Menu

None

Goede dingen komen langzaam

Over voortschrijdend grammaticaal inzicht in de nieuwere bijbelvertalingen in Nederland[1]

Inleiding

Eén van de redenen dat er geregeld nieuwe vertalingen van de Bijbel of gedeelten daarvan verschijnen, is het feit dat het ook na twintig eeuwen of langer nog steeds regelmatig voorkomt dat we van bepaalde woorden of passages een beter begrip van de betekenis krijgen. Dergelijke ontdekkingen hoeven niet altijd bijzonder schokkend te zijn, maar in principe is natuurlijk elke nieuwe lichtstraal die er op de Schrift geworpen wordt welkom, en vele stralen tezamen veranderen toch langzaam maar zeker ons beeld.

Vaak denken we bij zulke nieuwe inzichten aan de betekenis van losse woorden of uitdrukkingen. De bekendste uit deze categorie is misschien wel die van Mozes ‘hoorns’ in Exodus 34: 29-35. Deze gaan terug op de Griekse vertaler Aquila, die blijkbaar de betekenis ‘stralen’ van het Hebreeuwse werkwoord ןרק niet kende, en het daarom opvatte als ‘hoorns hebben’. Hieronymus nam deze vertaling over in de Vulgaat, zodat men Mozes vanaf zeker moment in de westelijke helft van de kerk met twee hoorntjes ging afbeelden.[2] Dit riep blijkbaar toch de nodige vragen op, en de alternatieve vertaling (in overeenstemming met de Septuagint) vinden we dan ook al in vroegmoderne bijbelvertalingen als de Statenvertaling en de King James Version.[3] Toch voelden de vertalers van die eerste zich blijkbaar genoodzaakt de nieuwe weergave te verantwoorden in hun aantekeningen: ‘Dat is, stralen uitgaf, gelijk de zon. Het Hebreeuwse woord komt van een woord dat hoornen betekent. Hieruit is het misverstand gekomen dat men Mozes met hoornen schildert.’

Hoewel het wetenschappelijk nog niet eens een uitgemaakte zaak is of hier werkelijk sprake is van een ‘misverstand’,[4] volgden bijbelvertalers in grote meerderheid de nieuwe opvatting. In de Rooms-Katholieke Kerk hield men uiteraard vast aan het gebruik van de Vulgata, die in 1598 haar eerste officiële gedrukte uitgave kreeg (de zogenaamde Clementina), maar toen er in 1979 een herziening van de Vulgaat werd vastgesteld (de Nova Vulgata), verdwenen ook daarin de hoorns ten gunste van het werkwoord resplendere. Overigens leidden de hoorns ook in de beeldende kunst nog een taai leven, en niet alleen in rooms-katholieke context: in de hervormde kerk van het Friese Burgwerd werd in 1726 nog een tiengebodenbord geplaatst met een gehoornde Mozes. Pas later, toen er door veranderingen in de inrichting van de kerk een nieuw bord werd geschilderd, verdwenen de hoorns.[5]

Vooruitgang

Voorbeelden van dergelijke veranderende inzichten die na eeuwen nog steeds waarneembaar zijn, zijn natuurlijk vrij zeldzaam. Daardoor wordt misschien gemakkelijk vergeten, dat er met name in de vorige eeuw op het gebied van de woordbetekenissen en de grammatica van de bijbelse grondtalen de nodige vooruitgang is geboekt. Daar heeft met name het begrip van het Oude Testament baat bij gehad. Dat is ook goed verklaarbaar. Immers, het Oude Testament omvat praktisch het hele corpus van teksten in het klassiek Hebreeuws, een corpus dat ook nog eens is ontstaan in de loop van ten minste vijf eeuwen en daarna zijn definitieve vorm heeft gekregen na een intensief proces van redactie. Bij duistere passages is er dus bijna geen vergelijkingsmateriaal, en we zitten altijd nog met de bijkomende vraag of de interpretatie van de masoreten, als we die al kunnen achterhalen, dezelfde is als de manier waarop de tekst in zijn oorspronkelijke context is verstaan.[6]

De vondst van grote aantallen teksten in het Ugaritisch vanaf 1928 was dus een meer dan welkome aanvulling op de beschikbare informatie, en daar heeft de exegese ook dankbaar van geprofiteerd. Een vrij willekeurig voorbeeld: het traditionele ‘vuuroffer’ dat we met name op verschillende plaatsen in offer-voorschriften tegenkomen, is met behulp van het Ugaritisch opnieuw geduid als ‘gave’, waarschijnlijk ‘gave om rechtstreeks te genieten’ (populair gezegd: ‘in de consumptieve sfeer’).[7] Deze nieuwe opvatting heeft blijkbaar zonder veel ophef zijn weg gevonden naar de meeste recente bijbelvertalingen.[8]

Een dergelijke vooruitgang is er niet alleen op het gebied van woorden en uitdrukkingen, maar ook van de formele aspecten van de bijbelse poëzie. Afgezien van het overbekende parallelismus membrorum wist men tot voor kort nauwelijks waardoor de Hebreeuwse poëzie precies poëzie werd. Doordat het corpus poëtische teksten met het Ugaritische materiaal belangrijk werd uitgebreid, lukte het de wetten van de semitische dichtkunst beter op het spoor te komen—een proces dat overigens nog niet voltooid is.[9] De eerste winst is echter duidelijk geboekt: het bestaan van strofen, bestaande uit meerdere twee- of drieledige verzen en gekenmerkt door woordherhalingen en stijlfiguren, lijkt inmiddels niet meer ter discussie te staan.[10] De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV; 2004) geeft tenminste in de Psalmen deze strofische structuur ook consequent weer, en het gevolg is dat we de poëtische zeggingskracht van de Psalmen beter kunnen waarderen en dat hier en daar de opbouw en dus het betoog van het gedicht duidelijker wordt.[11]

Een andere en voor een deel nog recentere ontwikkeling is die van de kennis van de Hebreeuwse syntaxis. Nog altijd werkt bijvoorbeeld de ‘decodering’ van het pi‘el door, dat niet, zoals nog steeds vaak wordt aangenomen, een intensivering van de handeling aangeeft, maar het feit dat er door de handeling een nieuwe en blijvende toestand begint—vergelijkbaar met het Griekse resultatieve perfectum.[12] Deze nuance is bijvoorbeeld te zien wanneer men Ex. 9:29 vergelijkt met Jes. 1:15. In beide verzen is sprake van het ‘uitstrekken van de handen’ naar God, maar in Exodus wordt een qal gebruikt, en in Jesaja een pi‘el. Het verschil zit hierin, dat op de eerste plaats (in Exodus) Mozes aan de farao belooft dat hij, zodra hij buiten de stad is, ‘zijn handen uit zal strekken’, dus: zal gaan bidden, opdat de hagel zal stoppen, terwijl het in Jesaja gaat om de toestand van het ‘in gebed zijn’, dus: een langdurig bidden, dat niet tot verhoring leidt: ‘als jullie met de handen uitgestrekt staan, kijk ik de andere kant uit’. Opvallend is, dat deze nuance ook in moderne bijbelvertalingen nog nauwelijks tot uitdrukking komt.[13]

Een berucht dossier is ook de zoektocht naar de basisbetekenis van het Hebreeuwse imperfectum of beter yiqtol-vorm. Zolang men er een handeling in heden of toekomst mee kan weergeven is er niets aan de hand, en een wens of bevel behoren ook tot de erkende mogelijkheden (klassiek spreekt men dan van de jussivus, die in andere Semitische talen met een aparte vorm werd of wordt weergegeven), maar soms verwijst een dergelijke vorm onmiskenbaar naar een handeling of gebeurtenis in het verleden, zodat de vorm in de vertaalpraktijk eigenlijk alles kan betekenen.[14] Op dit moment stellen onder anderen Christo van der Merwe en Eep Talstra voor, dat het eigene van deze vorm (voor zover niet te herleiden tot de jussivus) gelegen is in het niet-afgeslotene van de communicatie tussen spreker en hoorder. Met andere woorden: het ‘klassieke’ perfectum (qatal) en imperfectum consecutivum (wayyiqtol) geven gebeurtenissen weer waarover verder niets meer te zeggen valt (en die dus meestal in het verleden liggen), terwijl het imperfectum (yiqtol) op zich geen uitspraak doet over het moment van het vertelde, maar wel de lezer of hoorder als het ware om een reactie vraagt.[15] In de bekende ‘psalm van Jona’ bijvoorbeeld (Jona 2: 3-10) komen deze vormen onder andere voor in de verzen 4 en 6, terwijl daaromheen vooral qatal-vormen te vinden zijn. Gaat het nu om heden of verleden? De nieuwe interpretatie leidt tot de mogelijkheid dat Jona als het ware bekende ‘psalmentaal’ bezigt, en dat in deze taal niet alleen wordt verteld wat er met de spreker gebeurd is, maar dat deze de hoorder (c.q. God) ook met klem vraagt om een reactie—een reactie die vervolgens niet uitblijft en ook wordt gemeld.[16] Ook hier is het laatste woord uiteraard nog niet over gezegd, maar het principe lijkt veelbelovend en zou in de toekomst een belangrijke stap vooruit kunnen betekenen voor exegese en vertaalwetenschap.

In het Grieks liggen de zaken nogal wat anders, omdat de teksten van het Nieuwe Testament maar een fractie vormen van een immense hoeveelheid materiaal. Het is dus altijd mogelijk geweest lastige woorden en plaatsen met behulp van andere teksten te duiden. Hoewel er dan ook nog wel een paar lastige wetenschappelijke noten te kraken overblijven,[17] stelt het Grieks in de Bijbel ons voor aanzienlijk minder raadsels dan het Hebreeuws. Toch is daar ook nog wel het één en ander gewonnen in de laatste eeuw. Een aardig voorbeeld is de ‘plaats des berouws’ (Statenvertaling) uit Hebr. 12:17. Douwe Holwerda heeft op grond van parallellen in de pagane antieke literatuur overtuigend aangetoond, dat de formulering dat Ezau geen ‘plaats des berouws’ vindt betekent, dat hij Izaäk niet kan vermurwen: hij ‘ziet geen kans’ Izaäk tot andere gedachten te brengen.[18] Toch heeft dat inzicht, voor zover ik kon nagaan, nauwelijks geleid tot overeenkomstige vertalingen—steeds weer lezen we, dat Ezau niet de kans kreeg zich te bekeren, terwijl dat het tegenovergestelde is van wat er wordt bedoeld. Uitzonderingen zijn misschien (maar dan wel erg impliciet) de Grunneger Biebel (waaraan Holwerda zelf heeft meegewerkt) met ‘Dou was t te loat. Troanen hulpen hom ook niks meer’ en de Contemporary English Version (CEV; tweede editie 2006) met ‘But there was nothing he could do to change things, even though he begged his father and cried’.

De Griekse werkwoordsaspecten

Wie klassiek Grieks leert, komt vroeg of laat in aanraking met de zogenaamde aspecten van het werkwoord in die taal. Daarbij zijn er twee dingen die het Grieks in dit opzicht sterk doen afwijken van andere oude of nieuwe talen waar de gemiddelde West-Europeaan mee in aanraking komt.

Ten eerste is er het feit, dat het klassieke Grieks geen twee, maar drie aspecten kent: een praesens/imperfectum, een aoristus, en een perfectum. Iets als de wisseling tussen imperfectum en aoristus komt in veel meer talen voor, sterker nog, het lijkt erop dat vele Europese talen principieel over de mogelijkheid beschikken op twee manieren een handeling of gebeurtenis uit het verleden te vertellen. Zo kennen wij de onvoltooid verleden tijd en de voltooid tegenwoordige tijd (ik schreef / ik heb geschreven), waarbij het merkwaardige is dat Nederlands, Fries, Duits, Engels, de Scandinavische talen, maar ook de Romaanse en de Slavische talen deze mogelijkheid kennen, maar wel allemaal hun eigen specifieke regels hiervoor hebben. De mogelijkheid van een keuze hoe men iets uit het verleden wil vertellen, lijkt echter tot de grondstructuur van de meeste talen die wij hier tegenkomen te behoren.[19] Het Grieks wijkt hier dus af, doordat men een handeling of gebeurtenis (uit het verleden) op drie manieren kan presenteren.

Daarnaast is er de omstandigheid, die vaak minder aandacht krijgt dan de eerste, dat deze ‘verdriedubbeling’ van het voorstellen van een handeling of gebeurtenis niet beperkt is tot persoonsvormen in de (een) verleden tijd, maar doorwerkt in alle infinitieven, imperatieven, participia, coniunctivi en optativi, met andere woorden, óók in niet-vertellende zinnen en in vormen die niet direct naar heden of verleden verwijzen. Dit kenmerk vraagt daarom meer taalkundige inspanning van de meeste West-Europese lezers.[20] Zelfs voor de Romeinen moet dit al vreemd zijn geweest: het Latijn kent weliswaar infinitieven en participia in praesens en perfectum, maar daarmee is een strikt temporeel onderscheid gemoeid, zoals alle gymnasiasten leren—waarmee de valkuil wordt voorbereid, hetzelfde te doen met de aspecten in het Grieks.

Wat is dan wel het eigene van de Griekse werkwoordsaspecten? Hier is de laatste decennia veel vooruitgang geboekt, al blijven er nog altijd de nodige vraagtekens. Eén van de belangrijkste conclusies is misschien wel, dat het aspect inderdaad een aspect is, en niet, wat ook een tijd lang is betoogd, een zogenaamde Aktionsart. Met dat laatste wordt de soort handeling bedoeld die een werkwoordsvorm heeft: sommige werkwoorden duiden iets aan wat van zichzelf een bepaalde tijd in beslag neemt (‘slapen’), terwijl andere naar een gebeurtenis of een feit van een moment verwijzen (‘inslapen’), weer andere geven een vaste eigenschap aan (‘rood zijn’), terwijl nog weer andere juist duiden op een proces of een verandering (‘blozen’). Hoewel het gebruik van de aspecten in het Grieks soms suggereert dat er een dergelijk verschil mee wordt weergegeven, heerst er nu toch een wetenschappelijke consensus dat het aspect iets anders doet, namelijk: een handeling of gebeurtenis op een bepaalde manier presenteren. Het kardinale verschil tussen een dergelijk ‘echt’ aspect en Aktionsart is, dat het laatste in principe inherent is aan het werkwoord zelf of aan de beschreven situatie, terwijl het aspect juist aangeeft hoe de auteur of spreker tegen het beschrevene aan kijkt, of misschien nog beter: hoe hij of zij het presenteert. Anders gezegd: of men iets in het praesens/imperfectum, aoristus of perfectum formuleert heeft niets te maken met de zakelijke inhoud van het vertelde of met de structuur van de taal op zich (‘zo zeg je dat in het Grieks’), maar alles met de keuze van de auteur: iedere gebeurtenis kan in principe op drie (en zeker op twee) manieren worden gepresenteerd. Nog anders gezegd: het is geen taalkenmerk, maar een tekstkenmerk: ‘zo zegt de auteur dat’—en dus altijd intentioneel, want de keuze had ook anders uit kunnen vallen.[21]

De vraag is dan uiteraard, wat een auteur precies doet met zijn of haar keuze voor één van de aspecten. Daarbij heeft met name de verhouding tussen praesens/imperfectum enerzijds en aoristus anderzijds de grammatici (en op iets meer afstand ook de exegeten) geplaagd. Over het Griekse perfectum is veel minder discussie, sinds men heeft ingezien dat dat in principe een combinatie van twee (of zelfs drie) elementen aangeeft: een handeling uit het verleden (of: een eerder verleden) (a) leidt (of: leidde) tot een blijvende toestand in het heden (of: het vertelde verleden) (b) van (in principe) het grammaticale subject (c).[22] Het bekende (en apocriefe) ‘Marathon-zinnetje’ νενικήκαμεν betekent dus niet ‘Wij hebben gewonnen’, maar ‘Wij zijn de overwinnaars’ of zelfs ‘Wij hebben de overwinning’.

Langer heeft men gezocht naar een basisbetekenis van het praesens/imperfectum en van de aoristus, of naar een basisverschil tussen die twee. In oudere c.q. traditionele grammatica’s ziet men vaak een hele waslijst van mogelijke betekenissen, waarbij men zijn uitgangspunt neemt in het onomstreden feit dat het praesens/imperfectum vaak wordt gebruikt bij handelingen of gebeurtenissen die lang duren (‘duratief’) en de aoristus meer voor feiten (‘punctueel’). Maar de meeste mensen die hebben geworsteld met Griekse vertalingen zullen zich ook nog wel de ‘ingressieve aoristus’ herinneren, die aangeeft dat iets begint, en het imperfectum ‘de conatu’, dat zou betekenen dat iemand ergens slechts een poging toe doet.[23] Terecht hebben latere grammatici erop gewezen, dat een dergelijke staalkaart eigenlijk een verlegenheidsoplossing is, of een lijst van mogelijke weergaven in een moderne taal, maar dat het onwaarschijnlijk is dat de oude Grieken met al deze categorieën in hun hoofd kozen voor het ene aspect of het andere.[24] Vaak hoort men dan, dat het praesens/imperfectum op één of andere manier de handeling of gebeurtenis als proces presenteert (en daarmee als iets wat nog niet afgesloten is), en de aoristus als feit.[25]

In 2009 verscheen er een filosofische dissertatie die naar mijn smaak nog dichter bij het essentiële verschil komt: volgens Bary is de wezenlijke functie van de aoristus dat deze een stukje vertelde tijd (waarbinnen iets gebeurt) afsluit, terwijl het praesens/imperfectum juist aangeeft, dat er iets gebeurt binnen een bepaald stukje vertelde tijd dat nog bezig is. Het knappe van haar verklaring is, dat zij daarmee alle bekende ‘mogelijke betekenissen’ bevredigend kan afleiden uit dit ene principe.[26] Men kan het ook zo onder woorden brengen: het praesens/imperfectum presenteert een gebeurtenis of handeling als iets wat (vertelde) tijd in beslag neemt, terwijl de aoristus juist een nieuw stukje vertelde tijd opent, en dus niet (meer) stilstaat bij de tijd die de voorgaande handeling in beslag nam.

Doorwerking

Hoewel er nog wordt gezocht naar de best sluitende theorie is de basisbetekenis van Griekse werkwoordsaspecten sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw grosso modo bekend: het perfectum duidt een toestand aan, de aoristus een feit (met voorbijgaan aan de tijd die een gebeurtenis in beslag neemt), het praesens/imperfectum een proces (met juist aandacht voor de tijd die iets in beslag neemt).[27] In de tweede helft van dit artikel wil ik een aantal nieuwtestamentische plaatsen vanuit dit gezichtspunt bekijken, en daarbij de vraag stellen in welke mate genoemde grammaticale inzichten bekend zijn, en daarnaast in welke mate ze doorwerken in bijbelvertalingen en enkele veel geraadpleegde commentaren. Ik concentreer me daarbij, tamelijk willekeurig, op de eerste hoofdstukken van Matteüs, met uitstapjes naar parallelplaatsen of passages die een bepaald punt nog duidelijker illustreren.

1) piekeren of besluiten?

In Matt. 1:20 wordt verteld dat Jozef plotseling voor een onverwacht dilemma staat als blijkt dat Maria zwanger is. Moet hij haar aanklagen? Haar gewoon bij hem laten blijven? Of laten gaan zonder de situatie erger te maken dan die al is? Hij besluit tot het laatste. Dan vertelt de evangelist:

ταῦτα δὲ αὐτοῦ ἐνθυμηθέντος ἰδοὺ ἄγγελος κυρίου κατ’ ὄναρ ἐφάνη αὐτῷ.

De NBV (2004) geeft dit weer met ‘Toen hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer.’ Vele moderne vertalingen bewegen zich in hetzelfde spoor: terwijl Jozef met zichzelf overhoop ligt, wordt hem de goede weg gewezen door een engel. Maar het participium van het werkwoord ‘overwegen’ staat in de aoristus. Als het de bedoeling van de auteur was geweest de lezer als het ware ‘binnen’ de tijd van Jozefs nachtelijke piekeren te plaatsen, en binnen dat bestek de hulp van de engel te presenteren, zou er een praesens/imperfectum moeten staan. Hoewel een participium van de aoristus zeker niet van zichzelf ‘voortijdigheid’ betekent, zoals generaties gymnasiasten hebben geleerd, moeten we ons wel realiseren dat de verteller als het ware de fase van het delibereren afsluit door zijn gebruik van de aoristus ἐνθυμηθέντος. De engel breekt dus niet in tijdens een zware geestelijke strijd, maar verschijnt op het moment dat of nadat deze strijd is afgesloten. Jozef weet wat hij gaat doen (of althans: hij heeft een inval gekregen—maar daar steekt de engel een stokje voor.[28]

Enkele vertalingen geven dat goed weer, maar dat is slechts een minderheid: ‘Maar toen hij zich dat had voorgenomen’ (GNB; herz. 1996) en ‘But when he had considered this’ (NASB; 1995). Opvallend is de weergave van de NBG-vertaling van 1951: ‘Toen die overweging bij hem opkwam’: men heeft blijkbaar zijn toevlucht genomen tot een ‘ingressieve’ vertaling, om niet te suggereren dat Jozef zijn besluit al genomen had vóórdat de engel hem daarbij kwam helpen. De TB (2009) heeft wel het besluit, maar wil de verschijning van de engel toch zo dicht mogelijk bij het proces houden: ‘In de bedrieven dat he dat in ’t zin had’.

2) de ene verschijning is de andere niet

Dat brengt ons bij de beschrijving van het visioen. Het is duidelijk dat dat wordt aangekondigd als iets opmerkelijks door middel van het traditionele ἰδού, ‘zie’. Het gaat mij er hier niet om hoe dat het beste (of überhaupt) vertaald kan of moet worden. Voor dit artikel is interessanter, dat op het partikel een aoristus volgt: ἐφάνη. Daarmee is een ‘beschrijvende’ of ‘schilderende’ vertaling in de trant van ‘Moet je opletten, daar kreeg Jozef me toch een droom …!’ door het aspect uitgesloten—de aoristus sluit juist de episode af, en plaatst ons er niet middenin, wat een imperfectum wel zou doen. Een vertaling als ‘Let op, toen kreeg Jozef een keer een droom’ of zelfs ‘Je moet weten, toen heeft Jozef een droom gekregen’ is dan adequater.

Dat het ook anders kan, blijkt zonneklaar uit Matt. 2:13, waar hetzelfde fenomeen wèl met een praesens/imperfectum wordt beschreven: ἰδοὺ ἄγγελος κυρίου φαίνεται κατ’ ὄναρ τῷ Ἰωσήφ. Ik wil hier de vraag laten rusten waarom de evangelist de ene keer wel, de andere niet voor een dergelijke ‘dramatische’ weergave kiest.[29] Maar het is wel duidelijk dàt hij kiest, en die keuze zou (in NBV-termen) als ‘tekstkenmerk’ ook in een vertaling weergegeven kunnen worden. Ik heb echter geen vertaling kunnen vinden die dat ook doet. Overigens speelt hetzelfde punt bij de verschijning van de wijzen in Matt. 2:1, die in de aoristus wordt gepresenteerd (‘Moet je nagaan, er kwamen een keer wijzen uit het oosten!’)[30] en die van de ster als zij naar Betlehem onderweg gaan (Matt. 2:9), die in het imperfectum wordt beschreven, waarmee wordt aangegeven dat deze hun een tijd lang de weg wees.[31]

3) vrees niet!

Vervolgens houdt de engel Jozef voor, dat hij niet hoeft te ‘vrezen’ met Maria te trouwen. Dit ‘niet vrezen’ staat in een imperatief van de aoristus:

μὴ φοβηθῇς (Matt. 1:20).

Bij dit vers besteden de commentaren nauwelijks aandacht aan het aspect. Toch maakt het verschil of een imperatief in het praesens/imperfectum of in de aoristus staat. Het eerste impliceert, dat de geboden (of verboden) hande-ling daadwerkelijk tijd in beslag neemt. De lezer wordt als het ware in de situatie van de betreffende handeling geplaatst, en krijgt dan te horen dat hij of zij zich daar wel of niet mee bezig moet houden. Bij de aoristus gebeurt juist het omgekeerde. Het gebod of verbod wordt dan ‘sec’ gepresenteerd: die handelwijze – dat is de juiste, of de verkeerde.[32] In het onderhavige geval zou men dus prima kunnen vertalen met ‘Je hoeft niet bang te zijn Maria tot je vrouw te nemen’ of ‘Neem gerust Maria tot je vrouw’.[33]

De commentaren zeggen vaak alleen iets over deze vraag wanneer de twee aspecten elkaar in korte tijd afwisselen. Zo houdt Jezus in Matt. 10:26 zijn leerlingen eerst voor:

μὴ οὖν φοβηθῆτε αὐτούς,

met de imperatief in de aoristus, en zegt hij even later:

μὴ φοβεῖσθε ἀπὸ τῶν ἀποκτεννόντων τὸ σῶμα … φοβεῖσθε δὲ μᾶλλον … (Matt. 10:28)

met de imperatieven in het praesens. Op dezelfde manier sluit hij de pericoop af:

μὴ οὖν φοβεῖσθε (Matt. 10:31).

De commentaren geven hier nauwelijks een bevredigende verklaring en brengen ook geen nuance aan in de vertaling.[34] Toch is die wel degelijk aanwezig. In v. 26 verklaart Jezus, dat zijn leerlingen überhaupt niet bang hoeven te zijn voor vijanden tijdens toekomstige vervolgingen. In v. 28 doet hij echter iets anders: hij schetst een bepaalde houding, en deze houding adviseert hij als het ware van binnenuit: ‘Jullie moeten rekening houden met degene die …’. Het is dan logisch, dat de negatieve tegenhanger (die geen apart verbod, maar eerder het gebod in andere woorden behelst) dan ook in het praesens klinkt: ‘Jullie moeten niet rekening houden met mensen die het lichaam kunnen doden, jullie moeten rekening houden met degene die …’. Deze combinatie wordt dan afgesloten met een derde praesens: ‘Jullie moeten dus niet bang zijn’. Hoewel de imperatief van het aoristus traditioneel als ‘categorisch’ wordt aangeduid[35] zien we hier het omgekeerde: door het perspectief van binnenuit zijn op deze plaats de praesensvormen juist veel klemmender.

Maar het kan ook omgekeerd. In Matt. 6: 25-31 roept Jezus in de Bergrede zijn gehoor op, zich geen zorgen te maken. Hij geeft daarbij eerst (v. 25) een imperatief in het praesens:

μὴ μεριμνᾶτε τῇ ψυχῇ ὑμῶν,

en na de bekende passages over de vogels en de bloemen in v. 31 dezelfde imperatief, maar nu in de aoristus:

μὴ οὖν μεριμνήσητε λέγοντες …

Ook hier weten de commentaren eigenlijk geen raad mee.[36] Toch wijst Blass-Debrunner hier de juiste weg: de imperatief in v. 31 is ‘categorisch’—‘jullie hoeven je—na de uitgebreide uitleg van Jezus—hoe dan ook geen zorgen te maken’, terwijl de inleidende imperatief juist uitgaat van de bezorgde situatie: ‘macht euch nicht solche Sorgen’. Opnieuw: ik heb geen vertalingen kunnen vinden die dit betekenisvolle reliëf in de tekst, dat ook nog door een handboek wordt aangereikt, op één of andere manier weergeven.[37]

4) perfectum

Als we teruggaan naar het visioen en de woorden van de engel, dan komen we in deze passage voor het eerst ook een perfectum tegen:

τοῦτο δὲ ὅλον γέγονεν (Matt. 1:22).

Dit wordt vrijwel altijd vertaald als ‘Dit is allemaal gebeurd’ of iets dergelijks. Toch is het de vraag of dat de nuance is die Matteüs wilde aanbrengen. Vaak wordt er gezegd, dat het perfectum in het latere Grieks een soort doublet van de aoristus wordt, maar dat lijkt veel op een verlegenheidsoplossing, en bovendien moet dat dan ook nog maar van geval tot geval aannemelijk worden gemaakt. Ten minste op deze plaats is dat in ieder geval niet nodig: juist de tegenwoordige en resultatieve betekenis van het perfectum zijn hier zinvol: ‘Dit is allemaal (op basis van eerdere gebeurtenissen) nu zo en niet anders …’ Daarmee krijgen de gebeurtenissen van vroeger betekenis voor nu, en worden deze woorden geen verklaring waarom bepaalde dingen zo zijn gebeurd, maar een appèl om nu op de vervulling van de Schrift te reageren. Ik ken weer geen vertalingen die aan deze nuance recht doen.[38]

5) beginnen, duren, bereiken?

In een laatste paragraaf wil ik een aantal werkwoordsvormen bespreken, waarbij de vraag kan worden gesteld of er een begin van een handeling mee wordt aangeduid, een handeling die een bepaalde tijd duurt, of juist een handeling die zijn doel bereikt, en wat steeds het verband is met het gebruikte aspect. Voor al deze genoemde plaatsen geldt: tenzij anders vermeld, gaan veel bijbelvertalingen aan de beschreven nuances voorbij.

In Matt. 2:3 lezen we:

ἀκούσας δὲ ὁ βασιλεὺς Ἡρῴδης ἐταράχθη …

Gaat het hier om een ‘overstuur raken’ of om een ‘overstuur zijn’?[39] Het werkwoord laat beide mogelijkheden toe: men kan een tijd lang verschrikt zijn, maar ook een moment opschrikken. Dan is het belangrijk, dat het hoofdwerkwoord hier een aoristus heeft. De auteur kiest er dus bewust voor, de lezer niet ‘middenin’ de onrust te plaatsen, maar de onrust binnen het kader van een stukje vertelde tijd te plaatsen, en dat stukje vertelde tijd ook meteen af te sluiten. Als we de betekenis van ‘schrik’ combineren met dat afgebakende stukje tijd, lijkt een vertaling ‘kreeg hij een schrik’ waarschijnlijker dan ‘verkeerde hij in vrees en beven’.[40]

Eén vers verder onderneemt Herodes actie:

καὶ συναγαγὼν πάντας τοὺς ἀρχιερεῖς καὶ γραμματεῖς τοῦ λαοῦ ἐπυνθάνετο παρ’ αὐτῶν … (Matt. 2:4)

Twee dingen zijn hier belangrijk. In de eerste plaats komen we nu, na het participium in de aoristus, wel een imperfectum tegen. Met andere woorden: in vers 3 werden we niet, maar nu wel midden in een handeling geplaatst. Dit versterkt de genoemde interpretatie van het voorgaande vers: de drie aoristi werken als het ware puntsgewijs naar de breder geschilderde handeling toe: Herodes hoort, hij schrikt, hij verzamelt—en nu wil hij informatie hebben. Het tweede is, dat het hier gebruikte imperfectum niet per se hoeft te betekenen dat Herodes de schriftgeleerden een dag of zelfs langer doorzaagde. Het imperfectum plaatst ons in het moment van informeren, maar zegt niets over de lengte van dat moment. Deze belichting heeft weliswaar de functie, dat wij—net als Herodes—nog niet weten wat het antwoord zal zijn op het moment dat de vraag wordt gesteld, maar zegt niets over de lengte van het consult.

Iets verder hebben we het omgekeerde in:

Ἡρῴδης λάθρᾳ καλέσας τοὺς μάγους ἠκρίβωσεν παρ’ αὐτῶν τὸν χρόνον τοῦ φαινομένου ἀστέρος (Matt. 2:7).

Hier staat het hoofdwerkwoord in de aoristus, terwijl de betekenis ‘zorgvuldig uitzoeken’ juist impliceert, dat het proces wel de nodige tijd in beslag nam. Dat zal ongetwijfeld het geval zijn geweest, maar het wordt hier door Matteüs niet belicht—hij beperkt zich tot het melden van de actie, en sluit deze als het ware ook meteen weer af zonder ‘erin’ te blijven.[41]

Wat wel van belang is voor de vertaling, is het praesens/imperfectum in de constructie τοῦ φαινομένου ἀστέρος. Het betreffende werkwoord kan zowel ‘schijnen’ als ‘verschijnen’ betekenen, en hier gaan de vertalingen ook altijd zakelijk uiteen: wil Herodes nu weten wanneer de ster is gaan schijnen, of gaat het erom hoe lang en wanneer de ster geschenen heeft? Het aspect plaatst ons als lezers als het ware middenin het moment van schijnen, zonder dat begin of einde direct in beeld zijn. Het gaat dus ongetwijfeld om de tijd van schijnen—het moment van verschijnen zou met een aoristus of met een ander werkwoord zijn weergegeven. Hoewel dit grammaticaal geen hogere wiskunde is, zien we toch de commentaren—en met hen de vertalingen—alle kanten op zwerven.[42]

Om toch in majeur te eindigen: in Matt. 2:10 staat te lezen:

ἰδόντες δὲ τὸν ἀστέρα ἐχάρησαν χαρὰν μεγάλην σφόδρα.

Vertaaltechnisch kan hier weinig fout gaan. Toch is het interessant te vragen: waren ze blij of werden ze blij? Uiteraard heeft de blijdschap een bepaalde tijd geduurd, net als de schrik bij Herodes. Maar opnieuw geldt: dat wordt hier niet belicht, juist andersom. De blijdschap wordt vermeld, en meteen wordt de tijd van blijdschap ook weer afgesloten. Hetzelfde geldt voor het zien: hoewel hier twee aoristi staan, vielen het zien en de blijdschap natuurlijk in de tijd samen. Toch kiest Matteüs ervoor, beide gebeurtenissen als afzonderlijke momenten te presenteren. Waarschijnlijk bedoelt hij dus: ‘Toen ze de ster weer zagen, werden ze ontzettend blij.’ Dat die blijdschap een tijd duurde, maar ook een duidelijk begin had, namelijk het moment dat de wijzen de ster opnieuw in het oog kregen, is zo zonneklaar, dat het eigenlijk niet uitmaakt hoe we precies vertalen.

Besluit en proeve

Helaas zijn er in de Bijbel maar weinig plaatsen waar we dat laatste volmondig kunnen beweren. Zeker in het Nieuwe Testament geldt, dat een nauwkeurig bestuderen van de gebruikte werkwoordsaspecten bijna in ieder vers een bepaalde presentatie, zo men wil een bepaalde belichting laat zien. De auteurs hebben bewust die belichting gekozen, en niet een andere. Net zoals men op het toneel niet dezelfde scène tegelijkertijd in blauw èn in rood licht kan tonen, zo kiest een Griekse auteur altijd, zodra hij een werkwoord nodig heeft, voor één van de twee of drie beschikbare aspecten. De Bijbel kan alleen maar aan zeggingskracht winnen, als vertalers met deze belichting consequent rekening zouden houden. Het is niet te hopen, dat dat net zolang duurt als Mozes nodig had om zijn hoorns te verliezen.

Ik besluit, ter illustratie, met een eigen vertaling van Matt. 1:18 – 2:10, waarin ik de werkwoordsaspecten zoveel mogelijk probeer te honoreren.

18 En Jezus Christus werd als volgt geboren. Toen zijn moeder Maria was uitgehuwelijkt aan Jozef, bleek, nog voordat ze gemeenschap hadden, dat ze zwanger was van de heilige Geest. 19 En Jozef, haar aanstaande, een rechtvaardig man en iemand die haar niet te schande wilde maken, besloot haar in stilte weg te sturen. 20 Maar toen hij op die gedachte was gekomen, let op: toen is hem is in een droom een engel van de Heer verschenen. Die sprak: Jozef, zoon van David, neem gerust Maria, jouw vrouw, tot je. Want wat er in haar is ontstaan, komt voort uit de heilige Geest. 21 En ze zal een zoon ter wereld brengen, en jij zult hem de naam geven: Jezus. Want hij is degene die zijn volk van zijn zonden zal verlossen. 22 Zo is nu het geval, opdat waar wordt wat de Heer door de profeet gesproken heeft: 23 Let op, de maagd zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en ze zullen hem de naam geven: Emmanuel, wat in vertaling betekent: God is bij ons. 24 En toen Jozef wakker geworden was, deed hij wat de engel van de Heer hem had opgedragen en hij nam zijn vrouw bij zich in huis. 25 Die hele tijd totdat ze een zoon kreeg, had hij geen gemeenschap met haar. En hij gaf hem de naam: Jezus.

2:1 Toen Jezus dus geboren was in het Judese Betlehem, ten tijde van koning Herodes, let op: toen zijn er magiërs uit het oosten in Jeruzalem gekomen. 2 Die spraken: Waar is de pasgeboren koning van de Joden? Wij hebben zijn ster immers in het oosten gezien en zijn gekomen om hem te huldigen. 3 Maar toen koning Herodes dat hoorde, schrok hij ontzettend en heel Jeruzalem niet minder, 4 en nadat hij alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen had geroepen, vroeg hij aan hen: Waar wordt de Christus geboren? 5 Zij zeiden tegen hem: In het Judese Betlehem. Zo staat er immers bij de profeet: 6 En jij, Betlehem, land van Juda, jij bent bij lange na niet de kleinste tussen de leiders van Juda, want uit jou zal een leider voortkomen, iemand die de herder zal zijn van mijn volk Israel.

7 Nadat Herodes de magiërs in het geheim bij zich had laten komen, hoorde hij hen helemaal uit, wanneer die ster precies had geschenen. 8 En hij zond hen naar Betlehem met de woorden: Jullie moeten op jullie reis precies uitzoeken hoe het met dat kindje zit. En als jullie dat te weten zijn gekomen, stuur mij dan een bericht, dan kan ik ook komen om hem te huldigen. 9 En na die woorden van de koning vertrokken ze, en kijk eens: de ster die ze in het oosten hadden gezien, trok de hele tijd voor hen uit, totdat die aankwam en bleef staan boven de plaats waar het kindje was. 10 En toen ze de ster zagen, raakten ze helemaal opgetogen van vreugde.

Noten

[1] Graag spreek ik mijn dank uit aan Gerry Wakker, Eep Talstra, Lieuwe van Kampen en Riemer Roukema voor discussie en aanwijzingen. —In dit artikel geef ik in principe geen uitgebreide bibliografische verwijzingen van bijbelvertalingen en commentaren, die bijna allemaal in standaardedities en/of op internet te vinden zijn. Wel geef ik de jaartallen en bij commentaren de serie waarvan ze deel uitmaken.

[2] Hieronymus duidt het gezicht van Mozes aan als cornuta. De Septuaginta gaat wel uit van de betekenis ‘stralen’ (δεδόξασται), zodat men op iconen uit de Oosterse kerk tevergeefs om de hoorns zal zoeken. Zie voor details en meer literatuur William H. Propp, ‘The Skin of Moses’ Face—Transfigured or Disfigured?’, in: Catholic Biblical Quarterly 49, 1987, 375-386. Propps stelling dat Hieronymus Mozes hoorns ‘symbolisch’ opvatte (382), is niet juist; wel zijn ze volgens hem een teken van Mozes’ grote geestelijke kracht: zie Hieronymus, comm. op Amos III, vi 12-15; CCSL 76, pp. 311-312. Voor de lotgevallen van de hoorns in de beeldende kunst en hun interpretatie in de kerkgeschiedenis, zie Ruth Mellinkoff, The Horned Moses in Medieval Art and Thought, Berkely enz. 1970.

[3] Waarschijnlijk gebeurde dit door het contact met rabbijnse geleerden. Hun interpretatie vinden we al overgenomen door christelijke theologen vanaf de elfde eeuw: zie Propp, p. 376n1.

[4] Zie C. Houtman, Exodus 3 (COT; 1996), pp. 706-709 met literatuur.

[5] Regnerus Steensma, ‘Het principaelste ende noodichste fundament. De symboliek van wet en evangelie in Friese kerken’, in: Keppelstok 60, juni 2000, 4-26, m.n. pp. 11-13; een afbeelding van de gehoornde Mozes staat op de binnenkant van het omslag.

[6] Zie bijv. Th.C. Vriezen en A.S. van der Woude, Oudisraëlitische en vroegjoodse letterkunde. De lite-ratuur van Oud-Israël, Kampen, 102000, pp. 71-77 en Cees Houtman, De Schrift wordt geschreven. Op zoek naar een christelijke hermeneutiek van het Oude Testament, Zoetermeer 2006, pp. 37-39.

[7] J. Hoftijzer, ‘Das sogenannte Feueropfer’, in: Benedikt Hartmann et al. (red.) Hebräische Wortforschung. Festschrift Walter Baumgartner (Supplements to Vetus Testamentum 16), 114-134; zie ook Houtman, Exodus 3, p. 523.

[8] Vaak wordt het dan weergegeven als ‘die de Heer behaagt’ (zo Ex. 29:18; NBV). Het ‘vuuroffer’ vinden we echter nog in de Nije Fryske Bibeloersetting (NFBO; 1978), de New American Standard Bible (NASB; 1995, oorspr. 1960), de Naardense Bijbel (NB; 2004) en als alternatief in de English Standard Version (ESV; 2001).

[9] Zie bijv. de inleidingen van Jan Fokkelman, Dichtkunst in de Bijbel. Een handleiding bij literair lezen, Zoetermeer 2000 en Pieter van der Lugt, Psalm en getal. Een literaire lezing van de Psalmen, Bergambacht 2011. Overigens zijn er nog aanzienlijke verschillen tussen de benaderingen (en dus de interpretaties) van Fokkelman en Van der Lugt. Hiervoor raadplege men de complete analyses van de auteurs van de Psalmen: Fokkelman, Major Poems of the Hebrew Bible at the Interface of Hermeneutics and Structural Analysis, Assen 1998-2004 (vier delen) en Van der Lugt, Cantos and Strophes in Biblical Hebrew Poetry, Leiden 2006-2014 (drie delen).

[10] Dat we niet beschikken over historische bronnen voor het functioneren van deze structuurelementen, is een minder groot bezwaar dan vaak wordt gedacht. Ook een belangrijk deel van de regels van de antieke Griekse en Latijnse dichtkunst is pas in de negentiende en twintigste eeuw ontdekt op basis van studie van de teksten zelf.

[11] Zie—zeer summier—NBG/KBS, Werk in uitvoering 2, Haarlem-’s Hertogenbosch 2000, pp. 171-174.

[12] Ernst Jenni, Das hebräische Pi‘el: syntaktisch-semasiologische Untersuchung einer Verbalform im Alten Testament, Zürich 1968. Een goede bespreking is te vinden in Bruce K. Waltke en M. O’Connor, An Introduction to Biblical Hebrew Syntax, Winona Lake, Indiana 1990, pp. 396-417.

[13] Binnen Nederland kon ik haar alleen in de NFBO (1978) terugvinden (ongetwijfeld door de invloed van Adam van der Woude), en opvallend genoeg in de Grunneger en Twentse Biebels (GB en TB; 2008 en 2009).

[14] Zie voor de problemen en de verschillende voorgestelde oplossingen Waltke en O’Connor, pp. 496-518.

[15] Bijv.: Eep Talstra, ‘Sinners and Syntax. Poetry and Discourse in Jeremiah 5’, in: Gregor Geiger, Ἐν πάσῃ γραμματικῇ καὶ σοφίᾳ. Saggi di linguistica ebraica in onore di Alviero Niccacci …, Milano 2011, 337-353. Instructief in dit opzicht is ook de Encyclopaedia of Hebrew Language and Linguistics (3 delen), Leiden-Boston 2013.

[16] Eep Talstra, ‘De voorsprong van het Woord. Jona in het land der lezenden’, in: Jaap van Dorp en Tineke Drieënhuizen, Heilige tekst in onze taal. Bijbelvertalen voor gereformeerd Nederland, Heerenveen 2006, 103-119, m.n. pp. 107-111.

[17] Denk bijv. aan het nog altijd niet bevredigend verklaarde woord ἐπιούσιος in het Onze Vader. Zie Hans Dieter Betz, The Sermon on the Mount (Hermeneia; 1995), pp. 396-399.

[18] D. Holwerda, Hebreeën: vertaling met korte aantekeningen en achttien bredere studies, Kampen 2003, pp. 73-77.

[19] Uiteraard is dit geen theorie of stelling die ik hier wil bewijzen, maar meer een heuristisch beginsel. De werkelijkheid is hoe dan ook stukken ingewikkelder. Zo kennen de Romaanse talen meestal tenminste drie manieren van verwijzen naar het verleden (in het Frans: imparfait, passé composé en passé simple), en heeft het Engels de mogelijkheid om beide verleden tijden te verdubbelen door de progressive form (I went / I have gone / I was going / I have been going). Als Van der Merwe en Talstra gelijk hebben met hun verklaring van de yiqtol-vormen, kent ook het bijbelse Hebreeuws deze dubbele mogelijkheid. De mogelijkheid van het verwijzen naar een ‘extra ver’ verleden door middel van een voltooid verleden tijd (overigens afwezig in het klassiek Grieks en in het Hebreeuws) laat ik hier buiten beschouwing.

[20] Op sprekers van Slavische talen komt dit misschien minder vreemd over, aangezien de twee aspecten van bijv. het Russisch ook een rol spelen in infinitieven, participia, imperatieven en het futurum.

[21] Zie bijv. K.L. McKay, A New Syntax of the Verb in New Testament Greek. An Aspectual Approach (Studies in Biblical Greek 5), New York etc. 1994, pp. 27-28 en 37-38; uitgebreid, met ook een overzicht van eerdere benaderingen, Buist M. Fanning, Verbal Aspect in New Testament Greek, Oxford 1990, pp. 1-85.

[22] Zie het nog altijd informatieve C.M.J. Sicking, Hoofdstukken uit de Griekse ‘syntaxis’, Amsterdam 1971, pp. 40-60. Sicking wijst er terecht op, dat het Griekse perfectum eigenlijk een mengvorm van Aktionsart en ‘zuiver’ aspect is.

[23] Een treffend voorbeeld is Fanning, pp. 86-103, die begint met een aantal mogelijke ‘aspects’ van aoristus en praesens/imperfectum, en vervolgens probeert al deze ‘aspects’ in een ‘summary’ onder één noemer te brengen.

[24] Overigens hoeft men daarvoor geen grammaticus te zijn. Ook in het Nederlands betekent een zin als ‘Ik raakte het kussen en ik sliep’ eigenlijk ‘Op het moment dat ik het kussen raakte, viel ik in slaap’; en ‘Ze sloegen elkaar de hersens in’ betekent eigenlijk ‘Ze probeerden elkaar de hersens in te slaan’. Toch komt geen native speaker op het idee hier een ‘ingressieve’ of ‘conatieve’ betekenis van de verleden tijd te postuleren. Deze ‘betekenissen’ vloeien logisch voort uit het vertelde: iemand raakt het kussen, vervolgens valt hij in slaap; twee mensen kunnen niet allebei de ander de hersens inslaan.

[25] Zo bijv. McKay, pp. 29-31 en Albert Rijksbaron, The Syntax and Semantics of the Verb in Classical Greek, Amsterdam 32002, p. 11.

[26] Corien Liesbeth Anke Bary, Aspect in Ancient Greek. A Semantic Analysis of the Aorist and Imperfective, diss. Nijmegen 2009, met name pp. 75-120. Zelf gebruikt Bary vooral de termen ‘topic time’ (de tijd waarnaar verwezen wordt door de verteller) en ‘eventuality time’ (de tijd die de vertelde handeling of gebeurtenis in beslag neemt). Bij het praesens/imperfectum geldt: ‘eventuality time includes topic time’, bij de aoristus juist het omgekeerde.

[27] Uit deze definitie blijkt ook, dat het bij aoristus en praesens/imperfectum om ‘echte’ aspecten gaat: iedere gebeurtenis neemt immers tijd in beslag—de auteur maakt alleen de keuze daar wel of geen aandacht aan te schenken, zich als het ware binnen die tijd te begeven of er juist buiten te blijven.

[28] Zo reeds Theodor Zahn, Das Evangelium des Matthäus (KNT; 31910), p. 74; zo ook Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus (Mt 1-7) (EKK; 2002), p. 98 ‘Nachdem er das überlegt hatte’. Luz gaat blijkbaar nog uit van de ‘verplichte’ voortijdigheid, maar lijkt terug te schrikken voor de consequentie dat het besluit al genomen was. Donald A. Hagner, Matthew 1-13 (WBC; 1993), p. 13 vertaalt ‘And while he was considering these things’.

[2]9 Zeker fout is de suggestie van W.D. Davies en Dale C. Allison, The Gospel according to Saint Matthew 1 (ICC; 1988), p. 259: ‘Does the present tense, φαίνεται (cf. 2.19 but contrast 1.20, which has the aorist), imply simultaneity that is, does it make the angelic appearance concurrent with the magi’s departure?’ Ik laat de nog altijd niet goed opgehelderde kwestie van de betekenis van het praesens historicum hier buiten beschouwing.

[30] Ook deze nuance heb ik in vertalingen niet terug kunnen vinden.

[31] Zo expliciet Hagner, p. 23: ‘And look, the star … kept going before them.’ De meeste vertalingen gaan hier ook impliciet van uit vanwege het vervolg met ‘totdat’.

[32] Friedrich Blass en Albert Debrunner, Grammatik des neutestamentlichen Griechisch, Göttingen 182001 (oorspr. 1976), pp. 274-276 geeft in principe het goede uitgangspunt, maar verliest zich vervolgens in vele speciale ‘betekenissen’.

[33] Zo bijv. de Bijbel in Gewone Taal (BGT; 2014): ‘Je kunt rustig met Maria trouwen.’

[34] Luz, Das Evangelium nach Matthäus (Mt 8-17) (1990), pp. 122 en 126 gebruikt consequent ‘fürchtet euch (nicht)’, en zegt ‘V28-31 spitzen diesen Auftrag [namelijk die van vers 26; LHW] zu.’ Hagner, pp. 283-284 wisselt als volgt: ‘Therefore do not fear them … And do not be afraid of those … Fear rather the one … Do not fear’ en zegt ‘It is unlikely that any nuance is intended by the shift of tenses, e.g., aorist: “Do not begin to”; present: “Do not keep on.”’ Davies-Allison, Matthew 8-18 (1991), p. 203n5 beperkt zich tot een observatie die de lezer ook zelf kan doen: ‘The aorist subjunctive—used for categorical imperatives—appears in v. 26. Vv. 28 and 31 have the present tense.’

[35] Blass-Debrunner, p. 276.

[36] Luz, pp. 363-364 heeft twee keer ‘Bekümmert euch (nun) nicht’. Hagner, pp. 160-161 geeft ‘Do not be filled with anxiety’ en ‘Therefore do not be full of anxiety’ en merkt op (165) ‘This verse is a summarizing recapitulation of the passage (vv 25-31) that tersely repeats the imperative (but now in the aorist tense).’ Davies-Allison, p. 657n23 noemt de wisseling ‘not easily explained’ maar oppert de mogelijkheid van beïnvloeding van Q en noemt de eerste imperatief ‘perhaps more general’. Betz, p. 459 vertaalt twee keer ‘Do not be anxious’ en zegt in zijn commentaar (pp. 469 en 480) niet meer dan ‘The prohibitive imperative … is meant to be categorical with no exception allowed; it is repeated in vss. 28, 31, and 34 …’ en bij v. 31: ‘The imperative is now an aorist imperative.’

[37] Sommige vertalingen geven zelfs juist de verkeerde nuance aan de imperatief in v. 31: Maakt u dan niet bezorgd’ (NBG; 1951); ‘Wees niet zo bezorgd’ (GNB; 1996); ‘Vraag je dus niet bezorgd af …’ (NBV; 2004); ‘Doarom nait van dat benaauwde’ (GB; 2008).

[38] Tenzij de toch wat merkwaardige pluperfect in ‘This whole state of affairs had come about’ (Hagner, p. 13) berust op een typefout—de s en de d zitten op het toetsenbord nu eenmaal naast elkaar. Ook op andere plaatsen wordt het perfectum vaak als een ‘gewone’ verleden tijd vertaald, terwijl het juist een ‘ongewone’ tegenwoordige tijd is. De juiste vertaling van Matt. 2:5, οὕτως γὰρ γέγραπται is ‘Want dat staat er’, en in Matt. 2:20 is τεθνήκασιν ‘Ze zijn dood’.

[39] Verg. Luz, p. 112: ‘Als der König Herodes aber das hörte, wurde er bestürzt ..’ en Hagner, p. 23: ‘When King Herod heard this, he was troubled …’ De eerste weergave geeft duidelijk het moment van schrik aan, bij de tweede lijkt het om een emotionele toestand te gaan.

[40] De meeste vertalingen kiezen ook voor die interpretatie. De NB heeft echter ‘is hij geschokt’.

[41] De NBV (2004) doet het dus precies verkeerd om met ‘hij wilde precies van hen weten wanneer de ster zichtbaar geworden was’. Idem dito de NB (2004): ‘doet bij hen nauwkeurig navraag naar de tijd dat de ster is gaan schijnen’, de HSV (2010): ‘vroeg hun nauwkeurig naar de tijd dat de ster verschenen was,’ en de BGT (2014): ‘Hij wilde precies weten wanneer ze de ster voor het eerst gezien hadden’. Maar niet de tijdsduur van het navragen, maar van het schijnen wordt belicht.

[42] Zie Davies-Allison, p. 244: ‘The time of the appearance of the star’ matters because Herod must determine the age of the children to be slaughtered (cf. 2.16). The implicit assumption is probably this: the initial appearance of the star coincided with the birth or conception of the child. The Greek could also [sic!; LHW], however, be read as pertaining to the star’s duration (‘time’ = ‘span of time’) or, more precisely, to the length of time it was seen by the magi.’ Luz, p. 112: ‘Da rief Herodes heimlich die Magier herbei und erkundigte sich bei ihnen genau nach der Zeitdauer der Sternerscheinung’. Ten slotte Hagner, p. 23: ‘Then Herod secretly summoned the magi and carefully ascertained from them the time when the star became visible.’

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken