer slapen’, maar: ‘Zal het geschieden dat Hij tot je róept, zeg dan: spréék, Ene, want uw dienaar hóórt.’ Dan kunnen er grote dingen gaan gebeuren.

Komt, volg Mij na

Marcus heeft maar een halve zin nodig (Marcus 1,14) om te melden dat Johannes de Doper is gevangengezet. Jezus volgt hem op: ‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij.’ Jezus is geroepen, gedoopt, benoemd (Marcus 1,11: ‘Jij bent mijn zoon’) en gaat nu anderen erbij roepen. Johannes de Doper had gezegd: ‘Na mij komt iemand die sterker is dan ik’ (Gr.: erchetai ho ischuroteros mou opisoo mou – Marcus 1,7). Met dezelfde woorden vraagt Jezus de vissers nu achter Hem aan te komen: deute opisoo mou (Marcus 1,17). Nadat Johannes is gevangengenomen, vertrekt Jezus naar Galilea. In de Nieuwe Bijbelvertaling lezend kun je dit gemakkelijk interpreteren als een oorzakelijk verband: ‘Nadat Johannes gevangen was ge- nomen, ging Jezus naar Galilea’ (Marcus 1,14). Alsof Hij inzag dat Hij beter niet meer in Jeruzalem kon blijven: te gevaarlijk. Maar het gaat nu niet meer om wat er in Jeruzalem gebeurt. De Naardense Bijbel vertaalt nevenschikkend (m.i. beter): ‘Nadat Johannes was overgeleverd en Jezus was aangekomen in Galilea (…)’. Zo vertaald wordt de aandacht geheel en al gericht op wat daar in Galilea gebeurt. Daar gaat het Marcus om: wát er, maar ook dát het in Galilea gebeurt. Galilea is immers de tweederangsprovincie. Het ‘echte’ godsdienstige leven speelt zich af in Jeruzalem, niet in het Galilea der heidenen. In Galilea wonen joden en niet-joden door elkaar heen: de multireligieuze samenleving avant la lettre.

Vissers ver van Jeruzalem

Juist hier ‘ziet’ (Gr.: eiden) Jezus zijn eerste volgelingen, Simon, Andreas, Jakobus, Johannes (Marcus 1,16). Hij spreekt hen aan en terstond laten zij alles in de steek om Hem te volgen. Zij volgen Hem zonder aarzelen, radicaal. Ze krijgen een nieuwe taak: ‘Ik zal maken dat jullie vissers van mensen worden.’ Op hun beurt zullen zij de fakkel van Jezus overnemen. Drie dingen zijn daarbij opmerkelijk: 1) Jezus roept zijn eerste volgelingen dus in Galilea, ver verwijderd van het religieuze epicentrum Jeruzalem; 2) Hij roept geen vooraanstaande notabelen of tempelgeleerden, maar gewone mensen, vissers; 3) Hij maakt gebruik van hun vak om zijn missie te volbrengen. Ze hoeven niet allerlei hun vreemde vaardigheden aan te leren om zijn geroepenen, gezondenen te kunnen zijn. Het enige nodige is: horen, gehoor geven, volgen.
Het is in het evangelie als in het verhaal van Samuel: als je geroepen wordt, moet je antwoorden. Het is Jezus die ziet en roept: Hij handelt als eerste, de vissers reageren. Zij ‘horen’ op hun beurt: door alles in de steek te laten en te volgen. Van het begin af aan gaat het verkondigen van de goede boodschap via het kanaal van gewone mensen. Gewoon: uit Galilea.

Roeping: alleen voor mannen?

De kerkelijke traditie heeft lange tijd gemeend dat je in ieder geval man moest zijn om geroepen te mogen worden, een mening onder meer gebaseerd op dit evangelieverhaal. Er worden hier geen vrouwelijke volgelingen geroepen, dat is waar. De patriarchale cultuur uit die tijd kleurt de evangelieverhalen evenzeer als dat in Tenach het geval is. Vrouwen hadden niet dezelfde vrijheid om te gaan en te staan als mannen, een vrouw mocht niet in het openbaar optreden. Tegelijkertijd meldt Marcus elders dat naast mannen ook vrouwen Jezus hebben gediend. In Marcus 3,35 zijn Jezus’ moeder en zijn broers gekomen om Hem te roepen. Hij geeft als antwoord: ‘Mijn broers en zusters en mijn moeder zijn zij die de wil van God volbrengen.’ In Marcus 15,40-41 worden aan het eind van Jezus’ leven drie ‘ware discipelen’ genoemd: drie vrouwen, Maria van Magdala, Maria, de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome. Deze drie zijn Jezus gevolgd en hebben Hem gediend toen Hij in Galilea was. Dat dienen en volgen strekte zich voor hen uit tot onder het kruis. Alle mannelijke volgelingen waren op dat moment gevlucht (Marcus 14,50). ‘Dienen’ en ‘navolgen’ zijn allebei kenmerken van discipelschap. Dienen hoort bij de navolging en is niet ondergeschikt. In het Koninkrijk is geen sprake van onderschikking naar sekse, af- komst of sociale status – of wat dan ook.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken