Menu

Basis

Gids in een onbekende stad: waarde en valkuilen van een ‘single case study’

Hoe kun je als praktisch theoloog betekenisvol bijdragen aan de reflectie op geleefd geloof? Promovendus Koos Tamminga onderzoekt het gebruik van single case studies in de praktische theologie, gaat in op de plaats van kwalitatief onderzoek en de verwachtingen daarvan en komt met aanbevelingen.

Hoe kun je als praktisch theoloog betekenisvol bijdragen aan de reflectie op geleefd geloof? Betekenisvol in de zin van: de stand van de praktische theologie verder brengen door een breder en dieper begrip van de realiteit van dat geloof in allerlei vormen en verbanden. Maar ook in de zin van: aansluiting vinden bij die realiteit om haar verder te brengen: het handelingsperspectief.

Zulk betekenisvol bijdragen wordt vandaag de dag steeds vaker ingevuld met gebruikmaking van empirisch onderzoek, vooral de kwalitatieve variant daarvan. Door kwalitatief onderzoek komen we dicht op de huid van de realiteit van geleefd geloof: we spreken mensen, bestuderen wat zij doen en hoe zij daaraan betekenis geven.

In dit artikel wil ik reflecteren op een specifieke vorm van kwalitatief onderzoek die zich tot doel stelt zo dicht mogelijk bij het concrete, lokale niveau te komen. Het gaat dan om zogeheten single case study-onderzoek. In de volgende paragraaf verhelder ik eerst kort wat daaronder verstaan wordt in de literatuur en welke sterke punten en zwakten er in de sociale wetenschappen aan dit soort onderzoek worden toegekend.

Vervolgens ga ik in op de plaats van kwalitatieve methoden in praktisch-theologisch onderzoek. Daarbij kijk ik vooral naar wat praktische theologie eigenlijk verwacht van zulke methoden.

In een volgende paragraaf komt dan de vraag aan bod of en, zo ja, waarom single case study-onderzoek een geschikte vorm van kwalitatief onderzoek is om in te zetten in de praktische theologie. Ik sluit af met enkele aanbevelingen omtrent het praktische-theologische gebruik van deze onderzoeksstrategie.

Single case study-onderzoek in methodologische literatuur

Colin Robson (2011, 135) geeft als definitie van case studies de volgende omschrijving:

’een gevestigde onderzoeksstrategie waarbij de focus ligt op een casus (dat kan zowel een individu zijn, als een groep, een situatie, of een organisatie, enz.) die als zelfstandige casus wordt beschreven, waarbij de context wordt verdisconteerd. Normaal gesproken worden hierbij meerdere dataverzamelingsmethoden toegepast. Er kunnen kwantitatieve data gebruikt worden, maar bijna zonder uitzondering worden (ook) kwalitatieve data verzameld’ (vertaling KST).

Verschuren en Doorewaard (2000, 183-19) benoemen de case study in hun handboek Het ontwerpen van een onderzoek als een van de meest gebruikte onderzoeksstrategieën in sociaalwetenschappelijk onderzoek. Dat zijn er volgens hen vijf: survey-onderzoek, experimenten, case studies, grounded theory en bureau-onderzoek.

Kenmerkend voor een case study zijn, volgens hen:

• een smal domein (in het geval van een single case een, of anders maximaal enkele casussen);

• de arbeidsintensiviteit (de casus wordt op veel verschillende manieren in kaart gebracht en geanalyseerd);

• meer oog voor diepte dan voor breedte, een strategische steekproef (je kiest niet zomaar at random een casus, maar altijd omdat je van een bepaalde casus interessante resultaten verwacht);

• de open waarneming op locatie (de aanpak laat ruimte voor onverwachte resultaten, waarvoor een geslotener strategie zoals een survey minder ruimte laat, en vindt bovendien plaats op locatie en niet in een laboratorium of achter een bureau) en het kwalitatieve karakter.

Dimitri Mortelmans (2013) wijst er in navolging van de bekende Amerikaanse sociale wetenschapper Robert K. Yin op, dat er methodologisch gezien geen wezenlijk verschil is tussen single of multiple case studies. Dezelfde zwakten en sterkten gelden: wanneer in een case study bijvoorbeeld een enkele persoon wordt gevolgd is daar het overduidelijke probleem van generaliseerbaarheid. Maar dat probleem is er nog steeds wanneer vijf of tien personen gevolgd zouden worden.

Toch kunnen er redenen zijn om voor zo’n kleine groep, of zelfs een enkele persoon als onderzoeksobject te kiezen. Dat kan zijn om een bestaande theorie te testen tegen de achtergrond van een extreme case. Daarmee worden de grenzen van bestaande theorieën onderzocht. Een andere reden om, in termen van Verschuren en Doorewaard, voor een smal domein te kiezen is dat het onderzoek juist niet op bestaande theorieën gebaseerd is, omdat die nog niet bestaan. Een single case kan dan helpen een bepaald fenomeen te exploreren (Mortelmans 2013, 178-181).

Robson (2011) wijst erop dat de reputatie van case studies door de jaren heen nogal veranderd is. Met name in het positivistische wetenschapsbeeld dat lange tijd de standaard was, werd de single case study als soft option gezien en niet erg serieus genomen. In het hedendaagse discours is er echter veel meer waardering voor bestudering van het concrete, naast de formulering van algemene wetmatigheden (Robson 2011, 136-137). Toch worden er, ook nu nog, vragen gesteld bij het gebruik van case studies als onderzoeksstrategie.

Bent Flyvbjerg benadert in zijn artikel over case studies in The SAGE Handbook of Qualitative Research een vijftal van deze vragen als misverstanden die hij uit de wereld probeert te helpen (Flyvbjerg 2006, 2011).

Ten eerste, stelt hij, leeft het hardnekkige misverstand dat algemene, theoretische kennis op een hoger niveau staat dan concrete casuïstische kennis. Flyvbjerg laat aan de hand van onderzoek naar hoe mensen leren zien dat juist concrete, contextuele kennis als praktische wijsheid (phronesis) in het leerproces het verschil maakt. Zulke kennis is dus, vanuit het perspectief van wat mensen daadwerkelijk verandert, zeker niet ondergeschikt aan algemene ‘contextvrije’ kennis. Bovendien, stelt hij, is het vergaren van dat soort kennis binnen de sociale en menswetenschappen helemaal niet mogelijk.

Het tweede misverstand heeft te maken met de generaliseerbaarheid van case studies. Omdat op basis van een enkele casus niet valt te generaliseren, zouden case studies niet kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de wetenschap. Flyvbjerg laat zien dat single case studies door de geschiedenis heen wel degelijk hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van theorieën, niet in de laatste plaats als het gaat om het ontkrachten van een theorie: dat is precies waar een extreme case vaak in slaagt. Hiermee leveren case studies dus wel degelijk een bijdrage aan de ontwikkeling van wetenschappen, al was het alleen maar door hun geschiktheid voor falsificatie, in termen van Karl Popper. Het idee dat die ontwikkeling alleen kan plaatsvinden op basis van formele generaliseerbaarheid is volgens Flyvbjerg achterhaald: verschillende soorten kennis worden op verschillende manieren vergaard en dragen allemaal bij aan een rijker verstaan van de werkelijkheid.

Hardnekkig misverstand dat algemene, theoretische kennis op een hoger niveau staat dan concrete casuïstische kennis

Het derde misverstand is dat een case study alleen maar zou kunnen functioneren als exploratieve methode, om hypothesen op te stellen voor vervolgonderzoek. Flyvbjerg stelt echter dat ook in latere fasen van onderzoek case studies hun nut hebben, bijvoorbeeld om theorieën te testen, zoals we hierboven ook al tegenkwamen bij het tweede misverstand en nog eerder bij Dimitri Mortelmans.

Het vierde misverstand is dat case studies gemakkelijk ten prooi zouden vallen aan de vooringenomenheid van de onderzoeker. Doordat er geen hard methodisch kader is, zou de eigen interpretatie van de onderzoeker een te grote rol kunnen gaan spelen en zouden resultaten al snel diens theoretische vooronderstellingen bevestigen in plaats van weerspreken. Dit vraagt om kritische reflexiviteit van de onderzoeker. In de praktijk blijkt echter, laat Flyvjberg zien, dat theorieën en hypothesen naar aanleiding van case studies juist vaak worden aangepast. Het risico op een vooringenomenheid vanuit de theorie lijkt dus beperkt.

Het vijfde en laatste misverstand is dat case studies niet goed bruikbaar zijn vanwege het feit dat ze vaak nogal ‘breedsprakig’ zijn en niet goed zijn samen te vatten in eenduidige conclusies. Die constatering klopt wel, zegt Flyvbjerg, maar is juist geen nadeel. Case studies brengen ons dichter bij de complexiteit van de werkelijkheid dan andere, reductionistische vormen van sociale wetenschap. Dit hangt natuurlijk ook samen met het eerste misverstand: volgens Flyvbjerg en in de onderzoeken waar hij zich op beroept is het juist de herkenbare, meer narratieve, contextuele kennis die daadwerkelijk impact heeft op mensen.

Hij haalt ter illustratie Wittgensteins beeld aan van de leermeester als gids. In een case study word je als het ware aan de hand meegenomen door een vreemde stad. Je passeert allerlei straten, pleinen en kruispunten meerdere keren, maar wel telkens als deel van verschillende routes. De ene keer ben je op weg naar een beroemde kathedraal, een andere keer naar een oude bekende in een zijstraat. Hoe slecht de gids ook is (Wittgenstein noemt zichzelf een nogal slechte gids), hoe willekeurig de wandelingen ook lijken – als je dit lang genoeg blijft doen leer je de stad toch kennen als iemand die er geboren is. Op zo’n manier kan een uitgewerkte case study de lezer bekend maken met de case en met alle concepten en aspecten die daarin aan de orde komen, zonder dat daar altijd een logische structuur aan te geven is.

De vraag of het verantwoord is single case studies te gebruiken binnen de sociale wetenschappen kan na bovenstaande verkenning bevestigend beantwoord worden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een standaardwerk als The SAGE Handbook on Qualitative Research en de ruimte die case studies daarin krijgen.

De vraag of het ook verstandig is om te kiezen voor een single case study als onderzoeksstrategie is niet eenduidig te beantwoorden, maar hangt volledig samen met de vraag wat het doel is van het onderzoek. Verschuren en Doorewaard (2000, 207-208) adviseren in de fase van het onderzoeksontwerp drie vragen te stellen: ben ik op zoek naar breedte of diepgang, ben ik op zoek naar kwalitatieve of kwantitatieve gegevens en wil ik deze gegevens via empirisch onderzoek verzamelen of door middel van literatuurstudie? De antwoorden op die drie vragen sturen de keuze van een passende onderzoeksstrategie.

In een case study word je als het ware aan de hand meegenomen door een vreemde stad

Oog voor de gelaagde werkelijkheid

Voor het kiezen van de juiste methode is het dus de vraag waar de praktische theologie eigenlijk naar op zoek is. Ruard Ganzevoort heeft in een overzichtsartikel laten zien dat de antwoorden die praktisch theologen op deze vraag geven wijd uiteen lopen (Ganzevoort 2009). Wat deze antwoorden verbindt, is dat zij allemaal op het spoor proberen te komen van the sacred, het heilige.

Rein Brouwer (2010) zegt het nog wat explicieter als hij deze zoektocht omschrijft als detecting God in practices. Daarmee is direct duidelijk hoe complex de werkelijkheid waar praktische theologie zich mee bezighoudt is.

Brouwer geeft drie voorbeelden van benaderingen van deze werkelijkheid. Je kunt ervoor kiezen de realiteit van Gods handelen in de werkelijkheid buiten beschouwing te laten omdat menselijke methoden niet in staat zijn die realiteit te vatten, een soort methodisch atheïsme. Brouwer verbindt aan deze optie de naam van Johannes van der Ven. De praktisch theoloog of religiewetenschapper houdt zich in deze benadering bezig met een fenomenologische beschrijving van wat mensen zeggen over God en hoe zij daar uiting aan geven.

Een tweede optie, waaraan Brouwer de naam van Gerrit Immink verbindt, is geheel anders. In deze benadering worden theologische concepten ingezet om in de praktijk op het spoor te komen van God die handelt en spreekt. Zo’n benadering houdt iets voorlopigs, omdat ook theologische concepten God niet kunnen vatten. Tegelijk wil deze benadering ondanks de voorlopigheid aandacht vragen voor Gods aanwezigheid, omdat die wordt gezien als fundamenteel en betekenisvol.

Een derde optie is het sociaal-constructionisme waaraan Brouwer de naam van Ruard Ganzevoort koppelt. In deze benadering wordt, meer dan bij Van der Ven, het zelfverstaan van de gelovige of geloofsgemeenschap ingebracht, maar zonder hier conclusies aan te verbinden over Gods aanwezigheid in de werkelijkheid.

Vanwege deze fundamentele complexiteit van het onderwerp van de praktische theologie blijft de reflectie op methodologie een onvermijdelijk onderdeel van het vakgebied.

Het is uiteindelijk de vraag wat voor soort kennis we zoeken in de praktische theologie. Het onderscheid tussen nomotethische kennis en ideografische kennis kan deze vraag verhelderen. Bij een nomotethische benadering proberen we wetmatigheden te ontdekken en zo te vinden wat algemeen geldig is. Ideografische kennis is juist kennis van het unieke, specifieke van bepaalde situaties en ervaringen.

John Swinton en Harriet Mowat schrijven in hun Practical Theology and Qualitative Research over deze soorten kennis. Ze merken op dat belangrijke elementen van het christelijke verhaal typisch en uitsluitend ideografisch kenbaar zijn: Kerst, Goede Vrijdag, Pasen (Swinton & Mowat 2016, 39-42). Deze momenten zijn geen wetmatigheden of meetbare werkelijkheden en toch zijn ze fundamenteel voor hoe christenen de werkelijkheid verstaan. Swinton en Mowat zien daarom een voorname taak van de praktische theologie in complexificatie: niet de werkelijkheid helderder en doorzichtiger maken dan ze is, maar juist haar complexiteit in beeld brengen op een ideografische manier. Theologie kijkt verder dan hoe iets op het eerste gezicht lijkt, omdat ze recht wil doen aan de gelaagdheid van het bestaan waarvan het diepste geheim in God verborgen ligt (Swinton & Mowat 2016, 13-16). Vanuit deze visie wijzen Swinton en Mowat op het belang van kwalitatief onderzoek, waarin veel aandacht bestaat voor het specifieke en unieke.

In de theologie bestaat het gevaar dat dit specifieke en unieke uit het oog wordt verloren. Theologische waarheden die worden afgeleid uit de Bijbel, uit de traditie, of uit algemene observaties over de werkelijkheid, kunnen gaan functioneren als een soort ideaalplaatje dat geen verbinding meer heeft met de werkelijkheid. Daarmee kan de theologie haar kracht en relevantie verliezen.

Volgens de katholieke Amerikaanse theoloog Nicholas Healy (2000, 28) komt dat doordat zulke theologie een soort dubbelheid in zich draagt: enerzijds is de kerk bijvoorbeeld heilig (bezien vanuit algemeen-theologische waarheidsclaims), maar anderzijds is daarvan in de realiteit niet veel te merken (bijvoorbeeld als je op zondag een kerk bezoekt). Healy pleit daarom voor een andere benadering, waarin veel meer oog is voor de realiteit van de kerk in via, om die kerk zoals ze is een kritische spiegel voor te houden en daarmee op weg te helpen. Zo’n spiegel werkt beter dan een algemene regel.

Daarom pleit Healy dus ook niet slechts voor empirisch onderzoek in het algemeen, maar specifiek voor een theologische vorm van etnografie, een vorm van kwalitatief onderzoek die zeer dicht bij de geleefde praktijk blijft (Healy 2000, 168-169; 2011). Het theologische aan theologische etnografie is volgens Healy dat ze het grotere christelijke verhaal kent en de realiteit van de kerk, zoals die vandaag te vinden is, daarin een plaats geeft. Healy noemt dit een theodramatische horizon (Healy 2000, hoofd-stuk 3).

Single case studies in praktisch-theologisch onderzoek

Vanuit de twee hierboven genoemde invalshoeken (een bewustzijn van de complexe gelaagdheid van de werkelijkheid en een terughoudendheid om al te grote, algemeen geldende woorden over het leven van de kerk te spreken) is het goed te begrijpen dat veel praktische theologie uitkomt bij kwalitatieve onderzoeksmethoden.

Kwantitatieve methoden kunnen hun plek krijgen in praktisch-theologisch onderzoek om een onderdeeltje van die complexe werkelijkheid helder in beeld te brengen, of een bepaald aspect van het leven van de kerk in beeld te brengen. Als de praktische theologie zich echter ten doel stelt om oog te hebben voor de concrete werkelijkheid van gelovigen en geloofsgemeenschappen, dan kan het daar niet bij blijven. Vanuit het overzicht neemt de praktische theologie je dan mee naar het betekenisvolle detail dat verschil maakt.

Om die beweging naar het unieke en concrete te maken is de single case study voor praktisch-theologen een belangrijke methode. Rein Brouwer past deze methode bijvoorbeeld toe in zijn studie Geloven in gemeenschap (Brouwer 2009). Daarin doet hij in feite een theologisch onderzoek naar het begrip koinonia (gemeenschap), dat in hedendaagse ecclesiologie een grote rol speelt. Dit onderzoek wil Brouwer echter niet beperken tot literatuurstudie, maar verrijken met observaties uit de praktijk. Ook wil hij de diepte opzoeken in plaats van de breedte, door middel van een kwalitatieve benadering (vgl. de vragen bij het kiezen van een onderzoeksstrategie van Verschuren en Doorewaard).

Brouwer kiest voor een single case study, omdat het behalen van zijn onderzoeksdoelen vanwege de arbeidsintensiviteit alleen realistisch is bij een smal domein. Ook verwijst hij naar vergelijkbare onderzoeken waarin op eenzelfde manier vanuit een smal domein de discussie met bredere theoretische vragen wordt aangegaan. Vanuit zijn beschrijving van een enkele geloofsgemeenschap gaat Brouwer vervolgens in gesprek met de bredere praktische theologie, om zo het begrip koinonia tegen het licht te houden. Hoewel dit onderzoek dus niet

Vergelijkbaar en toch anders is het werk van Mark Cartledge. In zijn Testimony in the Spirit (Cartledge 2010) onderzoekt hij een aantal theologische sleutelaspecten van de pentecostale traditie door hierover focusgroepen te organiseren in een lokale geloofsgemeenschap. Hij noemt dit een single case study.

Zijn doel is om de pentecostale theologie te rescripten vanuit de opbrengsten van de focusgroepen. De officiële theologie wordt via deze methode bijgesteld aan de hand van de data uit de doelgroep. Daarbij blijft echter onhelder wat de status van die opbrengsten precies is en welk gewicht hieraan toegekend moet worden. Hierdoor is het lastig te beoordelen of de theologie inderdaad geholpen is met deze vorm van rescripten.

Het voorbeeld van Cartledge wijst ons op een belangrijk risico van single case studies: het gevaar bestaat dat een vrij willekeurig gekozen en op zichzelf staand geluid een (te) grote rol gaat spelen in theologische reflectie. Natuurlijk is het zeer zinvol om de theologie zoals die beleefd en geformuleerd wordt door kerkleden te beschrijven, maar de vraag daarbij is wel: wat is het gewicht van deze stem ten opzichte van andere vormen van theologie en hoe representatief is het gevondene voor de bredere populatie (bijv. pentecostale christenen in het algemeen)? De grens van wat case studies kunnen bieden en waar zij voor bedoeld zijn wordt hier dicht genaderd.

Eileen Campbell-Reed (2016) beschrijft een aantal gevaren van het gebruik van case studies in de praktische theologie. Campbell-Reed sluit aan bij de vragen die Flyvbjerg in zijn artikel behandelt als misverstanden over toepassing van single case studies in de sociale wetenschappen in het algemeen: daarin liggen ook begrenzingen van wat een case study kan bereiken.

Als het gaat om de praktische theologie voegt Campell-Reed hier nog een aantal andere risico’s aan toe. Ten eerste bestaat het risico dat niet onder ogen wordt gezien hoeveel macht de onderzoeker heeft. Het verhaal van de case wordt altijd vanuit een bepaald perspectief verteld, waarbij bewust en onbewust dingen worden weggelaten of geïnterpreteerd.

Campbell-Reed benoemt verder het gevaar van te snelle en grote conclusies, juist ook in de theologie. Het is makkelijk om voorbij te gaan aan de complexiteit van de werkelijkheid en snel blinde vlekken in te vullen of eigen interpretaties leidend te laten zijn zonder dat die worden gestaafd en bekritiseerd vanuit de verzamelde data.

Campell-Reed beschrijft de plek van de single case study in de praktische theologie dan ook als paradoxaal: enerzijds zijn single case studies onmisbaar vanwege hun vermogen recht te doen aan de werkelijkheid en mensen verder te helpen in hun leerprocessen door phronesis.

Anderzijds zitten er duidelijke grenzen aan deze onderzoeksstrategie (Campbell-Reed 2016, 38).

Aanbevelingen

Uit het bovenstaande mag blijken dat single case studies voor de praktische theologie een zeer geschikte methode kunnen zijn. Ik sluit af met een zestal concrete aanbevelingen voor praktisch-theologen die deze onderzoeksstrategie overwegen in te zetten. De eerste vier komen voort uit het artikel van Campell-Reed (2016, 54-56), de laatste twee zijn toevoegingen van mijzelf op basis van het bovenstaande.

Ten eerste moeten praktisch theologen waken voor twee binnenbochten: simplistisch interpreteren zonder oog voor de complexiteit van de sociale werkelijkheid en onverantwoord generaliseren op basis van een single case.

Ten tweede: het uitvoeren van een single case study is hard werken, omdat er niet alleen data verzameld moeten worden, maar ook relaties moeten worden onderhouden: je bent als onderzoeker vaak langere tijd in het veld aanwezig en hebt je respondenten op verschillende manieren ‘nodig’.

Ten derde is het van groot belang dat de rapportage van single case studies zeer transparant is. Daarin moet de politieke, sociale en religieuze context van zowel de case als van de onderzoeker zelf worden meegenomen om bewust en kritisch te kunnen reflecteren op machtsstructuren die een rol kunnen spelen in het onderzoek.

Ten vierde moeten onderzoekers die aan single case study-onderzoek doen een biculturele expertise opbouwen: zij moeten zich zowel kunnen redden in het taalveld van het veld waarin zij zich als onderzoeker bevinden als in de academische context waarin zij dit onderzoek presenteren.

Ten vijfde denk ik dat het noodzakelijk is in de verwerking van de data die uit single case study-onderzoek naar voren komt, goed te onderscheiden met wat voor materiaal je te maken hebt. Zoals blijkt uit het onderzoek van Cartledge dat we hierboven hebben gezien, is het ingewikkeld om de opbrengsten van je onderzoek zonder meer in te brengen in een theologische discussie.

In dit verband is het denk ik nodig gebruik te maken van een meer gedifferentieerd begrip van ‘soorten’ theologie. Een bruikbaar onderscheid hiervoor is het model van theologie in vier stemmen, ontwikkeld door Helen Cameron en anderen (Cameron, Bhatti, & Duce 2010). Zij onderscheiden een normative (wat in de gemeenschap als normatief geldt), formal (de academische theologie), espoused (wat de ‘gewone gelovige’ formuleert als theologische overtuiging) en operant (wat blijkt uit de waargenomen gebeurtenissen en handelingen) voice.

Zo’n onderscheid dient het gesprek tussen de geleefde praktijk en de theologische reflectie daarop door structuur te bieden en oog te hebben voor het eigene van iedere stem. Het kan dan nog steeds zo zijn dat de stemmen verschillende richtingen op wijzen. Dan kan het een taak van de onderzoeker zijn om vanuit al die stemmen een bepaalde richting op te wijzen. Juist dan is het vanwege de machtspositie van de onderzoeker goed als transparant is welke stemmen er aan het woord zijn en waar het ‘wringt’.

Ten zesde tot slot denk ik dat het vierde misverstand dat Flyvbjerg opsomt (het feit dat de vooronderstellingen van de onderzoeker een grote rol kunnen spelen in de uitkomst van het onderzoek) juist pleit vóór (transparant) single case study-onderzoek binnen de praktische theologie. Zulk onderzoek confronteert mooie maar abstracte theologische ideeën – waarvoor Healy ons waarschuwt – nu juist met de realiteit van het volle leven. Theologische vooronderstellingen en voorkeuren van de theologische onderzoeker worden dus juist kritisch tegen het licht gehouden in een case study.

Single case studies verdienen een plek binnen de praktische theologie. Ze zijn bij uitstek geschikt voor complexificatie: het recht doen aan de werkelijkheid die er nu eenmaal meestal niet uitziet als een op de tekentafel ontwikkelde vinex-wijk met kaarsrechte straten en logische ordeningen. De werkelijkheid is eerder als het centrum van Rome: vol steegjes, pleintjes en zelfs ondergrondse tunnels die door de eeuwen heen op ontelbare manieren gebruikt zijn om ergens te komen. Die werkelijkheid moet praktische theologie steeds op het netvlies houden, wil ze zinvol blijven bijdragen.

Literatuur

Brouwer, R. (2009). Geloven in gemeenschap: het verhaal van een protestantse geloofsgemeenschap. Kampen: Kok.

Brouwer, R. (2010). Detecting God in Practices: Theology in an Empirical-Theological Research Project. HTS Teologiese Studies/Theological Studies, 66(2), 5. https://doi.org/10.4102/hts.v66i2.805

Cameron, H., Bhatti, D., & Duce, C. (2010). Talking About God in Practice. London: Hymns Ancient & Modern Ltd.

Campbell-Reed, E.R. (2016). The Power and Danger of a Single Case Study in Practical Theological Research. In: J.A. Mercer & B. Miller-McLemore (red.), Conundrums in Practical Theology (33-59). Theology in Practice. Leiden: Brill Academic Pub.

Cartledge, M.J. (2010). Testimony in the Spirit: Rescripting Ordinary Pentecostal Theology. Farnham, UK: Routledge, Ashgate Publishing, Ltd.

Flyvbjerg, B. (2006). Five Misunderstandings About Case-Study Research. Qualitative Inquiry, 12(2), 219-245.

https://doi.org/10.117/1077800405284363

Flyvbjerg, B. (2011). Case Study. In: N.K. Denzin & Y.S. Lincoln (red.), The SAGE Handbook of Qualitative Research (4th edition, 301-316). Los Angeles, CA: SAGE.

Ganzevoort, R.R. (2009). Forks in the Road when Tracing the Sacred: Practical Theology as Hermeneutics of Lived Religion. Presidential address. Gepresenteerd bij International Academy of Practical Theology, Chicago. Geraadpleegd van (deze link is niet meer te raadplegen. Voor een andere link: klik hier.)

Healy, N.M. (2000). Church, World, and the Christian Life: Practical-Prophetic Ecclesiology. Cambridge, UK / New York: Cambridge University Press.

Healy, N.M. (2011). Ecclesiology, Ethnography, and God: An Interplay of Reality Descriptions. In: P. Ward (red.), Perspectives on Ecclesiology and Ethnography (182-199). Grand Rapids, Mich.: William B. Eerdmans Publishing Company.

Mortelmans, D. (2013). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven / Den Haag: Acco.

Robson, C. (2011). Real World Research: a Resource for Users of Social Research Methods in Applied Settings (3rd ed.). Chichester, West Sussex: Wiley.

Swinton, J., & Mowat, H. (2016). Practical Theology and Qualitative Research (2 edition). London: SCM Press.

Verschuren, P.J.M., & Doorewaard, H. (2000). Het ontwerpen van een onderzoek. Utrecht: Lemma.

Koos (K.S.) Tamminga MA is promovendus/assistent in opleiding Praktische theologie aan de Theologische Universiteit Kampen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken