Menu

Basis

Gezegend ben je!

Een zegen heeft iets van een compliment. Je zegt goede en mooie woorden tegen een ander. Een zegen heeft ook iets van een wens. Maar een zegen is toch ook meer, toch anders.

Het is avond; het kind ligt in bed, is moe, valt bijna in slaap. Moeder of vader legt een hand op het hoofd. ‘God zal je hoeden, lieve Floor.’ Het wordt stil. Woorden als ‘liefde’ en ‘vrede’ spelen door het hoofd van de ouder, als die de kamer uitgaat.

Aan het einde van een kerkdienst, vlak voordat we weer naar huis gaan, geef ik de zegen. Ik kom achter de altaartafel vandaan en ga recht voor de mensen staan. Zonder steen of hout ertussen is het net alsof ik dichterbij kan zijn. Ik houd mijn handen hoog, licht geopend naar voren. Alsof tussen mijn vingers door de Eeuwige de mensen kan toelachen.

Zegenen: dat is dichtbij zijn, mens bij mens. En tegelijk: het is een manier van weten en ervaren dat God dichtbij wil zijn.

Het is een aanraking door een gebaar, een woord, een blik; een manier van samen zijn die verder gaat dan een paar gewone woorden.

Zegenen, dat is dichtbij zijn. Bron: Paulphoto via iStock.

Een kring

Een zegen heeft wel iets van een compliment: je zegt mooie woorden tegen de ander. Maar een compliment is altijd een soort beloning. Iemand die er verstand van heeft, zegt tegen mij dat ik iets goed heb gedaan. Fijn natuurlijk – maar zonder prestaties ook geen complimenten.

Een zegen heeft ook iets van een wens. Je wenst iemand een mooie nacht toe, een goede week. Goede wensen zijn fijn, ze komen uit een hart dat voor jou openstaat. Je kunt ze vast ook beamen: ja, dat zou mooi zijn!

Het is een aanraking door een gebaar, een woord, een blik; een manier van samen zijn die verder gaat dan een paar gewone woorden.

Een zegen is toch meer, toch anders. Het is of de ‘overkant’ er ook bij hoort, de kant van God. Namens God zeg ik goede woorden, tegen mensen die gewoon alleen maar ‘mens’ zijn, zichzelf zijn. En dan gebeurt er wat. In een zegen ontstaat een kring, een cirkel tussen degene die de zegen geeft, de ander die de zegen ontvangt, en God, de Eeuwige.

Een zegen valt niet neer, maar stijgt op en brengt ons vertrouwen, onze hoop en onze liefde in beweging. Daarom horen bij een zegen vaak ook woorden die wat plechtig zijn: vrede, barmhartigheid. Of je hoort oude woorden, zeldzaam geworden: ‘… verheffe zijn aangezicht’. Alsof de zegen een lijntje legt tussen vroeger en nu.

Zegen vanaf het begin

De Bijbel is niet zuinig met zegenen. Als God de mensen schept, krijgen ze zijn zegen. De mooiste scheppingsdag, de zevende, krijgt een speciale zegen: ‘Toen zegende God de sabbatdag.’ Dat staat allemaal al in het eerste hoofdstuk van de Bijbel. En die zegeningen gaan steeds verder: Abraham en Sara ontvangen de zegen van een kind. Jakob, altijd een achterblijvertje en thuiszitter, krijgt van God de zegen van een bijzonder bestaan: hij vindt liefde, de toekomst gaat open. Maar wel door tranen en pijn heen. Als een manke man komt hij eindelijk thuis in het land waar hij kan wonen.

Een zegen valt niet neer, maar stijgt op en brengt ons vertrouwen, onze hoop en onze liefde in beweging.

De zegen is niet een belofte van rijk worden, veel geld verzamelen, veel kamelen of grote landhuizen. O ja, dat kan meekomen. Dat zie je met Jakobs zegen, of die van David.

Maar vaak is het bezit juist ook een probleem. Als David als koning rijk geworden is, verliest hij zijn eerlijkheid; hij vermoordt een rivaal en tot zijn schrik raakt hij zijn vrede kwijt. De zegen is dan verstard, vruchteloos geworden.

Anders dan je zou denken

Het bijzondere is dat de zegen vaak een heel andere beweging maakt dan je zou denken: zegen gaat van klein naar groot, van arm naar rijk. ‘Als een arme geld van jou geleend heeft en als onderpand gaf hij je zijn mantel, breng die mantel dan ’s avonds terug. Je kunt hem toch niet in de kou laten slapen? Dan zal hij je zegenen.’ Zo staat het in de wet van Mozes. Alsof de rijke afhankelijk is van de zegen, de goede blik van de arme. Ze hebben elkaar nodig, de mensen.

De zegen is altijd onderdeel van het grote verhaal van God en de mensen. Daarom gaat de zegen zelfs van de mensen naar God. ‘Zegen, mijn ziel, de grote naam des Heren’, zingt een psalm. Zelfs de bomen en de vogels en de rivieren zegenen God. Hoe? Gewoon door te zijn wat ze zijn: de bomen door te zwaaien met hun takken en door in bloei uit te barsten, de rivieren door te bruisen, de vogels door onbekommerd te zingen en te zwieren door de lucht. Zelfs Jezus voelt zich gezegend als hij ze met zijn ogen volgt.

De zegen is altijd onderdeel van het grote verhaal van God en de mensen.

Iedereen kan zegenen

In de meeste kerken is de regel dat in de kerkdienst de dominee of priester de zegen mag geven, anderen kunnen beter alleen een gebed om zegen uitspreken. Gelukkig kan er buiten de kerkdienst veel meer. De moeder en haar kind, de opvoeder die na een moeilijk gesprek de jongere een hand op het hoofd legt, het volwassen kind dat haar ouder naar een verzorgingshuis brengt, het gemeentelid dat aan zijn pastor een zegen meegeeft: zegenen mag. Of het kleine kind in bed, dat voor haar ouders een zegen is.

‘Zegen, God, mijn kleine koe, mijn samenleven, mijn koe en ik, elke speen, iedere vinger, iedere druppel die in mijn schaal valt’, luidt een gebed van de Schotse eilanden. Dat komt uit kwetsbare tijden. Ik proef er overgave in, vertrouwen, dankbaarheid. Zegenend door het leven gaan, wat is mooier. Of, met de jonge popzanger Typhoon, in zijn nummer Alles is gezegend:
‘Mijn mama zei me: “Maak je los van je ketting, voel je vrij en tel je blessing.”‘

Roel Bosch is predikant van de Noorderlichtgemeente (van de Protestantse Kerk) in Zeist.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken