Menu

Premium

God en de keizer

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 45,1-7 en Matteüs 22,15-22

Wat sommigen in deze tekst horen, is een simpele, eenduidige uitspraak. Geef de keizer wat van de keizer is, en God wat van God is. Ieder zijn deel. Keurig je belasting betalen en op zondagmorgen netjes naar de kerk. Kerk en staat gescheiden werelden die weinig met elkaar van doen hebben. Wie de tekst leest in de context van zijn tijd, ontdekt echter iets geheel anders.

Israël is bezet gebied. Een kruitvat. Op het moment dat Matteüs zijn evangelie schrijft, hebben de Romeinen net met veel geweld een einde gemaakt aan de opstand van 70 AD. Jeruzalem is met de grond gelijkgemaakt. De jonge christengemeente heeft met vervolging te maken en leeft in conflict met haar joodse broeders en zusters. Ze is omringd door een breed scala aan politieke en religieuze groeperingen. Sommigen zijn bereid met de Romeinen samen te werken, anderen zijn in radicale oppositie. Sommigen staan sympathiek tegenover Jezus en zijn volgelingen, anderen zeer vijandig.

Het eerste gebod overtreden

Op het moment dat het verhaal speelt, is het bijna Pesach. Jeruzalem is vol pelgrims. Verhalen die tijdens het feest verteld worden over bevrijding en vrijheid werken onlustgevoelens in de hand. Overal wordt men geconfronteerd met een moeilijk te verteren politieke werkelijkheid. Soldaten in Romeinse wapenrusting staan op elke straathoek klaar om desnoods met geweld de orde te handhaven. Gebouwen zijn versierd met vaandels, fresco’s en beelden van Romeinse goden, helden en leiders. Tekstpanelen adverteren de glorie van het Romeinse Rijk waar men maar kijkt. De valuta waarmee de pelgrims hun onderdak en onderhoud betalen, draagt de beeltenis van de keizer. Met name de tekst die op die munt te lezen staat, is voor gelovige joden godslasterlijk: ‘Keizer Tiberius, goddelijke zoon van de verheven god Augustus, hogepriester’. Sommige joodse groeperingen weigeren de munten te gebruiken of zelfs maar bij zich te dragen. In de voorhof van de tempel is een geldwisselsysteem opgezet, om te voorkomen dat de munten die het eerste gebod zo schaamteloos overtreden, het heiligdom binnenkomen.

Jezus keert de tafeltjes van de geldwisselaars om, breekt de kraampjes van handelaars in offerdieren af, en begint lammen en blinden te genezen. Lammen en blinden die normaal gesproken de drempel van het heiligdom niet over kwamen. Jezus zet de deur voor hen open. Het maakt niet uit wat voor geld je bij je hebt, armen hoeven niet langer een kapitaal neer te tellen voor een paar duiven, lammen en blinden huppelen de drempel over. Iedereen is welkom. Het Koninkrijk is aangebroken!

Een strikvraag

Degenen die alles bij de status quo te winnen hebben en welvaren bij de tempelhandel, zien dit allemaal met lede ogen aan. Ze moeten deze lastige man kwijt. Maar hoe? Farizeeën en herodianen die verder weinig van elkaar moesten hebben, vinden elkaar in hun pogingen Jezus ten val te brengen. Ze beginnen een discussie die ze inleiden met een paar vriendelijke woorden. ‘We weten dat u oprecht bent, een leraar van de waarheid, dat u niemand naar de ogen ziet’ (Matteüs 22,16). Natuurlijk menen ze daar niets van, maar ironisch genoeg slaan ze, in hun hypocrisie, de spijker precies op zijn kop. Jezus is oprecht, een leraar der waarheid en iemand die niemand naar de ogen ziet.

Dan leggen ze Jezus een vraag voor waarop eigenlijk geen goed antwoord mogelijk is. Zegt Jezus ‘ja’, dan jaagt Hij het volk tegen zich in het harnas. Zegt Hij ‘nee’, dan komt Hij in moeilijkheden met de overheid. Een paar verzen eerder heeft Jezus hen precies in zo’n zelfde parket gemanoeuvreerd in een discussie over Johannes de Doper. Zij zijn toen afgedropen zonder antwoord te geven, uit angst voor de menigte. Nu proberen ze dezelfde truc tegen Hem te gebruiken.

Is het toegestaan de keizer belasting te betalen? Of, met andere woorden, mag je als gelovig mens dit regime financieel steunen? De belasting waarover ze het hebben, is de jaarlijkse belastingheffing van een denarie per volwassene. Een belasting die met Romeinse munt moest worden betaald.

Godslasterlijke munten

‘Hebben jullie een denarie bij je?’ vraagt Jezus. ‘Wie staat erop?’ ‘De keizer.’ Nou, als zijn naam erop staat, dan zal het wel van hem zijn, niet? Geef maar terug, daar is niets van ons bij. Jullie die er zo mooi voor zorgen dat geen godslasterlijke muntjes het tempelterrein opkomen, zouden dat toch het beste moeten weten. Betaal die belasting maar en houd je ver van die godslasterlijke munten. Herodianen, jullie zullen Mij niet van opruiing kunnen betichten. Farizeeërs, je zult van Mij niet horen dat de keizer god en hogepriester is.

Voor Jezus is dat antwoord echter niet voldoende. Wie Jesaja 45 naast het evangelie leest, weet dat zelfs de grote Perzische koning Kores God toebehoorde en niets deed dan zijn wil. Psalmen 24 zegt: ‘Van de Heer is de aarde en al wat daar leeft.’ Genesis 1 spreekt over de mens als beelddrager van God. Jezus voegt daarom toe: ‘En geef God wat van God is.’

De wereld is van God, de keizer is niet anders dan een werktuig in zijn hand, elk mensenkind zijn beelddrager. Dat is nogal wat anders dan muntjes laten slaan die bij de eerstvolgende machtswisseling zo van een nieuwe beeltenis kunnen worden voorzien. Met een paar woorden verandert Jezus het perspectief totaal. De goddelijke zoon van de god Augustus wordt door de Zoon van de Levende God op zijn plaats gezet. Het gaat niet langer om de macht van de keizer en wat een onderdaan hem al dan niet verschuldigd is; het gaat erom dat je als mens, met je hele hebben en houden, God toebehoort.

Bij Jesaja 45:1-7 en Matteüs 22:15-22

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken