Menu

Premium

Het beginpunt is het Woord

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jeremia 23,5-8 en Johannes 1,1-14

In de hoofdstukken 21,11-23,8 spreekt Jeremia zich uit over het koning- schap en de koningen. Hij begint met het vermelden van de taken van een koning, toetst vervolgens de verschillende koningen aan deze criteria en besluit met een beeld van de ideale koning die in de toekomst zal opstaan.

Zoals God in hoofdstuk 7 Jeremia gebiedt naar de tempel te gaan, gebiedt Hij hem in hoofdstuk 22 naar het paleis te gaan en te zeggen: ‘Doe recht en gerechtigheid en red de beroofde uit de hand van de verdrukker (…), dan zullen van dit huis koningen komen, en zitten voor David op zijn troon’ (Jeremia 22,3-4). Door het hele boek Jeremia heen klinkt zijn kritiek op koningen, priesters en profeten die het volk onderdrukken, misleiden en daardoor verstrooien. Daartegenover schildert de profeet de ware koning: ‘Zie, er komen dagen dat ik voor David zal oprichten een rechtvaardige spruit (…)’ (Jeremia 23,5-6).

Het boek Jeremia is geschreven tegen de achtergrond van de ballingschap in Babylonië, de wanhoop van het afgesneden zijn van je wortels, schuldgevoelens over het eigen falen en de hunkering naar vroeger, naar een periode waarin waarheid, recht en vrede aan de orde van de dag waren, de periode van David en Salomo.

Zie!

In deze situatie zegt God: hinnéh, zie! Met zijn ‘zie!’ richt God de aandacht op dingen die de mensen niet zien, die zij niet voor mogelijk houden, waarop zij niet durven hopen. Het is alsof God de mensen wil omdraaien, weg van het kijken naar het gouden verleden, toe naar een toekomst: ‘er komt een tijd’ (Jeremia 23,5). Naar deze toekomst neemt God de mensen mee door haar te relateren aan het verleden. Vervolgens richt Hij hun blik op een ander verleden: de bevrijding uit Egypte (Jeremia 23,7). De ultieme les over bevrijding. Het ombuigen van verslaving, fysiek en mentaal, naar onafhankelijkheid en zelfstandigheid van geest. God is een God van bevrijding, in Hem schuilt leven, chai haSjem (= leve de Naam), en Hij zal opnieuw de bevrijder zijn. God legt weer de verbinding tussen verleden en toekomst. Daardoor kunnen de mensen bij iets aanknopen dat hopelijk door hun tegenwoordige beperktheid van zicht niet is aangetast, sterker nog, dat hun zicht kan verruimen.

Hoop op bevrijding

Het volk wordt politieke onafhankelijkheid beloofd (Jeremia 23,5-6). Het noemen van de bevrijding uit Egypte in vers 7 roept ook de tocht door de woestijn op, de tocht die hun geest en ziel bevrijdde van slaafs denken. Met deze verzen wordt de hoop op de bevrijding in het ‘hier en nu’ uitgedrukt. Na enkele tientallen jaren wordt inderdaad de heerschappij van de Babyloniërs vervangen door die van de Perzen; de mensen kunnen terugkeren naar het land en de tempel weer opbouwen. Maar politiek onafhankelijk is het volk Israël tot aan de grondvesting van de moderne staat Israël nooit meer geweest. Zo bleef de hoop op een uiteindelijke, alomvattende bevrijding bestaan en kreeg de tekst een messiaanse lading.

Er is nog een sterker aspect dat voorzichtig gehanteerd moet worden. God zelf heeft de mensen weggezonden naar de ballingschap (Jeremia 23,3; 24,5). En juist door het wegzenden bereidt God hun omkeer en terugkeer voor: ‘die Ik gezonden heb, weg van deze plaats, (…) ten goede’ (Jeremia 24,5). De ballingschap draagt al de kiem van verlossing in zich. In deze gedachte schuilt het idee dat in sommige situaties alleen een radicale breuk verandering teweegbrengt. Het succes ervan is afhankelijk van hoe mensen met deze harde uitdaging omgaan.

Het Woord en het licht

Vers 1 van het Johannesevangelie herinnert aan de rabbijnse gedachte dat de Tora de blauwdruk voor de schepping van de wereld is. Het uitgangspunt is het woord ’amon in Spreuken 8,30, dat naast ‘voedsterling’ ook ‘bouwer’, of met een klinker- wisseling ‘vakmanschap’ kan betekenen: ‘Ik was een werktuig van zijn vakmanschap.’ God wordt vergeleken met een koning die een paleis bouwt. Hij doet het met plattegronden. Ook een bouwer en een architect baseren zich op plattegronden die vertellen waar en hoe zij de kamers, de ramen en de deuren moeten bouwen. ‘Dat geldt ook voor de Heilige-Hij-zij-gezegend. Hij kijkt in zijn Tora en schept de wereld. De Tora zegt: In het begin schiep God (Gen. 1). Er is geen ander begin dan de Tora, zoals gezegd is: “Hij heeft mij als begin van zijn weg gesticht” (Spreuken 8,22)’ (Beresjiet Rabba 1,2). Volgens deze midrasj was de Tora er voordat de wereld werd geschapen en zij was bij God (vgl. Johannes 1,3).

In Spreuken 6,23 wordt de Tora met licht vergeleken. Er staat hetzelfde woord als in Genesis 1 voor het bijzondere licht, ’or, dat God schept op de eerste dag. De joodse geleerde Urbach legt uit dat God zelf helemaal licht is, het behoort Hem toe. De Tora maakt dat licht zichtbaar, mits de mens zich met datgene bezighoudt wat Gods licht in de wereld zichtbaar maakt, door het doen van de geboden.

Johannes gebruikt ook de twee beelden van het Woord en het licht, maar hij is zo verliefd en overtuigd van Jezus dat hij deze beperkt tot zijn persoon (Johannes 1,14). Volgens Johannes wordt het Woord vlees in Jezus. Je zou kunnen zeggen dat de Tora door Hem in haar ‘heelheid’ in praktijk werd gebracht. Hij maakt het bijzondere, goddelijke licht zichtbaar voor mensen, en Johannes gaat zo ver om te zeggen dat Hij het belichaamt (Johannes 1,9). Voor de mensen ‘uit de volkeren’, voor ons, is Jezus de schakel die het mogelijk maakte om God te leren kennen. Maar onze situatie lijkt meer op het gebruik van de beelden in de rabbijnse traditie: zij bereiken ons door het Woord. Het beginpunt voor de relatie met Jezus is het Woord.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken