Menu

Premium

Gods genade en barmhartigheid

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij 2 Koningen 5,1-3(4-8)9-15b en Marcus 1,40-45

In beide lezingen staat het genezen worden van melaatsheid (‘huidvraat’) centraal. Zowel Naäman als de man die naar Jezus ging ont- vangen genezing, en dit raakt hen beiden diep. Voor Naäman is zijn genezing een bewijs dat er ‘behalve in Israël in de hele wereld geen God is’ (2 Koningen 5,15b). Voortaan wil hij bij de God van Israël horen. Het is een cruciale wending in zijn leven. De man die door Jezus werd genezen maakt een vergelijkbare ervaring door. Het gaat hier om twee verhalen met een in verschillend opzicht grensoverschrijdend karakter: etnisch én sociaal.

Naäman had zo zijn eigen verwachtingen. Hoe subtiel wordt het meegedeeld, aan het begin van het verhaal. Hij was een man van aanzien en behoorde tot een volk, Aram, dat Israël bepaald niet goedgezind was: een vijandige macht. Toch wordt hij heel opmerkelijk geïntroduceerd met de mededeling dat de HEER, de God van Israël, hem voor Aram een grote over- winning had laten behalen. Had hij soms genade gevonden in Gods ogen dat het er zo staat? Misschien was die genade van God nodig om Naäman, een man van statuur, maar o zo pijnlijk getroffen door huidvraat, ontvankelijk te maken voor wat dat jonge meisje uit Israël, slavin van zijn vrouw, opperde. In Samaria verblijft een profeet die genezing kan bewerkstelligen. Naäman gaat vol goede moed op weg, met de nodige geschenken in zilver en goud, met een dure garderobe én een aanbevelingsbrief van de koning. Zijn verwachtingen zijn hooggestemd. Hij verwacht een passende ontvangst door de hem aanbevolen profeet. Maar dat valt tegen! De man komt niet eens naar buiten en laat een boodschap overbrengen via een van zijn knechten.

Alles is genade

Wat een afknapper en wat een boodschap ook. Naäman moet zich zevenmaal onderdompelen in de rivier de Jordaan, dat nietige stroompje, en dan zal hij gereinigd worden van zijn melaatsheid. In zijn geliefde Damascus stromen nog wel een paar andere rivieren! Hij, de grote Naäman, had toch echt iets anders verwacht, minstens een plechtig bezweringsritueel. Dat de naam van de HEER, de God van Israël, aangeroepen zou worden en dat er ook een ritueel gebaar met bijpassende formules aan te pas zou komen. Maar niets van dat alles! ‘Ga maar naar de Jordaan en dompel je daar zevenmaal onder.’ Dat is alles. Hij is zeer verontwaardigd. Maar hij laat zich, nadat zijn boosheid wat gezakt is, overhalen door zijn ondergeschikten. ‘Zo moeilijk is het toch niet wat die profeet van u vraagt? Waarom kunt u dat dan niet doen?’ En wanneer hij het eenmaal doet – mogelijk vanuit de gedachte ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ – voltrekt het wonder zich. Hij wordt gereinigd van zijn melaatsheid. Naäman moet wel opgetogen zijn geweest. En dan komt de humor in het verhaal. Teruggekeerd naar Elisa maakt hij opnieuw zijn opwachting bij de profeet, en dan doet hij meteen maar zijn geloofsbelijdenis: ‘Ik wist wel dat er behalve in Israël in de hele wereld geen God is.’ Ja ja, achteraf kun je er altijd nog wel de lol van inzien. Maar het is toch maar mooi anders gelopen dan je zelf had gedacht!
Die Naäman toch. Hij had nog zo gedacht dat hij moest uit- gaan van het principe van do ut des in de omgang met de Heer, de God van Israël, en dus wilde hij de profeet met geschenken overladen: goud, zilver, een garderobe van dure kleren… Voor wat hoort wat, nietwaar? Maar zo werkt het niet. Eeuwen later maakt ook Jezus dat nog eens duidelijk. De profeet weigert beslist elk geschenk. Er kan geen sprake zijn van loon naar werken. Alles is genade.

Met ontferming bewogen

Er kwam iemand naar Jezus toe die aan huidvraat leed. Dat staat er, en Jezus liet dat gebeuren. Hij riep niet: ‘Maak dat je wegkomt!’ Had Jezus geen angst om besmet te worden en het lot te moeten delen van de geïnfecteerden: uitstoting, sociaal isolement en vereenzaming? Nee dus, integendeel zelfs. In vertaling staat er: Jezus kreeg medelijden met hem (Matteüs 1,41), precies het tegenovergestelde van die angstreflex ‘Scheer je weg!’. Misschien is de vertaling ‘Hij werd met ontferming bewogen’ wel veelzeggender, want dat is precies de emotie van Jezus die hier tot uitdrukking gebracht wordt. Dat Hij innerlijk geraakt wordt door het tragische lot van deze mens, dat Hij diens deplorabele toestand in ogenschouw neemt en zich er niet voor kan afsluiten. Het raakt Hem diep van binnen. Heel precies vertaald moeten we hier lezen: Jezus werd tot in zijn ingewanden geraakt (Gr.: splangchnizomai). Een soort ontstekingsreactie eigenlijk – Jezus werd er zelf ziek van! Die reactie wordt verklaard vanuit zijn neiging tot compassie. ‘Barmhartigheid’ in bijbelse zin (Gr.: splangchnon; Hebr.: rachamim) heeft alles te maken met de staat van de ingewanden; met de buik en niet zozeer met het hart. Zoals een vrouw het prille leven voelt in de moederschoot, zo kan een mens door een situatie tot in zijn ingewanden geraakt worden. Die innerlijke bewogenheid doet wat met Jezus: Hij blijft er niet onbewogen onder.

Barmhartigheid is niet zomaar een begrip. Bijbels gezien hoort het wezenlijk bij wie God is. Hij wordt immers genoemd: de Barmhartige (Hebr.: rachoem – Exodus 34,6). God die zich ontfermt over mensen, die zich niet afzijdig houdt. Dat lezen we al in Exodus (2,24-25): God hoorde en zag de ellende van het volk Israël, Hij werd met ontferming bewogen en daalde af om het te bevrijden. Het is dezelfde beweging van barmhartigheid die Jezus in dit verhaal maakt: Hij zag de melaatse, joeg hem niet weg, maar werd met ontferming bewogen en bevrijdde hem uit zijn isolement. Ook hierin lijkt de Zoon sprekend én handelend op zijn Vader.

Bij 2 Koningen 5:1-3(4-8)9-15b en Marcus 1:40-45

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken