God in de beklaagdenbank
Van Elie Wiesel is de anekdote afkomstig dat een groepje rabbijnen op een nacht in een proces tegen God heeft gevoerd, met de aanklacht dat hij het verbond met Israël verbroken had. Mede door de ontknoping heeft deze oncontroleerbare anekdote de status van legende gekregen. Na een nacht delibereren komen de rabbijnen tot de conclusie dat God schuldig is. Een van hen vraagt dan: ‘En nu, nu hebben we God schuldig verklaard, wat doen we nu?’ Een ander kijkt naar de lucht en antwoordt: ‘Nu? Het begint dag te worden, het is tijd voor het ochtendgebed.’
In geen bijbelboek staat het kwaad zozeer centraal als in Job. Job is ook de eerste literaire figuur die God in de beklaagdenbank zet. Hij is de inspiratiebron geweest voor allerlei nieuwe literaire werken over hoofdpersonen die alles verliezen en geheel onverdiend in ellende terechtkomen (denk aan Joseph Roth, en de Nederlandse Arthur van Schendel en Marten Toonder), maar pas in de tweede helft van de 20e eeuw zijn er in zijn spoor nieuwe rechtsgedingen tegen God aangespannen. Het kwaad dat daartoe de aanzet geeft, is – niet verbazingwekkend – de Shoah, die voor velen immers hét icoon van het kwaad is geworden. Zo laat Abel Herzberg in Drie rode rozen de joodse kleermaker Salomon Zeitscheck, die de oorlog als onderduiker heeft overleefd, een poging ondernemen een proces tegen God op touw te zetten, waarbij de bewoners van de kibboets waar zijn nichtje woont, als jury zouden moeten optreden. Hij schrijft daarover brieven aan ‘zijn vriend Job’.
Elie Wiesel heeft zelf verschillende pogingen ondernomen om deze stof van zijn anekdote te verwerken, maar noch in verhalend proza, noch als toneelstuk leverde dat een voor hem bevredigend resultaat op. Hij slaagde er pas in toen hij het gebeuren loskoppelde van Auschwitz en verplaatste naar het 17e-eeuwse Polen ten tijde van een pogrom. De Britse scenarioschrijver Frank Cottrell Boyce waagde zich wél aan het oorspronkelijke verhaal. Zijn tv-spel God on Trial werd in het najaar van 2008 door de BBC uitgezonden. Het is verkrijgbaar op dvd met Nederlandse ondertiteling.
Theologie na Auschwitz
Met het overtuigende acteerwerk is het een indrukwekkend en aangrijpend kunstwerk geworden. Theologisch gesproken is het interessant, omdat in de dialogen alle argumenten en oplossingen voorbijkomen die we kennen uit wat is gaan heten de ‘theologie na Auschwitz’, de pogingen om een manier te vinden om het geloof in een God die de Shoah heeft toegelaten, overeind te houden. De Shoah als straf voor begane zonden, de Shoah als mogelijkheid voor een nieuw begin, een ongedachte toekomst voor ‘de rest die terugkeert’; de Shoah als een kwaad dat door mensen bedreven is, waarin God niet kan ingrijpen omdat hij de mens nu eenmaal als vrij wezen heeft geschapen; God die meelijdt met zijn lijdende mensen… allemaal theologische posities waar in de loop der tijd dikke boeken aan gewijd zijn, en die in deze film op de een of andere wijze ook allemaal weerlegd worden. Degene die het proces aanzwengelt, is een nog vrij jonge man, Moshe, in een woedend en blasfemisch protest tegen zijn lot. Het andere uiterste wordt gevormd door de oude Kuhn, een zeer vrome jood, die het hele proces een schandaal vindt, en steeds de positie van het traditionele, orthodoxe geloof verwoordt: de ellende waarin zij zich bevinden is de straf van God, omdat de joden afgedwaald zijn van het rechte pad. Een van de leden van de rechtbank is de bijbelgeleerde Schmidt, die net als de oude Kuhn God verdedigt, maar, anders dan Kuhn, niet door de straf te benadrukken, maar de hoop. Hij is er zeker van dat de geallieerden de oorlog zullen winnen. Hij ziet hun lijden als een loutering, waardoor ‘een heilige rest’ zal overblijven, waarmee dan iets nieuws en prachtigs opgebouwd zal worden. Misschien zelfs zal de Messias komen, misschien zelfs zal er terugkeer naar Israël mogelijk zijn. De dajan, degene die de getuigen ondervraagt en min of meer de functie van aanklager heeft, is Mordechai, die de seculier geworden zoon van de oude Kuhn blijkt te zijn. De spanning en het conflict en uiteindelijk de liefde tussen die twee laat zich voortdurend voelen.
Als de kwestie van alle kanten besproken lijkt, treedt er nog een laatste getuige op, net als in het bijbelboek Job, waar opeens een vierde vriend opduikt die het hele geval nog eens dunnetjes overdoet. Hier is het laatste getuigenis dat van een tot dan toe zwijgende orthodoxe rabbijn, die door zijn aanhangers wordt beschouwd als een van de 36 rechtvaardigen die de wereld schragen. Zijn rede is een scherp requisitoir tegen God, die onschuldigen laat boeten voor anderen en met zijn heilsgeschiedenis over lijken gaat. Maar tegelijk kan de lijn van de bijbelse Elihu erin ontdekt worden, die Job hoogmoed verwijt omdat hij het beter wil weten dan God, want de rede van de rabbijn is eveneens een requisitoir tegen de Joden, die al dat goddelijke onrecht gladjes accepteerden omdat zij er de bevoordeelden van waren, en pas in opstand kwamen toen zij zelf het slachtoffer van wreedheid en willekeur werden. Maakte eerder een Franse geleerde het idee van Israël als uitverkoren volk belachelijk op basis van de onwaarschijnlijkheid gezien de schaal van het heelal, de rabbijn haalt datzelfde idee onderuit door op het onrecht te wijzen dat inherent is aan de uitverkiezing. Hij vindt dat zij, de Joden, God hadden moeten leren wat rechtvaardigheid is.1 Blijvend binnen de joodse traditie, zelfs gebruikmakend van het wezen van die traditie, breekt hij het fundament ervan grondig af. De rechtbank komt tot een schuldigverklaring van God. Precies op dat moment komt de SS-officier met zijn helpers binnen en worden de geselecteerden naar de gaskamer gedreven. We zien hoe zij daar met hun hand hun hoofd bedekken en gezamenlijk bidden, met woorden uit Psalm 90. Welke uitspraak de rechtbank doet, is voor de kijker misschien niet eens belangrijk, omdat je, zeker ook door die laatste scène, wordt uitgedaagd je eigen geloof of ongeloof onder ogen te zien en zélf tot een standpunt te komen.
Namen en handelingen
De oude Kuhn met zijn traditionele vroomheid draagt dezelfde naam als een oude man die door Primo Levi ten tonele wordt gevoerd in Is dit een mens. In een scène die net als in God on Trial speelt in een barak vlak nadat er een selectie voor de gaskamer is geweest, vertelt hij hoe de oude Kuhn in een intens gebed God dankt dat hij niet geselecteerd is. Levi maakt zich boos dat Kuhn geen oog heeft voor het feit dat zijn buurman, een jonge Griek, wel geselecteerd is en overmorgen in de gaskamer zal sterven. De laatste zin van die passage luidt: ‘Als ik God was, zou ik Kuhns gebed uitspuwen.’ Als Cottrell Boyce inderdaad met de naam Kuhn naar Primo Levi verwijst, zou je kunnen veronderstellen dat hij heel indirect en verhuld stelling neemt tegen het geloof.
De naam van de rabbi van Zamkevitz zou dan echter kunnen verwijzen naar een van de grootste rabbijnen uit de joodse traditie, Akiba ben Joseph, die in het gebod van het liefhebben van de naaste de kern van het jodendom zag en in de rechtvaardigheid als goddelijke eigenschap een appel aan de mens zag om evenzo rechtvaardig te zijn. Zo bezien zou het requisitoir van de rabbi van Zamkevitz in een oeroude traditie van binnen-joodse godsdienstkritiek staan.
In de houding en het gedrag van de gevangenen tegenover elkaar is volgens mij op een verhulde en onnadrukkelijke manier te vinden welke positie de scenarioschrijver zelf inneemt, want wat er in de discussies wordt gezegd is natuurlijk maar een deel van wat de film overdraagt. Het is Schmidt die aan eventuele zieken een bed in plaats van de vloer als slaapplaats aanbiedt, het is Kuhn die, met al zijn steile, conservatieve vroomheid, zijn eigen leven geeft om dat van zijn zoon te redden. Niet dat alle vromen goed zijn en de niet-vromen slecht, want Kuhns zoon geeft een van de nieuw-aangekomenen zijn lepel (een onontbeerlijk voorwerp in het kamp) zonder daarvoor iets terug te verlangen. Maar de cynici, degenen die van geen God willen weten, vertonen egoïstisch gedrag en zijn uit op zelfbehoud, ook ten koste van anderen.
Protest
Voert de film een pleidooi voor het vasthouden aan godsdienst en traditie? Of laat hij slechts de kracht van de traditie zien, die op cruciale momenten troost en steun biedt? Of gaat het om de waarde van die specifieke eigenschap van de joodse godsdienst, de choetzpah, de vrijmoedigheid om, als Job, met God te redetwisten? Of moet het gebed in de gaskamer opgevat worden als een terugval in de traditie en is de film in de lijn van de woorden van de rabbijn van Zamkevitz – ontegenzeggelijk een hoogtepunt in de film – een scherpe kritiek op de traditionele godsdienstigheid?
Ik denk dat God on Trial, net als het bijbelboek Job, zegt dat woedend protest niet ongepast is, maar juist legitiem kan zijn in de relatie van de mens tot God, ja zelfs dat in het licht van de Shoah die relatie altijd door dat protest getekend zal zijn. Het protest is het bewijs dat de relatie een levende is.