Menu

Basis

Het brood van de naaste. Verkenningen rond diaconie en eucharistie

De christelijke traditie kent van oudsher een nauwe verbinding tussen het brood van het Avondmaal en het brood van de diaconie. De woorden ‘breken en delen’ verbinden de liturgische en diaconale praktijk. Erica Meijers doet met behulp van een romanfragment een poging dichter bij het hart van deze verbinding te komen. Ze laat zich daarbij leiden door de vraag op welke manier de betekenis van het brood zelf de relatie tussen Eucharistie en diaconie kan verdiepen.

Diaconale praktijken spelen zich niet zelden af op onaanzienlijke plekken in de marge van de samenleving. Hier leren diaconale werkers (professionals en vrijwilligers) wat breken en delen betekent. Ze doen daarbij de ervaring op dat deze werkelijkheid chaotisch, onberekenbaar en raadselachtig is.

De mensen die aanschuiven bij diaconale activiteiten laten zich zelden kneden naar de verwachtingen van de overheid of de kerk en evenmin naar de (theologische) opvattingen van diaconale werkers, beroepsmatig of vrijwillig. Deze onberekenbare factor in het diaconaat maakt het werk moeilijk én waardevol. Er licht soms iets op dat we in onze goed georganiseerde, risicomijdende samenleving uit het oog dreigen te verliezen: het besef dat kwetsbaarheid en menselijkheid met elkaar verbonden zijn.

Ruimte scheppen voor verhalen van mensen die zelden een podium krijgen

Op morsige plekken van uitsluiting en nood zoeken diaconale werkers steeds opnieuw naar hoopvolle perspectieven in hopeloze situaties. Dat begint met ruimte scheppen voor verhalen van mensen die in onze samenleving zelden een podium krijgen. Diaconaat is zoeken naar taal voor niet-vertelde en niet-gehoorde ervaringen, om de werkelijkheid vervolgens door de gevonden taal te (laten) veranderen. Daarin is het diaconaat verwant aan de poëzie en de romankunst.

Serveersters

Tijdens het Avondmaal wordt een gebeurtenis uit de marge van de geschiedenis centraal gesteld. De disgenoten gedenken het lijden van Christus en onttrekken daardoor keer op keer dit lijden aan de vergetelheid (Bieler & Schottrof 2007). Hierdoor ontstaat ruimte voor de verwachting van een nieuwe werkelijkheid, waarin voor lijden en onrecht geen plaats is.

Wie deelneemt, krijgt deel aan dit mysterie. Wie breekt en deelt, participeert in de gemeenschap met Christus.

De diakenen vervullen in dit alles een belangrijke rol. Zij verzamelen de gaven, bereiden de Tafel voor en delen na afloop wat aan de Tafel van de Heer gedeeld is, met wie vandaag lijdt. (Meijers 2019b). Het Griekse woord diakonia – letterlijk ‘dienen’ – komt in nieuwtestamentische teksten zo vaak voor in combinatie met een tafel of maaltijd, dat het ook als tafeldienst vertaald kan worden: diakenen zijn tafeldienaren, serveersters. In dat woord is het Latijnse servare (dienen) nog herkenbaar (Meijers 2019a, 22). Zo is het brood dat gebroken en gedeeld wordt tijdens Eucharistie en Avondmaal verbonden met het brood dat tijdens diaconale praktijken wordt (uit)gedeeld.

Tastbare aanwezigheid

Dat het gedeelde gemaakt is van wat de aarde ons geeft – graan, water en zout, druiven – is geen bijkomstigheid, maar van wezenlijk belang, zo benadrukte al Calvijn. Zoals de incarnatie in een werkelijk, menselijk lichaam plaatsvond, zo hebben we, via ons eigen lichaam, deel aan Christus door echt brood te eten, schreef hij in zijn Institutie: ‘God woont in Christus’ menselijkheid lichamelijk, natuurlijk, waarachtig en in zekere zin onbegrijpelijk’ (Institution IV, 17:7, tekstvariatie 1541).

De relatie tussen Eucharistie en diaconie kan mogelijk verhelderd en verdiept worden door aandacht te geven aan het feit dat het brood ‘echt’ is, gemaakt van aardse grondstoffen. Welk verhaal vertelt het brood?

Om daarop een antwoord te vinden volg ik de in de praktische theologie nog vrij nieuwe benadering van de theopoetica. Die sluit zowel goed aan bij de diaconale praktijk als een zoektocht naar taal voor niet-vertelde en nietgehoorde ervaringen als bij de tastende taal die past bij de werkelijkheid van de Eucharistie.

Empirische benaderingen hebben hun waarde ruimschoots bewezen, maar kennen ook grenzen. Theoretische concepten en rationeel beargumenteerde analyses kunnen tekortschieten als het erom gaat de ondoorzichtige rafelranden van de werkelijkheid recht te doen en ruimte te maken voor een andere, hoopvolle werkelijkheid. (Walton 2012, 174-175). Juist kunst is in staat aan het licht te brengen wat zich aan het objectiveerbare onttrekt en kan zo de relatie tussen geloof en cultuur verhelderen (Walton 2017).

Om de betekenis van het brood op het spoor te komen maak ik daarom een theopoëtische omweg via een romanfragment. De schrijfster van deze roman geeft taal aan een verdrongen en verborgen ervaring en herstelt op die manier de menselijkheid van een lijdende mens. Daarin lijkt zij op een diaconale werker.

Kampleven

In Atemschaukel (2009, Nederlands: Ademschommel) vertelt een jongeman over zijn jaren in een Russisch werkkamp. De ontstaansgeschiedenis van de roman is het verslag van een moeizaam ruimte scheppen voor ervaringen, waarvoor in West-Europa jarenlang nauwelijks belangstelling bestond, en die in Oost-Europa werden weggemoffeld door belanghebbenden (Tempelman 2009).

Het boek was een gezamenlijk project van Nobelprijswinnares Herta Müller en schrijverjournalist Oskar Pastior, beide geboren in de Duitse gemeenschap in Roemenië. Met een paar honderdduizend andere Roemeense Duitsers tussen de 17 en 45 jaar verrichtte Pastior in de periode 1945-1950 dwangarbeid in de SovjetUnie. Nog voor het einde van de oorlog, in januari 1945, eiste Stalin de in Roemenië wonende Duitsers op voor de ‘wederopbouw’ van de in de oorlog verwoeste Sovjet-Unie, schrijft Müller in het nawoord bij haar boek.

Ook haar moeder bracht vijf jaar in een Sovjet-kamp door. Müller probeerde al jaren in haar geboortedorp verhalen over de kampervaringen te verzamelen. Maar, mede omdat het onderwerp aan het fascistische verleden van Roemenië herinnerde, sprak niemand erover, behalve in zeer vertrouwde kring en in bedekte termen. Als kind ving Müller verstolen gesprekken op, die ze niet begreep. Maar de angst voelde ze wel.

Als volwassen schrijfster lukte het haar ten slotte samen met Pastior taal te geven aan deze verdrongen verhalen. Toen Pastior in 2006 onverwacht overleed kostte het Herta Müller een jaar om afscheid te nemen van het gezamenlijke project en Ademschommel alleen te schrijven. De ervaringen van hoofdpersoon Leo(pold) Auberg zijn gevuld met details uit het dagelijks kampleven die Pastior met Müller deelde.

Zonder het brood verliezen spirituele vragen hun betekenis en urgentie

Broodgerecht

Bij alle bezigheden in en buiten het kamp worden de dwangarbeiders begeleid door ‘de hongerengel’, die hun denken en doen leidt en hun geest en lichaam volkomen doordringt. In deze situatie doet zich een incident voor dat licht werpt op de betekenis van brood en daarmee op het gesprek tussen avondmaal en diaconie. Deze geschiedenis staat onder de titel ‘De strafzaak met het brood’ in het boek opgetekend.

De dagelijkse porties brood worden in het kamp uitgedeeld door Fenja. Voor de dwangarbeiders is zij het brood zelf, de heerseres uit wiens hand ze elke dag eten, de medeplichtige van de hongerengel. Ze weegt de porties voor de ogen van de kampbewoners op een weegschaal en wordt zo de verpersoonlijking van de gerechtigheid in het kamp.

Fenja verdeelt drie soorten brood: het voor de gevangenen vertrouwde Roemeense zuurdesembrood ‘van de protestantse Here God’, het bruine volkorenbrood van ‘Hitlers gouden aren uit het Duitse Rijk’ en het plaatselijke chleb (Russisch voor brood). ‘Ik denk dat de hongerengel wist van die Drievuldigheid in het brood en die gebruikte.’ Fenja staat apart van alle anderen en haar ‘koude heiligheid was in het brood zelf geslopen’. Misschien was het wel daarom, overweegt Leo, dat de door de hongerengel bevangen gevangenen in staat waren om voor een stuk brood te doden.

Wanneer dat echter daadwerkelijk dreigt te gebeuren, komt nog iets anders aan het licht, dat het opmerkelijke gebruik van religieuze taal in verband met brood enigszins begrijpelijk maakt.

De dwangarbeiders krijgen hun hele dagelijkse broodrantsoen in de ochtend uitgereikt. De eerste beslissing van de dag wordt zo: ‘Kan ik midden in de honger een stukje bewaren voor de avond?’ Het gespaarde brood wordt onder het hoofdkussen bewaard.

Op een dag heeft een van de gevangenen, Karli Halmen, vrij. Hij heeft al bij het ontbijt al zijn brood opgegeten. Albert Gion, die vijf dagen achter elkaar standvastig is gebleven en brood heeft gespaard, heeft net als iedereen de hele dag aan de avondsoep met brood gedacht. Terug van het werk kijkt hij net als iedereen onder zijn kussen. Het brood is weg. Eerst slaat Albert Gion Karli Halmen twee tanden uit de mond, daarna storten alle bewoners van de barak zich op hem. Leo, aan wiens hersens de hongerengel de hele dag gevreten heeft, heft zijn houten schoen om de brooddief dood te slaan. Maar een ander houdt hem – tot zijn latere opluchting – tegen. Karli wordt niet vermoord, maar wel buiten in de februarisneeuw door alle gevangenen een voor een in het gezicht gepiest. Als hij na twee dagen terugkeert van de ziekenboeg, spreekt niemand meer over de zaak. De gevangenen verwijten Karli de diefstal niet, en hij verwijt hun de straf niet.

Nulgrens

Wat vertelt deze geschiedenis? Misschien in de eerste plaats dat brood tot het domein van de laatste dingen hoort, in die zin dat het op de eerste plaats staat wanneer het om de kern van mens-zijn gaat. ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ is een gebed om leven. In het kamp hebben de woorden ‘brood’ en ‘leven’ dezelfde betekenis. Hoe gemakkelijk is het te zeggen ‘niet bij brood alleen’ en zo voorbij te gaan aan deze fundamentele betekenis van het brood zelf? De brooddiefstal leidt onmiddellijk tot een moreel gericht, al is genoegdoening onmogelijk, tenzij het feit dat Karli het gestolen brood uiteindelijk uitkotst zo wordt opgevat.

Wie heerst er in onze wereld over het brood (en dus de gerechtigheid)?

De Russische filosoof Nicolai Berdjajew (1874-1948) schrijft in zijn boek De bestemming van de mens (1936): de vraag naar het eigen brood is materieel, maar de vraag naar het brood van de naaste spiritueel. Juist omdat het brood de noodzaak tot leven en overleven betreft, bestaat de spirituele vraag niet zonder de materiele werkelijkheid die haar heeft opgeroepen. Zonder het brood verliezen spirituele vragen hun betekenis en urgentie.

Leo zelf brengt die urgentie als volgt onder woorden:

‘Het broodgerecht onderhandelt niet, het straft. De nulgrens kent geen paragrafen, heeft geen wet nodig. Het is een nulgrens omdat de hongerengel ook een dief is, die de hersenen steelt. Broodgerechtigheid heeft geen vooren naspel, is louter heden. Volkomen doorzichtig en volkomen geheimzinnig. In elk geval is broodgerechtigheid anders gewelddadig dan hongerloos geweld. Bij het broodgerecht kun je niet aankomen met de gangbare moraal’ (Müller 2009, 116).

De term ‘nulgrens’ wordt in de roman niet nader toegelicht. Het klinkt als: hieronder is niets meer, hier staat alles op het spel. De betekenis van leven die het brood in zich draagt omvat alles: de tijd, de moraal, de gerechtigheid.

De economische en spirituele waarde van het brood zijn wel te onderscheiden, maar niet van elkaar los te maken, evenmin als de diaconale en liturgische betekenis. In al zijn evidentie behoudt het brood net als het leven zelf zijn raadselachtigheid. Misschien staat het daarom buiten ‘de gangbare moraal’.

Het brood is veel radicaler: het zet alles op het spel en vormt tegelijk het fundament van alles. Daarom zijn er religieuze termen nodig om het brood te beschrijven: evenmin als gangbare moraal voldoet gangbare taal. Is het vanwege die verbinding met het leven zelf, dat er, ondanks de ‘koude heiligheid’ in het brood en de martelingen van de hongerengel, niet gedood mag worden vanwege brood?

Broodgemeenschap

Het relaas van Herta Müller lijkt in zijn radicaliteit ver af te staan van ervaringen in onze samenleving, zelfs die van uitsluiting en nood. Maar juist extreme situaties kunnen wezenlijke dimensies van het menselijk leven onthullen. Zo kan de (literaire en/of daadwerkelijke) confrontatie met de nulgrens ons iets leren over de betekenis van brood, zowel in diaconale als liturgische tafelpraktijken.

Wat het verhaal meteen duidelijk maakt is dat brood, uitgedeeld of samen gedeeld, evenzeer een bron van vreugde als van strijd kan zijn. Alles hangt af van de vraag welke relatie we met het brood hebben, ieder voor zich en als gemeenschap die het brood produceert, verdeelt en eet. Juist door aandacht te geven aan ieders verhouding tot en de kwaliteit van wat ons elke dag weer in leven houdt: brood, roti, rijst etc., komen we de vraag naar de zin en betekenis van het leven op het spoor. Daarom kunnen de moeilijke ‘tafelvragen’ over (on)gelijkheid, duurzaamheid en onderlinge verschillen niet worden vermeden. Zij brengen iets dichterbij van de betekenis van het brood, dat zowel de economische als de sociale en spirituele verhoudingen in een bepaalde gemeenschap belichaamt. De brooddiefstal laat dit zien. Het vinden van taal voor onze ‘broodbelevenis’ is daarbij van wezenlijk belang om ruimte te scheppen voor verborgen ervaringen en onbelichte dimensies van het brood.

Aan de Tafel van de Heer zwijgt de hongerengel, allen worden verzadigd

De roman leert ons nog iets, of misschien beter: stelt ons een prangende vraag. In het kamp ontvangen de gevangenen het brood uit de hand van Fenja, de broodbazin, heerseres en medeplichtige van de hongerengel. Wie heerst er in onze wereld over het brood (en dus de gerechtigheid)? En welke invloed heeft deze broodmacht op onze onderlinge verhoudingen en moraal?

De werkelijkheid die aan de Tafel van de Heer beleden wordt, onderstreept en versterkt deze vraag. Daar is Christus de gastheer en nodigt allen om brood en wijn te delen. Jezus kende tijdens zijn leven misschien niet de honger die in het kamp heerste, maar in het Galilea van zijn tijd waren velen hongerig, zonder brood of vis. Zij waren aangewezen op het brood van hun naaste.

Jezus was die naaste, lichamelijk en spiritueel. Hij zelf is de nulgrens, het fundament dat alle gangbare moraal steeds weer op het spel zet. De belichaming van de gerechtigheid. Het brood, dat het leven zelf in al zijn heiligheid present stelt.

Het avondmaalsbrood verbindt door zijn fysieke gestalte het geschonden en opgestane lichaam van de Heer met de lichamen van allen die de nulgrens hebben leren kennen. Door het delen van het brood worden zij een gemeenschap met Christus. (vgl. Bieler & Schottroff, 186-187). Dat houdt altijd iets onbegrijpelijks. Leo beschrijft de broodgerechtigheid als ‘volkomen doorzichtig en volkomen geheimzinnig’. In deze beschrijving resoneert iets van Calvijns woorden over de incarnatie als een volkomen lichamelijke, waarachtige en onbegrijpelijke werkelijkheid.

Ten slotte: Karli wordt niet gedood, tot zijn opluchting is Leo geen moordenaar geworden vanwege het brood, dat leven is. In zoverre het broodgericht zich aan de gangbare moraal onttrekt, opent het de mogelijkheid van een andere moraal, een andere werkelijkheid zelfs.

In het Avondmaal worden onze verhoudingen tot het brood vanuit de opstanding bezien. Hier geldt niet de gerechtigheid van Fenja, of van welke andere broodmacht ook, maar het brood van Christus. Aan de Tafel van de Heer zwijgt de hongerengel, want allen worden verzadigd. Het brood van het leven is gedrenkt in de beker van het Koninkrijk.

Wijn

Wijn krijgt in deze bijdrage weinig aandacht: geheel ten onrechte. Wijn verdient een eigen artikel, nee, een hele bibliotheek. Want wijn gaat over overvloed en vreugde en dat kent geen maat. In het kamp van Leo is er geen wijn, dat moge duidelijk zijn. Voor het naakte overleven is het geen voorwaarde, zoals brood (of mais, rijst, fufu etc.) dat wel is. Tegelijkertijd moet ook gezegd worden, zoals de moeder van Herta Müller haar voorhield: dorst is erger dan honger (SWR 2009). Ze wist waarover ze sprak.

De wijn wijst verlangend vooruit naar een andere werkelijkheid

Maar tijdens het Avondmaal gaat het niet om water, maar om wijn. Wat kan wijn nog toevoegen aan het brood, het leven zelf? Zoals het brood herinnert aan het lichamelijke lijden en aan waardig leven als nulgrens van de menselijke gemeenschap, zo herinnert de wijn aan de mogelijkheid van een andere werkelijkheid en wijst het daarnaar verlangend vooruit. Het geeft het brood de smaak van de opstanding en het Rijk Gods, waar gerechtigheid ons niet tot aan een ondergrens van het bestaan brengt, maar waar brood voor allen is en de bekers overvloeien van melk en honing.

Een hongerengel is daar niet, een Fenja heerst er niet. Als een tegenbeeld van Fenja’s strenge, koude heiligheid groeten we elkaar ruimhartig met vrede en reiken we elkaar als serveersters brood en wijn aan als balsem op de littekens van het bestaan. De wijn maakt de Tafel van de Heer tot een feest van overvloed en generositeit, een feest dat de broodmachten van vandaag een andere mogelijkheid voorleeft.

Wie in de gedachtenis taal geeft aan het lijden van Christus en hen die vandaag lijden, onttrekt deze niet-vertelde en niet-gehoorde ervaringen aan de verborgenheid: die daad opent het zicht op de werkelijkheid van de opstanding.

Brood verbindt de disgenoten met het leven, wijn (of een andere feestelijke drank) opent de toekomst.

Tot leven brengen

Hoe verrijkt deze theopoëtische omweg nu de betekenis van brood als verbinding tussen het Avondmaal en diaconale praktijken?

Zoals de economische en spirituele waarde van het brood wel te onderscheiden, maar niet te scheiden zijn, zo geldt dat ook voor diaconie en Eucharistie. Door ervaringen uit contexten van uitsluiting en nood ontstaat een dieper inzicht in de betekenis van het brood dat aan de Tafel van de Heer wordt gedeeld. Zo brengt het dit brood (steeds opnieuw) tot leven.

Aan de andere kant opent het brood, ontvangen aan de Tafel van de Heer en daarna door de diaconale serveersters in de wereld (uit)gedeeld, ruimte voor verborgen, pijnlijke ervaringen en vult deze met de belofte van een andere, vreugdevolle werkelijkheid.

Literatuur

Berdjajew, N. (1936). De bestemming van den mensch in onzen tijd. Arnhem: Van Loghum Slaterus.

Bieler, A. & Schottroff, L. (2007). Das Abendmahl. Essen um zu leben. Gutersloh: Gütersloher Verlagshaus. Ook als: The Eucharist: Bodies, Bread and Resurrection. Minneapolis: Augsburg Fortress Press.

Calvin, J. (1961). Institution de la Religion Chrestienne: edition critique avec notes et variantes, publiée par JeanDaniel Benoit. Paris: Librairie Philosophique J. Vrin.

Meijers, E. (2019a). ‘Een orde van brood en bloembedden.

Theologie in het antropoceen’. Ophef, jrg. 19, nr. 1 (maart 2019), 20-28.

Meijers, E. (2019b). ‘Come and Eat: Table Fellowship as a Fundamental Form of Diakonia’, Diaconia. Journal for the Study of Christian Social Practice. Vol. 10, 1, dec. 2019, 85-111. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht Verlag.

https://doi.org/10.13109/diac.2019.10.1.85

Müller, H. (2009). Atemschaukel. München: Hanser Verlag.

Nederlandse editie: Ademschommel, vertaald door Ria van Hengel, Breda: De Geus.

SWR Fernsehen (2009). Herta Müller: Literaturnobelpreis 2009. Interview von Thea Dorn bei Literatur im Foyer, ARD, 8.10. https://www.youtube.com/watch?v=wuKdNmVPyuQ&t=253s (gezien 5.3.2020)

Tempelman, O. (2009). ‘Ademschommel. Koekoek, hoelang leef ik nog’. de Volkskrant, 18 december 2009. https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/ademschommel~b586a947/

Walton, H. (2017). ‘A Theopoetics of Practice: Re-forming in Practical Theology: Presidential Address to the International Academy of Practical Theology Eastertide 2017’.

https://doi.org/10.1515/ijpt-2018-0033.

Walton, H. (2012). ‘Poetics’. In: Bonnie J. Miller-McLemore (ed.), The Wiley-Blackwell Companion to Practical Theology, Blackwell Publishing Ltd.

Erica (dr. P.E.M.) Meijers is docent Diaconale theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit Groningen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken