Menu

Basis

Gloria op Goede vrijdag

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Goede Vrijdag (Exodus 12:(1)21-28, Hosea 6:1-6, Psalmen 22, Hebreeën 9:11-15 en Johannes 18:1-19,42)

In het liturgische spel van de Veertigdagentijd, tijd van inkeer, boete en verzoening, worden grote lofzangen vermeden. Het ‘groot Gloria’ en het ‘Halleluja’ blijven achterwege. Het Gloria klinkt pas weer, voluit met klokgelui, aan het begin van het driedaagse Paasfeest, op de avond van Witte Donderdag. Het Halleluja, die feestelijke en bijna uitzinnige kreet, wordt pas aangeheven na het epistel in de Paasnacht, als aankondiging van het opstandingsevangelie. Goede Vrijdag lijkt ontdaan van lofzangen. Maar schijn bedriegt.

De verkondiging van de komende uittocht en opstanding uit het domein van de dood – zoals opgetekend in Exodus – klinkt als eerste schriftlezing (Exodus 12:1-20) aan het begin van het Triduum, Witte Donderdagavond. Het betreft daar de opdracht aan Israël om het Pascha van de Heer voor te bereiden, als begin van de uittocht. De dag erna, deze avond, wordt de lezing vervolgd met de uitvoering van deze opdracht. Beide lezingen samen vormen een intermezzo (12:1-28) in het grote verhaal van de tien plagen. En wel als inlas na de negende plaag en de aankondiging van de tiende plaag (10:21-29 en 11:1-10) en de uitvoering van die tiende en definitieve genadeklap (12:29-31). Dat tiental valt overigens op. Het scheppen van ruimte, het creëren van bevrijding in woord en daad (één en hetzelfde) wordt in de Schrift in driemaal tien woorden en evenzovele daden van Godswege verkondigd (Genesis 1, Exodus 7:14-12,29 en Exodus 20:1-17).

Mozes legt uit

Wat opvalt in deze doorgaande tweedaagse lezing is dat Mozes veel concreter aangeeft wat de bedoeling van de Heer is. Zegt de Heer: ‘Ge zult van het bloed nemen en dit strijken aan de beide deurposten en bovendorpel, aan die huizen waarin men het eet’ (12:7), daar is Mozes nauwkeuriger: ‘Ge zult een bundel hysop nemen, en in het bloed in een schaal dopen, en van het bloed in die schaal strijken aan de bovendorpel en aan de beide deurposten’ (een omgekeerde volgorde dus, van boven naar beneden). In 12:23 wordt de reden van dit alles vermeld (‘de Heer zal voorbijgaan’); en in 12:24 geeft Mozes een nadere opdracht aan het volk om dit voorschrift te onderhouden en in de toekomst – in het land – antwoord te geven op de vraag van de zonen. Het volk toont zijn gehoorzaamheid en instemming (knielen en buigen). En in 12:28 geven ze uitvoering aan wat de Heer en Mozes hun hadden toegelicht en opgedragen. Alles is nu geschied, opdat de uitvoering van de tiende plaag, het tiende woord en gebod – te middernacht – kan beginnen.

Ten derde dage

Bijzonder dat de eerste drie verzen van het zesde hoofdstuk uit de profeet Hosea beginnen met een hymne. Er wordt een lied aangeheven, er klinkt een oproep tot inkeer en ommekeer. Het is een boetelied van de gemeente zelf. Inzicht, erkenning, berouw, omkeer, alles wat kan leiden tot een nieuwe relatie. Men weet dat men weer door de liefdevolle partner, die men heeft afgestoten, wordt aangenomen. Bepalend is natuurlijk hier de schriftuurlijke ‘derde dag’, beeld van doorbraak uit het doodsgebied. Het vertrouwen is groot: ‘Wij zullen leven in zijn nabijheid, God zij dank.’ De reactie van de Heer (6:4-6) op deze biecht van het volk verbaast. Hij is voorzichtig, kritisch. Hij kent zijn volk. Mooie woorden, maar snel vergeten ‘als dauw die ’s morgens vroeg weer verdwijnt’ (6:4). En misschien hebben ze al eerder beterschap beloofd, maar leidt het telkens tot niets? ‘Wat moet Ik met jullie beginnen?’ Hier spreekt een wanhopige vader tot zijn kinderen. Die ook nog eens toelicht waarom hij gehandeld heeft zoals hij gehandeld heeft (‘jullie gedood met de woorden die Ik sprak, jullie neergehouwen door mijn profeten’). Dat was nodig, want enkel zo kan het volle licht van Gods rechtvaardigheid doorbreken. Hij moet tuchtigen, uit liefde; Hij wil geen offers, maar liefde. Een prachtige lezing voor deze dag.

Kyrie… én Gloria

De liturgie van deze dag is vol beklag. Het beklag van God zelf. En het beklag van de Messias: ‘Waarom hebt Ge Mij verlaten?’ (Psalmen 22:2). En daardoor ook van gebed om ontferming, met de dringende roep: Kyrie eleison humas (Grieks, naar de klassieke liturgie), ‘Heer, ontferm U over óns’. De Grote Voorbeden, negen stuks, aloud, bepalen de gemeente bij het heil van de hele wereld, waarvoor het volk van God met al haar dienstknechten (ambtsdragers en gemeenteleden) dient op te komen. De gemeente staat voor Gods troon, en aan de voet van het kruis. En bidt om ontferming. Midden in het ensemble van schriftlezingen nu, midden in de gezamenlijke verkondiging van profeten, apostelen en evangelisten staat – met Psalmen 22 – de samenballing van de klacht der klachten. Maar tegelijk ook van de daaronder liggende overtuiging die weet heeft van een onverklaarbaar uitzicht. In deze psalm neemt de gemeente (of is het de Messias?) naast de wanhoop ook de lofzang in de mond. De klacht kan pas worden geuit wanneer men weet heeft van een fundamenteel aanspreekpunt waarop beroep mogelijk is.

Psalmen 22 is hét voorbeeld van de in de dubbelheid verborgen eenheid van schriftuurlijk en joods denken. De klacht waarmee het lied van David begint (22:2-3 met vervolg vanaf 22:7) wordt telkens onderbroken door belijdenissen (22:4-6; 22:10-11) en lofzangen. Vooral in 22:23-24 en 22:26-27 breekt het Gloria groots door. En roept de enkeling, te midden van de gemeente, allen op de Heer te loven en zijn majesteit te erkennen, levenden en doden (‘ook wie in het graf zijn neergedaald’ – 22:30). Doden en levenden loven de Heer, kruis en opstanding ineen. De Hebreeënbrief en het passieverhaal naar Johannes overwegen al het gehoorde. En passen het toe. Gepreekt hoeft er niet meer.

Deze exegese is opgesteld door Nico Vlaming.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken