Menu

Premium

Harnack, Marcion – das Evangelium vom fremden Gott

Bronnenstudies en monografieën

Patristische tekstuitgaven waren er meer dan genoeg in de afgelopen generatie; ook aan godsdiensthistorisch onderzoek naar vormen en begrippen is geen gebrek; maar waar blijven de monografieën? … Want de oude monografieën, voorzover voorhanden, voldoen allang niet meer en worden daarom ook niet meer gelezen. … Blijven ze uit, dan zal de geschiedschrijving van de vroege kerk in de komende generatie verkommeren.

A. von Harnack,Marcion – das Evangelium vom fremden Gott; eine Monographie zur Geschichte der Grundlegung der katholischen Kirche,(Texte u. Untersuchungen z. Gesch. d. altchr. Lit. 3/45), (1921) 2e verb. dr., Hinrichs, Leipzig 1924, voorwoord 2e uitgave 1924, III-IV. Alle vertalingen uit het Duits en Engels in het onderstaande zijn van de schrijver.

Aan het woord is een van de grootste kerk- en dogmenhistorici van de afgelopen twee eeuwen: Adolf Harnack (1851-1930) – von Harnack, nadat hij was geadeld door keizer Wilhelm II. Zijn verzuchting is van alle tijden en 90 jaar na dato met geringe aanpassing op vele vakgebieden toegepast worden.

Ook vandaag hebben onderzoeksprojecten de neiging, zich te beperken tot veilig afgebakende deelstudies en tekstuitgaven. Dat is allemaal óók nodig, kunnen we met Harnack zeggen, maar het is slechts een deel van het werk: het presenteert ons alleen de bronnen; daarna gaat het er om, deze in een alomvattend kader te interpreteren. Maar interpretatie is een riskante bezigheid. Er zijn opvattingen en standpunten mee gemoeid, en volgens een gangbaar wetenschapsbegrip is dat strijdig met de aard van wetenschap: risicowaardige wetenschap is ‘objectief beperkt zich tot ‘harde’ feiten. Dit wetenschapsbegrip is afgestemd op de natuurwetenschappen, die zich in de negentiende eeuw enorm ontwikkelden en ons wereldbeeld sterk bepaald hebben. De interpretatie van teksten behoort echter tot het domein van de mens- of geesteswetenschappen, die eveneens in de negentiende eeuw opkwamen. Alles draait hier om interpretatie, of met de term die Schleiermacher introduceerde: hermeneutiek,

Zie M. Leezenberg – G. de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen,7e druk Amsterdam UniversityPress.n. 133-138.

Harnack deed beide: grote hoeveelheden onbekende tekst uitgeven, én monografieën schrijven. Niet alleen leidde hij de reeks ‘Texte und Untersuchungen’ en vulde er een belangrijk deel van, maar ook schreef hij de bestseller Das Wesen des Christentums.

A. Harnack, Das Wesen des Christentums: sechzehn Vorlesungen vor Studierenden alter Facultäten im Wintersemester 1899/1900 an der Universität Berlin gehalten,Leipzig 1901.

Zijn Marcion is de gerijpte bewerking van een briljant jeugdwerk dat hij schreef als student aan de Duitstalige universiteit van Dorpat, het huidige Tartu in Estland, waar zijn vader professor was:

Vijftig jaar geleden schreef de Theologische Faculteit van de Universiteit van Dorpat een prijsvraag uit: Marcionis doctrina e Tertulliani adversus Marcionem libris eruatur et explicetur.Ik nam de opdracht aan en ontving de prijs op de dies van de Universiteit, 12 december 1870; tegelijkertijd moedigde de Faculteit mij aan, het werk te herzien en te publiceren. Dat is toen niet gebeurd; maar ik heb het thema steeds in het oog gehouden en eraan verder gewerkt. Nu stel ik deze monografie voor; van mijn jeugdwerk is natuurlijk geen enkele zin blijven staan.

Harnack, Marcion,voorwoord le uitg. gedateerd 2e uitgave, IV. Vertaling van de prijsvraag: ‘Reconstrueer en becommentarieer de leer van Marcion uit Tertullianus’ geschriften tegen Marcion.’

Het bekroonde manuscript uit 1869 is in 2003 wetenschappelijk uitgegeven, waarmee het belang ervan nog eens werd onderstreept.

Adolf Harnack, Marcion: der moderne Gläubige des 2. Jahrhunderts, der erste Reformator: die Dorpater Preisschrift (1870),kritische Ed. des handschriftlichen Exemplars mit einem Anhang hrsg. v. F. Steck, (Texte u. Unters, z. Gesch. d altchr. Lit. 149) Berlin 2003.

Inderdaad blijkt: geen zin bleef hetzelfde. Ook blijkt het manuscript eigenlijk de neerslag te zijn van

Haraacks intensieve bronnenstudie; pas naderhand heeft hij er een monografie van gemaakt. Evaluerend terugkijkend op zijn jeugdwerk schrijft hij:

Door Marcion werd ik ingeleid in de tekstkritiek van het Nieuwe Testament, in de vroegste kerkgeschiedenis, in de geschiedopvatting van de school van Baur en in de problemen van de systematische theologie: ik kon mij geen betere inleiding wensen!

Harnack, Marcion, voorwoord Ie uitg., in 2e uitg., IV.

Met een glimlach herkent de zeventigjarige zijn prille initiatie in de verschillende theologische vakgebieden. Stilzwijgend gaat hij voorbij aan een kenmerk dat voor hem vanzelf spreekt: de verbluffend inter- of multi-disciplinaire aanpak die heel zijn werk kenmerkt. Niet zichtbaar in het jeugdwerk is een opvallend kenmerk van de monografie: het anti-judaïsme.

Een gewaagde interpretatie

Het schrijven van monografieën is een waagstuk. Wie ervoor terugschrikt, blijft binnen het veilige maar vruchteloze domein van tekstuitgaven en commentaren – maar wie het waagt, maakt onvermijdelijk fouten. Gelukkig komen er latere generaties om die fouten te ontdekken en te corrigeren. En om met nieuwe interpretaties te komen en nieuwe monografieën.

Harnacks Marcion is een extreem maar leerzaam voorbeeld. De basis van het werk is de uitputtende verzameling patristische teksten van en over Marcion waaraan Harnack een halve eeuw gewerkt heeft en die, opgenomen in de bijlagen, twee derde van het boek uitmaakt. Daarbovenop is een helder geschreven monografie gebouwd waaruit zich, zoals men ziet, hele zinnen lenen voor klinkende citatie. Het interpretatiekader van de monografie wordt gekleurd door een uitgesproken anti-judaïsme. De interpretatie bevat niettemin een aantal lumineuze percepties.

Marcion levert ons de sleutel tot het merendeel van de moeilijke problemen, waarvoor de overgang van de kerk van het na-apostolische naar het katholieke tijdperk ons stelt. Elke willekeurige gnosticus kan hier zonder bezwaar weggelaten worden, maar Marcion kan men niet weglaten, wanneer men de geweldige ontwikkeling, ja de metamorfose wil verstaan, die in deze overgangstijd plaatsgrijpt – niet alleen omdat het katholicisme werd optrokken tegen Marcion, maar nog meer omdat het fundamentele zaken heeft overgenomen van deze ketter.

Harnack, Marcion, voorwoord Ie uitg., in 2e uitg., V.

Harnack ontwaarde een groot verschil tussen de kerk van begin tweede eeuw, van Clemens en Ignatius, en de kerk van Irenaeus tegen het eind van die eeuw. Daartussen lag de transformatie van de kerk zoals de apostelen haar hadden nagelaten – nog half in het jodendom gelegen – in wat Harnack zag als haar bestemming: katholieke kerk voor alle volkeren,christelijke religie in haar universele glorie. Deze transformatie was volgens Harnack het resultaat van Marcions optreden. Als ketter veroordeeld, vertegenwoordigde deze niettemin een formidabele uitdaging die de kerk dwong, zich te verdedigen op zijn voorwaarden. Het betrof een schiftingsproces dat Harnack plaatst in een specifiek tijdsgewricht:

De situatie waarin de christelijke religie zich bevond in de tijd van Hadrianus, nu zij politiek geheel losstond van het jodendom, was de meest kritieke uit haar geschiedenis. Aan de ene kant stond de vormeloze, ongerijpte christelijke prediking, gebonden aan het OT maar in werkelijkheid afhankelijk van het late jodendom met zijn menigte ideeën… Aan de andere kant stonden invloedrijke leraren met een eenduidige en vastomlijnde christelijke leer van God en wereld waarin de verlossing door Jezus Christus centraal stond… De eersten hielden streng vast aan het gezag van het OT, de laatsten verwierpen het… Voor welke gedeelten geldt vandaag de letter nog? Voor geen enkel (aldus de Bamabasbrief, die de letterlijke uitleg voor duivels houdt), voor alle of voor enkele? Met zulke grote onzekerheden gingen de ‘apostolischen’ de grote krisis in.

Harnack, Marcion, 17.

Sinds de tijd van keizer Hadrianus was de kerk die zich ‘apostolisch’ noemde los komen te staan van het jodendom. Daarmee stond zij voor de beslissende vraag, wat te doen met het Oude Testament: geheel of gedeeltelijk verwerpen, dan wel allegoriseren? Marcion, die rationeel vasthield aan de letter en wars was van allegoriseren, had een helder antwoord. Hij destilleerde het uit Paulus:

Uit de Galatenbrief concludeerde Marcion dat Paulus een totaal ander evangelie verkondigde dan de eerste apostelen, en wel het echte evangelie van Christus dat zij judaïstisch vervalst hadden; verder, dat Paulus in al zijn brieven slechts één levenstaak en één strijd kende, de strijd tegen de judaïsten… De parallellen met het werk van de Tübinger school zijn hier overal zo frappant..,

Harnack, Marcion, 207v.

Hier treffen wij het anti-judaïsme aan dat Harnacks interpretatie van Paulus en van de vroege kerkgeschiedenis kleurt. Terecht noemt hij hier overeenkomsten met de ‘Tübinger school’, die teruggaat op de reeds genoemde F.C. Baur en nog steeds invloed uitoefent; ook Baur baseerde zijn interpretatie immers op Galaten. Dat onderstreept het belang van de zaak.

Opbouw en inhoud

Na de voorwoorden en de inleiding bestaat Harnacks monografie uit negen hoofdstukken waarvan wij de saillante punten weergeven.

II. Marcions leven en werk. Tegen 140 kwam Marcion uit Klein-Azië en schonk bij zijn toetreding tot de kerk van Rome een bedrag van 200.000 sestertiën. Harnack veronderstelt dat Marcion een joodse achtergrond had en dat ‘zijn christendom op ressentiment tegen het jodendom’ stoelde. Vanwege zijn vijandschap tegen het oudtestamentisch Godsgeloof werd Marcion in 144 geëxcommuniceerd; hij kreeg al zijn sestertiën weer mee.

Grant kritiseert de gangbare (ook door Harnack onderschreven) schatting van het door Tertullianus genoemde bedrag, zie R.M. Grant, Augustus to Constantine:The Rise and Triumph of Christianity in the Roman World, (1970) heruitgegeven met voorwoord van Margaret M. Mitchell, Louisville – London 2004, 124.

III. Marcions uitgangspunt. ‘Het uitgangspunt van Marcions kritiek op de traditie is … de paulinische tegenstelling tussen wet en evangelie…,n

IV. Marcions bijbel. ‘Het evangelie dat Paulus bedoelt, moet naar zijn eigen woorden vrij zijn van alle judaïsme, d.w.z. het moet niet alleen geen samenhang met het OT hebben, maar daar vijandig tegenover staan…’

Harnack, Marcion,36.

Marcion concludeerde hieruit dat zowel de geschreven evangeliën als de brieven van Paulus judaïserend vervalst zijn en gereinigd moesten worden. Zo schiep hij een canon van ‘het nieuwe verbond’: een gereinigde tekst van Lucas en van Paulus’ brieven. Deze scherp omlijnde keuze daagde de kerk uit: binnen 20 jaar kwam zij met haar ‘Nieuwe Verbond’.

V. Marcions ‘Antithesen ’. Dit is voorzover bekend het enige geschrift dat Marcion heeft vervaardigd. De bewaarde fragmenten geven geen houvast omtrent de opzet en structuur van het boek. In elk geval bevatte het een opsomming van ‘antithesen’ of contradicties tussen teksten over de joodse Schepper- God en de christelijke God der liefde. Ook moet het meer uitgebreide commentaren op ‘vervalste’ evangeliën en apostelbrieven bevat hebben. Harnack noteert dat alleen passages uit het Oude Testament becommentarieerd werden, hetgeen bevestigt dat er nog geen kerkelijk ‘Nieuw Testament’ bestond en dat Marcion daarvan de primeur had.

VI. Marcions geloofsleer. Nergens is sprake van een samenhangend leer- systeem van Marcion. Daarom biedt Harnack zelf een overzicht. Centraal staat de tegenstelling tussen de oudtestamentisch-joodse Godsopvatting – Harnack gebruikt het plat-antisemitische Judengott – en de nieuwtestamentische God der liefde. De ‘jodengod’ is wraakzuchtig, kleingeestig, wreed en totaal onwetend omtrent de God der Liefde. Deze God, die zijn Zoon Jezus Christus zond om de mensheid te redden, is in wezen vreemd aan de schepping en de mensheid – vandaar de titel van Harnacks boek.

VII. Marcions idee van de kerk. Hier vindt Harnack slechts invloed van Paulus. Verder onderscheidden de Marcionieten zich alleen relatief: door grotere ascese, vredelievendheid en bereidheid tot het martelaarschap.

VIII. De geschiedenis van de Marcionitische kerk. Weinig is bekend van deze kerk, die door de ‘apostolische’ kerk als de grootste bedreiging werd beschouwd, vooral in de tweede helft van de tweede eeuw. Na de Constantijnse omwenteling raakte het Marcionisme zijn dynamiek kwijt.

IX. Marcions plaats in de kerkgeschiedenis. Marcion was een leerling van Paulus en streed tegen dezelfde vijanden, alleen veel radicaler:

Marcion sneed de band tussen wet en evangelie door, verwierp het OT, wees dit toe aan een andere God, verkondigde Jezus Christus als Zoon van een vreemde God en loochende diens geboorte en de waarachtigheid van zijn vlees. Zonder twijfel had Paulus zich vol ontzetting van deze blasfemische leraar afgewend en hem aan de satan overgeleverd…

Harnack, Marcion, 199.

Paulus bleef vasthouden aan het Oude Testament en onderbouwde er zijn argumenten mee. Harnack noemt dit de ‘paulinische halfheid’, die de hoofdkerk voortzette. Marcion brak ermee, en hierin ging het evangelie naar Johannes hem voor, met kenmerken als de concentratie op Christus en de voorstelling van de joden als ‘de vijanden van Christus bij uitstek’.

Harnack, Marcion, 198-205.

Slotsom: de kerkgeschiedenis moet herschreven worden in de periode vóór Marcion en na hem.

Harnack, Marcion, 214.

X. Marcions theologische belang. Hier treedt Harnacks eigen standpunt onomwonden naar voren. Het heeft de vorm van een stelling die ook integraal in de inhoudsopgave staat:

Het OT in de 2e eeuw te verwerpen zou een fout zijn geweest die de grote kerk terecht afgewezen heeft; het in de 16e eeuw te handhaven was een noodlottigheid waaraan de Reformatie zich nog niet onttrekken kon; het echter na de 19e eeuw nog te bewaren als een kanonieke oorkonde van het protestantisme is het resultaat van religieuze en kerkelijke verlamming.

Harnack, Marcion, X, 217.

Slotbeschouwing

De even fel anti-oudtestamentische als anti-joodse oriëntatie maken Harnacks Marcion tot gefundenes Fressen voor antisemieten van alle tijden.

W. Kinzig, Harnack, Marcion und das Judentum, nebst einer kommentierten Edition des Briefwechsels Adolf Harnacks mit Houston Steward Chamberlain,(Arb. z. Kirchen-u. Theol.gesch. 13) Leipzig 2004, 299. Op 07-12-2012 stond Harnacks Marcion op de bibliografie van de antisemitische en islamofobe website ‘Houston Steward Chamberlain’,www.hschamberlain.net/bibliography/bibliography.html(bijna onderaan) en is daar gemakkelijk te raadplegen.

Of hijzelf als antisemiet gezien moet worden, hangt enerzijds af van de definitie van die term, en moet anderzijds mede naar de omstandigheden van zijn tijd beoordeeld worden. Feit is dat Harnack niet inging op de uitnodiging van zijn oudere collega Theodor Mommsen om zich publiekelijk uit te spreken tegen het antisemitisme. Wel nam hij duidelijk afstand van de antisemitische rassenleer van Houston Steward Chamberlain, met wie hij een briefwisseling onderhield. Een recente, genuanceerde studie concludeert dat Harnack alleen een historisch gericht anti-judaïsme aanhing, waarvan men het belang echter niet moet onderschatten: hij was begin twintigste eeuw ‘de machtigste Duitse we- tenschapspoliticus’ en onderhield nauw contact met de keizer.

Kinzig, Harnack,15-17, 155, 189-205. Kinzig noteert (189-191) dat Harnack in 1890 publiekelijk afstand nam van de antisemitische propaganda van Adolf Stoecker, maar concludeert ibid.199: ‘Harnacks Äusserungen sind also auffällig ambivalent’

Klemmender nog speelt dit soort vragen bij publicaties uit de Nazi-tijd zoals het Theologische Wörterbuch zum Neuen Testament dat werd opgezet door Gerhard Kittel, een leidend Nazi-theoloog.

E. Siegele-Wenschkewitz, Neutestamentliche Wissenschaft vor der Judenfrage; Gerhard Kittels theologische Arbeit im Wandel deutscher Geschichte,(TEH 208) München 1980; J.S. Vos, ‘Antisemitismus im ThWNT’, ATT38 (1984) 89-110.

Zelfs in die situatie moet het antwoord zijn dat er geen direkt, dwingend verband is tussen iemands antisemitische of anti-judaïstische oriëntatie en de kwaliteit van zijn wetenschappelijk werk. Wij moeten steeds weer onderscheiden tussen wat gekleurd is door zijn politiek-ideologisch engagement en wat niet. In het lucide essay Anmerkungen zu Hitler waarschuwt de conservatieve liberaal Sebastian Haflner voor het gevaar, juiste inzichten te verwerpen enkel omdat Nazi’s ze gedeeld hebben: ‘Twee maal twee blijft vier, hoewel Hitler het daar ongetwijfeld ook mee eens zou zijn.’

S. Haffner, Anmerkungen zu Hitler, 21e dr. München 1978, 98.

Voor wie geïnteresseerd is in oude geschiedenis is Harnacks Marcion onbetwist van blijvende waarde vanwege de bijlagen: de nog steeds ongeëvenaarde verzameling bronnen omtrent het Marcionisme.

Evenzo Kinzig, Harnack, 41.

Ook de interpretatie van deze uiterst scherpzinnige geleerde is echter van belang. Volgens deze recensent bevat zijn monografie een aantal cruciale elementen voor het begrijpen van de geweldige veranderingen rond het midden van de tweede eeuw. Misschien dankzij een obsessieve drang tot separatie van het jodendom nam Harnack scherp waar dat de heidens-christelijke hoofdstroom zich juist sinds de tijd van Hadrianus zelfbewust ging presenteren in afgrenzing van het jodendom. Belangrijke documenten hiervoor zijn Pseudo-Bamabas, Justinus, Irenaeus en de Apologeten.

Enkele van deze teksten zijn moeten echter reeds vóór Marcion gedateerd worden.

Ps-Barnabas (ca. 130); Aristides (ca. 140). Het evangelie naar Johannes en de brieven van Ignatius zijn vroege voorboden.

Daarom is Harnacks verklaring van alle veranderingen als gevolgen van Marcions optreden geforceerd. Juist is wel zijn waarneming dat de genoemde verschuiving in de verhouding tussen christenen en joden optrad sinds Hadrianus. Robert M. Grant, de nestor van de Amerikaanse kerkhistorici, heeft Harnack duidelijk gelezen op dit punt, maar plaatst Marcion adequater in zijn tijd:

Het was kennelijk spoedig na de opstand [onder Bar Kochba, 132-135] dat de Gnostische leraar Marcion uit Pontus naar Rome kwam en zijn evangelie daar aan de man probeerde te brengen. Een belangrijk element van zijn leer was dat het Oude Testament de komst van een joodse messias voorspelde, die een strijder zou zijn en Damascus en Samaria zou veroveren. Bar Kochba was duidelijk niet zo’n messias, maar Marcion wilde zeker zijn dat christenen zich niet met joodse nationale verwachtingen zouden associëren. De Romeinse kerk schijnt Marcion pas in 144 te hebben verbannen, en zijn aanvankelijke succes moet toegeschreven worden aan de golf van anti-joodse gevoelens die op de opstand volgde.

Grant, Augustus to Constantine, 84; de voetnoot verwijst naar Harnacks Marcion, inclusief de bijlagen. Grants begrip van ‘Gnosticisme’ is ruimer dan Harnacks.

Bar Kochba gaf zich uit voor messias en liet volgens het getuigenis van Justinus christenen die hem niet wilden erkennen (en dus Jezus verloochenen) terechtstellen.

Justinus, Apologie 1.31.6, aangehaald door Grant, Augustus, 84.

Dit was een duidelijke splijtzwam tussen christenen en joden. Na zijn overwinning voltooide Hadrianus zijn eerder aangevatte bouwplannen en maakte Jeruzalem tot een Romeinse colonia met een Jupitertempel op de heilige plaats. Ook verbande hij alle joden uit Jeruzalem, waarmee, zoals Eusebius aantekent, de successie van bisschoppen ‘uit de besnijdenis’ in de heilige stad eindigde.

Eusebius, Kerkgeschiedenis 4.6.4. Zie voor Hadrianus’ projecten B. Isaac, ‘Roman Colonies in Judaea: The Foundation of Aelia Capitolina’, in idem, The Near East under Roman Rule : Selected Papers, Leiden 1998, 87-111.

Deze verbanden geven dieper inzicht in de tweede eeuw. De peilloze teleurstelling in het jodendom en het joodse messianisme die op de nederlaag moet zijn gevolgd, zal de verwijdering tussen christenen en joden, die al enige decaden gaande was, zeer versneld hebben. Zowel het optreden als het aanvankelijke succes van Marcion kunnen in dit licht begrepen worden, en volgens Grant geldt hetzelfde van het Gnosticisme met zijn anti-joodse trekjes.

R.M. Grant, Gnosticism and Early Christianity, New York 1959, vooral 32-35.

De afbakening van een canon van het ‘Nieuwe Verbond’ als een ‘apostolisch- kerkelijke’ pendant van de geschriften van het ‘Oude Verbond’ kan in dit verband begrepen worden. De populariteit van Marcion en zijn heldere anti- joodse keuze zal daarop zeker van invloed zijn geweest, al was hij tegelijk deel van deze beweging.

Vgl. over Harnack en de canon Kinzig, Harnack, Marcion und das Judentum, 71-73 en zie verder P.J. Tomson, ‘The New Testament Canon as the Embodiment of Evolving Christian Attitudes to the Jews’, in A. van der Kooij, K. van der Toom (red.), Canonizaton and De-Canonization, Papers Presented to the International Conference of the Leiden Institute for the Study of Religions (LISOR) held at Leiden 9-10 January 1997, Leiden 1998,107-131.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken