Menu

Basis

Gesprekken bij en over water

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

3e zondag van de Veertigdagentijd (Exodus 17:1-7, Psalmen 95 en Johannes 4:1-42)

De verhalen die het leesrooster voor deze zondag aanbiedt, zijn zo rijk aan symboliek en betekenis dat het bijna ondoenlijk is om alle facetten te belichten. Beide verhalen zijn ook heel bekend en er is veel materiaal over te vinden, dus ik beperk me vooral tot wat bij mij bleef haken.

Het volk Israël is in de beginfase van de lange tocht door de woestijn. In de leegte en de weidsheid zullen ze moeten leren vertrouwen op JHWH, die hen uit de slavernij van Egypte heeft bevrijd. Vrijheid betekent ook zelf verantwoordelijk zijn, en dat valt het volk bijzonder zwaar. De euforie over de bevrijding slaat al snel om in geklaag. Het lijkt mij voornamelijk pure angst. Ze worden blootgesteld aan een reeks beproevingen en leren gaandeweg dat JHWH wel degelijk voor hen zorgt.

Beproevingen

Het tekstgedeelte van vandaag is een dieptepunt in de verhouding tussen het volk, Mozes en JHWH. Voor de derde keer betwijfelt het volk of ze hun vrijheid wel zullen overleven. De eerste keer gebeurt dit als het volk Farao’s leger achter zich aan ziet komen (Exodus 14:11), de tweede keer als het geen eten heeft (16:3). In beide gevallen redt JHWH hen, maar dat geeft blijkbaar niet genoeg basis voor vertrouwen in moeilijke situaties. De paniek slaat toe als ze dorst krijgen, en ze spreken Mozes aan als verantwoordelijke. Mozes reageert dubbel: hij vraagt waarom het volk hém verwijten maakt, en hij vraagt waarom het JHWH op de proef stelt (17:2). Dat laatste volgt blijkbaar logisch uit het eerste. Wat dan precies de beproeving van JHWH is, wordt in 17:7 nader gespecificeerd. Het volk had gezegd: ‘Is JHWH nu in ons midden of niet?’ Hier wordt, lijkt mij, gezinspeeld op de vraag die ook in onze tijd nog klinkt: er is nood, waarom doet God dan niets als Hij bestaat en ons liefheeft?

Wie beproeft wie?

Maar wie beproeft nu wie? Hier wordt gesteld dat het volk JHWH beproeft, en in bijvoorbeeld Psalmen 95:8 ook. Maar soms wordt er ook gezegd dat JHWH zijn volk hiermee test (Psalmen 81:8), zoals Hij ook deed in Exodus 15:25-27 en 16:4. Vertrouwen is blijkbaar iets wat wederzijds moet groeien. Dat JHWH zijn volk beproeft, wordt in de tekst positief gewaardeerd: hiermee leert Hij hun dat ze naar zijn woord moeten luisteren. Dat het volk klaagt, wordt als een breuk van dit broze vertrouwen gezien en dus negatief gewaardeerd: als ondankbaarheid en een beproeving van het geduld en de liefde van JHWH.

De staf als verlengstuk van JHWH

De staf van Mozes speelt in Exodus een bijzondere rol. Het is bijna het verlengstuk van de hand van JHWH. Aan het hof van Farao bewijst de staf van Mozes de macht van JHWH, bijvoorbeeld door het water van de Nijl ondrinkbaar te maken (7:20). Met dezelfde staf werd ook het water van de Rode Zee bedwongen (14:16), en ook nu kan de staf water bedwingen en levens redden. De staf kan alleen in opdracht van JHWH gehanteerd worden, en dat luistert nauw. Zie ook het parallelle verhaal in Numeri 20:1-13.

Levend water

Water is levensnoodzakelijk. Dat geldt voor het volk in de woestijn, van wie we echter niet eens horen dat ze het water drinken als het er is. De focus ligt op het gebrek aan vertrouwen in de zorg van JHWH. Het stromende water verbindt deze perikoop met het verhaal uit het Evangelie naar Johannes. Daar belandt Jezus op het heetste uur van de dag bij een bron in Samaria. En niet zomaar een bron. Het is de bron die aartsvader Jakob heeft gegraven en die als erfenis aan zijn zoon Jozef en later aan de stam Efraïm is nagelaten. De landstreek waarin de bron ligt, heeft goede historische papieren. In de tijd na de Babylonische ballingschap vindt Ezra echter de bewoners van deze landstreek niet goed genoeg om mee te helpen de nieuwe tempel in Jeruzalem op te bouwen. Hij ziet hen niet als ‘echte Joden’. Ze hebben zich naar zijn mening te veel vermengd met de heidense volken (Ezra 4:1-3). Vanaf dat moment dateert de kloof tussen Joden en Samaritanen, die in onze perikoop en in andere verhalen uit de evangeliën duidelijk naar voren komt. Een bron wordt gevoed door ‘levend water’, water dat vanuit de bodem opwelt. Daarop zinspeelt Jezus, en het is logisch dat de Samaritaanse vrouw Hem niet meteen begrijpt. Typisch johanneïsch is het misverstand tussen de vrouw en Jezus: Jezus spreekt op een symbolische wijze over de goddelijke bron waaruit de vrouw zou kunnen putten, en de vrouw denkt aan een andere, minder diepe put die Jezus op mysterieuze wijze zou kennen.

Van vreemdeling tot evangelist

In het gesprek dat zich ontspint tussen de Samaritaanse vrouw en Jezus, zit een prachtige ontwikkeling. Na het ongemakkelijke begin wordt het heel persoonlijk, als Jezus meer van de vrouw blijkt te weten dat zij dacht. Zij erkent de kennis van Jezus, maar brengt het gesprek daarna op wat hen scheidt: het verschil in traditie tussen Joden en Samaritanen. Jezus op zijn beurt leidt het gesprek van het verleden naar de toekomst, waarin de verschillende tradities overstegen worden en het gezamenlijke centraal staat: het aanbidden van de Vader. Dan openbaart Hij zich aan de vrouw als de Messias, die ook in de Samaritaanse traditie verwacht wordt.

Als de leerlingen terugkeren, gaat de vrouw terug naar haar stad. Ze laat haar kruik staan. Haar dorst is al gelest door het gesprek met Jezus. Van vreemdeling wordt ze evangelist: ze verkondigt de goede boodschap over Jezus aan haar stadsgenoten, die daarop zelf naar Jezus gaan en tot geloof komen.

Deze exegese is opgesteld door Marise Boon.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken