Menu

Premium

Hemelvaart van de Heer

Bij Ezechiël 1,3-5a.26-28a, Psalm 47, Handelingen 1,1-11, Lucas 24,49-53 en Marcus 16,19-20

In de turbulente geschiedenis van Israël hebben geloofsgemeenschappen zich telkens opnieuw afgevraagd, welke macht uiteindelijk het grootst zou zijn: die van hun God of die van de goden van de volkeren die hen met man en macht overvallen? De God die opkomt voor de zwaksten in de samenleving en slaven bevrijdt uit Egypte? Of toch de wereldse machten die sterker lijken? Zoals de keizer onder wiens gezag het volk bezet is en Jezus gekruisigd?

In diverse literaire genres spreken gelovigen hun geloof en hoop uit dat, als het erop aankomt, de God van belofte de bovenhand haalt. Psalmen, profetische visioenen, verhalende teksten benoemen dit verlangen met diverse beelden. Gods macht en gezag worden uitgestraald door beelden als de Koning die troont op de wolken, de Beoordelaar die eens en voorgoed onrechtvaardigen beoordeelt en recht doet aan de rechtelozen. Christengemeenschappen hebben naar dergelijke beelden teruggegrepen, om te verduidelijken hoe zij God aan het werk zagen in Jezus van Nazaret.

Hemelvaart en wederkomst

Christelijke geloofsgemeenschappen vieren het feest van de Hemelvaart van de Heer. In het verhaal ligt echter weinig klemtoon op het ‘ten hemel varen’, het gaat op de eerste plaats om de verheerlijking. Jezus wordt als gekruisigde bevestigd als Messias en opgenomen in Gods heerlijkheid. Dit gaat gepaard met het plaatsnemen op de ereplaats aan Gods rechterhand (Mar. 16,19, zie ook Luc. 22,69). De lucaanse gemeenschap verbindt het opgenomen worden door God met de terugkomst, waarmee de dag van het Oordeel bedoeld wordt, waarbij de Mensenzoon met macht en luister zal komen (Luc. 21,27; Hand. 1,11, zie ook Mar. 14,62). Op de vraag wie uiteindelijk de macht en de glorie toebehoort, is het antwoord duidelijk: God! En die God heeft de gekruisigde Jezus opgenomen in zijn heerlijkheid.

God als koning

Psalm 47 verkondigt dat God heerst en roept de volkeren op om God als allerhoogste, als koning van de wereld, te erkennen. Dit is de omgekeerde positie van wat beschreven staat in bijbelverhalen over het ontstaan van het koningschap in Israël. Israël wil een menselijke koning en wijst daardoor God als koning af (1 Sam. 8,7; 12,14). Het volk wil zijn zoals de volkeren, een koning hebben zoals zij (1 Sam. 8,5; Deut. 17,15). Psalm 47 draait de situatie om en daagt de volkeren uit om een koning te hebben zoals Israël: JHWH die opkomt voor zijn volk, de God die koning is van heel de aarde. Wereldlijke heersers moeten hun plaats kennen: God zetelt op de troon. God is koning over heel de wereld, hoger en machtiger dan elke wereldse vorst. In een nieuwtestamentische context, waar die wereldse vorsten zich laten aanspreken als ‘mijn heer en mijn God’, moeten dergelijke ‘God is koningpsalmen’ als revolutionair verzet geklonken hebben.

Opgenomen in een wolk

Handelingen 1,9 geeft aan dat Jezus wordt opgenomen in een wolk. Op dezelfde wijze zal Hij terugkomen, stelt de lucaanse geloofsgemeenschap (Hand. 1,11; Luc. 21,27; vergelijk ook Mar. 14,62). Twee aspecten worden hier samengevoegd: de wolk en het oordeel. Hoe sluit dit aan bij het spreken over God?

De symboliek van de wolken is complex. De goddelijke aanwezigheid wordt doorheen de wolken zowel presentgesteld als verhuld. Zowel immanentie (God is bij zijn volk aanwezig, bijv. als wolkkolom bij de uittocht) als transcendentie (God als Schepper/Strijder rijdt op de wolken, bijv. Deut. 33,26-29) worden door dit beeld opgeroepen. Immanentie en transcendentie lopen bovendien dikwijls in elkaar over. De nabije God is tegelijkertijd verheven. De verheven God is toch ook betrokken op de mensen. God daalt neer in een wolk (Ex. 34,5; Num. 11,25).

De wolk is ruimtelijk enerzijds een beeld dat mensen buitensluit: de wolk symboliseert dat Gods glorie een ruimte inneemt die niemand anders kan innemen (bijv. Ex. 40,34-35). Maar anderzijds kunnen mensen uitzonderlijk, op Gods initiatief, de wolk van Gods heerlijkheid binnengaan (bijv. Mozes, Sir. 45,5, zie ook de transfiguratie in Mat. 17,5/Luc. 9,34).

Met wolken symboliseert men Gods handelende aanwezigheid op beslissende momenten in de geschiedenis van het volk, van de tocht door de woestijn tot de verwachte dag van JHWH en de komst van de mensenzoon. Uit dit laatste blijkt dat de wolkensymboliek ook deel uitmaakt van het beeld van de Oordelende God. Zo is er het visioen in Ezechiël 1, waarbij de troon boven een soort koepel staat, die uitsteekt boven vreemde, gevleugelde wezens die zich in een wolkenmassa bevinden. Vanuit die verheven positie oordeelt God en stuurt Hij de profeet naar zijn volk. Het uiteindelijke oordeel is ook een dag van wolken en duisternis (Joël 2,2; Sef. 1,5; Ez. 34,12). In de profetische visioenen in Daniël (Dan. 7,22.27) wordt dit oordeel verbonden met iemand die lijkt op een mensenzoon, die de koninklijke macht krijgt om Gods oordeel uit te voeren. Deze figuur is een collectief: het volk van de heiligen van de allerhoogste God (Dan. 7,27). Het is duidelijk dat de christengemeenschappen door dit visioen zijn geïnspireerd en Jezus Christus zien als deze mensenzoon, aan wie macht wordt gegeven om te oordelen. Dat Jezus wordt opgenomen in de wolken geeft dus aan dat Hij wordt opgenomen in Gods heerlijkheid. Maar ook hier blijkt dat transcendentie tegelijkertijd ‘voeten op aarde’ heeft: wat staan jullie naar de wolken te staren (Hand. 1,11)?

Een nieuw begin

Het opnemen van Jezus in Gods heerlijkheid is theologisch een soort apotheose, een bekrachtiging van wie Jezus is: geen mislukte boef, maar de Messias die als Mensenzoon deelt in Gods glorie. Deze neemt literair als gebeurtenis relatief weinig plaats in. In de toevoeging op het Marcusevangelie is het amper één vers (Mar. 16,19). Ook bij Lucas gaat het maar om enkele zinnen, die het verhaal over Jezus afronden. Diezelfde gebeurtenis verhaalt de auteur opnieuw in het boek Handelingen, ditmaal uitdrukkelijk ruimer ingebed, in de aankondiging van de gave van de Geest en het toekomstig getuigenis van de leerlingen. Het verhaal van God met mensen loopt met de verheerlijking van Jezus niet ten einde, maar kent een nieuw begin.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken