Menu

None

Het ‘goede’ van een goede preek

Als een preek je heeft aangesproken, zeg je na afloop: ‘Ik vond het een goede preek’ of ‘De preek sprak me aan’. Maar als iemand vervolgens aan je vraagt: ‘Wat vond je er goed aan? Waarom sprak de preek je aan?’, dan zijn die vragen niet zo makkelijk te beantwoorden. Want wat maakt een preek nou tot een goede preek?

In de beantwoording van die vraag zit natuurlijk een belangrijk persoonlijk element. Eén van de aangehaalde voorbeelden in de preek sloeg bijvoorbeeld net op jouw situatie. Of een actualisering leek die zondag speciaal voor jou te zijn bedacht. Het was alsof de voorgan-ger het over en tegen jou had. Zo zouden we meer persoonlijk getinte factoren kunnen noemen die maken dat een preek je aanspreekt. Daarmee wordt duidelijk dat de vraag naar het wát en waarom van het ‘goede’ van de ‘goede preek’ niet algemeen geldend te beantwoorden is. Dat neemt niet weg dat er toch wel enkele ingrediënten zijn te noemen zijn die maken dat een hoorder door een preek wordt geraakt. In het korte bestek van dit artikel wil ik daar iets van zeggen.

Droom en uitleg
Enkele ingrediënten van het ‘goede’ van een ‘goede preek’, adstrueer ik aan de hand van Da-niël 2 en 5. In het tweede hoofdstuk roept koning Nebukadnezar op een morgen zijn weten-schappelijke raad voor het regeringsbeleid alsmede de raad van paranormaal advies bij elkaar. De koning zegt: “Ik heb een droom gehad die mij verontrust, daarom wil ik weten wat ik ge-droomd heb” (2:3). Hij verlangt vervolgens van zijn adviseurs dat ze niet alleen de droom uit-leggen maar hem ook vertellen wat hij heeft gedroomd. De hele schare normale en pa-ranormale raadgevers is van mening dat de koning hen met deze kwestie overvraagt. Hoe kun-nen ze de droom uitleggen als ze de droom zelf niet kennen? De koning is echter niet van zijn koers af te brengen. Hij dreigt zelfs alle adviseurs te zullen doden wanneer ze niet met de droom en de bijbehorende uitleg op de proppen zullen komen. Wanneer Daniël dit bericht en het dreigement ter ore komt, vraagt hij de koning om een audiëntie. Daniël zal de koning de droom en de uitleg bekend maken.
Het wil mij voorkomen dat je als hoorder bewust of onbewust hoopt dat er iets analoogs met en tijdens een preek gebeurt. Je hoopt dat de voorganger openlegt wat er in jouw hart, hoofd en ziel speelt en soms ook spookt. Je hoopt en bidt (?) dat datgene wat er in je hoofd en hart leeft aan dromen, verlangens, nachtmerries, angsten, passies, driften, schuld en schaamte opengelegd zal worden voor Gods aangezicht. Het zijn dingen die je zelf misschien niet eens kunt of durft te benoemen. Maar op zondagmorgen geeft de voorganger dat alles wél een naam, haalt het uit het onbenoemde donker, zet het in het licht en verbindt dat alles met Gods genadige en bevrijdende woord.

Lezen en duiden
Het vijfde hoofdstuk van Daniël vertelt dat koning Belsazar een party heeft georganiseerd voor de hele jetset van Babel. Ze hebben lol voor duizend terwijl ze eten en drinken van Gods eigen tafelgerei dat ooit als oorlogsbuit is geroofd uit de tempel te Jeruzalem. En terwijl de aangeschoten meute proost op het hele heidense pantheon, verschijnen er vingers van een mensenhand die iets op het pleisterwerk van de wand van het koninklijk paleis schrijven. De koning trekt bleek weg, in verwarring gebracht door zijn gedachten. De Statenvertaling vertaalt heel plastisch: “en de banden zijner lendenen werden los, en zijn knieën stieten tegen elkander aan.” De koning is een slappe ledenpop gelijk. Opnieuw staan alle raadgevers met een mond vol tanden. Na interventie van de koningin-moeder wordt Daniël opgeroepen, de man die ‘knopen kan ontwarren’ (Daniël 5:12).
Ook hier kan een analogie naar hedendaagse prediking gezien worden. Als hoorder hoop je dat de prediking de tekenen aan de wand van de cultuur kan duiden. En dat niet in de zin dat de prediking nog eens herhaalt wat er al te lezen was in de krant of te zien op TV. Het gaat om het duiden van de taal van de cultuur in het licht van Gods woord, om een diagnostische röntgenfoto van het schrift op de wand. Het gaat dan om prediking als verkondiging van het evangelie, ‘goed nieuws’ dat harten raakt of juist heilzaam uit z’n voegen licht. Het is prediking waardoor er licht valt op een donker probleem, een duister geheim of een mistige weg. Het gaat om prediking die een woord bevat dat in hart, ziel of verstand resoneert, wanneer het in beweging brengt wat al zo lang vast zat, wanneer zo’n woord troost, bemoedigt of aanzet tot bekering.

De gemeente kennen
Welke ingrediënten kunnen er toe bijdragen dat de prediking dromen kan duiden en knopen ontwarren in ons hoofd en hart? Om te beginnen moeten we zeggen dat predikers hun hoorders dienen te kennen. Deze medaille heeft twee kanten. De ene kant is dat voor een dergelijk type prediking persoonlijk pastoraat in de breedte van de gemeente onontbeerlijk is. Uiteraard zijn bezoeken in het kader van crisis pastoraat van belang. Maar het is in onze tijd en onze cultuur van eminent belang dat een prediker in de breedte van de gemeente het gesprek aangaat over de ‘beelden’ die in de hoofden en harten van gemeenteleden zitten. Het is van belang het schrift te kennen dat te lezen is op de wand van hun leefwereld. Wat houdt hen bezig? Welke berichten in het nieuws raken hen? Wat lezen ze en welke TV programma’s zijn populair?
De andere kant van deze medaille is dat predikers zicht dienen te krijgen en te houden op wat zich aan beelden opdringt in de wereld van de hoorders. Een predikant is uiteraard geen politicoloog of socioloog. Maar het gaat wel om het ‘beproeven’ en ‘onderzoeken’ van de politieke, culturele en maatschappelijke geesten of deze uit God zijn (1 Johannes 4:1). Daarvoor kan de prediker te rade gaan bij cultuur-historische studies maar net zo goed bij co-lumnisten en cabaretiers die met een scherpe blik kunnen constateren dat de keizer in z’n blootje loopt terwijl zijn paladijnen roemen over het nieuwe van zijn kleding.
Biblical and theological studies do not by themselves make for good preaching. They are indispensable. But unless they are supplemented by contemporary studies, they can keep us disastrously isolated on one side of the cultural chasm . Met deze prikkelende opmerking vraagt John Stott de aandacht van de voorganger voor ‘de moderne wereld’ in het proces van preekvoorbereiding. Stott noemt dan onder andere literatuur, krant, tv-programma’s, films en theater. Het is van belang dat de voorganger gevoelig blijft voor ontwikkelingen, trends en modes van de ‘tijdgeest’, het ‘hedendaagse levensgevoel’: het geestelijke klimaat waarin men-sen leven en ademen.

Schrift, traditie en gebed
Bijbelse en theologische studie alleen mogen dan niet genoeg zijn, het vormt wel de basis en de bron om te kunnen beproeven of de geesten uit God zijn. Voortdurende studie van de Schrift en de geloofstraditie gaat aan alle prediking vooraf en is daar het blijvende fundament voor.
Daaraan gekoppeld is het innige besef van afhankelijkheid van God. “Knopen ontwar-ren” (Daniël 5:12) is een zaak die bij God vandaan komt. Dat hebben predikers niet zelf in hun macht. Wanneer Daniël zich op de hoogte heeft gesteld van de woorden van koning Ne-bukadnezar, gaat hij naar huis en brengt zijn vrienden Chananja, Misaël en Azarja op de hoog-te. Hij zegt tegen zijn vrienden dat ze “de barmhartigheid moeten afsmeken van de God des hemels betreffende deze verborgenheid” (Daniël 2:18). Het gebed, het afsmeken van Gods barmhartigheid om dromen open- en uit te kunnen leggen, is nodig in meerdere richtingen. Het heeft in de eerste plaats uiteraard te maken met de prediker zelf. Prediking en preekvoor-bereiding is ingebed in een innerlijke houding die zich afhankelijk weet van de Heilige Geest en van de sprekende God.
Maar er moet meer gezegd worden. Het gaat namelijk ook om het gemeenschappelijke gebed in de gemeente. Dat begint in de kerkenraad, die als geheel verantwoordelijk is voor de prediking. Daarom dient elke ambtsdrager en elke kerkelijke vergadering zich bewust te zijn van de medeverantwoordelijkheid Gods barmhartigheid af te smeken voor het ontwarren van de knopen zodat dromen worden opgelegd en schrift op de wand kan worden geduid.
Het gebed om de leiding van Gods Geest is vervolgens ook een taak voor de gemeente als geheel. De gave van de profetie is in de nieuwtestamentische bedeling aan de gemeente gegeven (Romeinen 12:6-7; 1 Korinte 14). Dit weten sluit tegelijkertijd alle machtsaanspraken en elk solisme van de persoon van de prediker uit. Het is immers een taak en verantwoordelijkheid van de gemeente om te toetsten of het woord der prediking uit God is.

Profetische prediking?
Deze overwegingen kwamen bij me boven tijdens en na deelname aan de cursus “Profetische prediking, is dat te leren?” onder leiding van Wim Dekker en Bert de Leede, gehouden van 25 tot en met 27 augustus j.l. te Mennorode. De onderliggende vraag was hoe we op zo’n manier kunnen preken dat het voor hoorders van vandaag relevant is voor de praktijk van hun geloofsleven en de maatschappelijke realiteit. Wanneer er aandacht gevraagd wordt voor dergelijke prediking, dan komt al gauw het begrip ‘profetische prediking’ om de hoek kijken. Ik ben om meerdere redenen terughoudend om het adjectief ‘profetisch’ te gebruiken wanneer we in feite ‘relevante’ prediking bedoelen. Want wat wordt bedoeld wanneer we het begrip ‘profetisch’ in relatie tot de prediking gebruiken? In de homiletische literatuur refereert dat adjectief aan uiteenlopende fenomenen die in drie categorieën zijn onder te verdelen: tekst, prediker en hoorders.

Een eerste mogelijkheid is dat de koppeling met het adjectief ‘profetisch’ gemaakt wordt met de Bijbelse teksten waarover wordt gepreekt. Dan heet preken naar aanleiding van profetische teksten bijkans vanzelfsprekend ‘profetische prediking’. De achterliggende gedachte is dat zoals de oudtestamentische profeten de realiteit van hun dagen kritisch aan de orde stelden in hun prediking, hedendaagse prediking dat ook zou moeten doen. Toch is deze koppeling aan profetische teksten lang niet vanzelfsprekend. Zo is het niet eenvoudig om het optreden van de profeten onder één noemer te brengen. We horen in de profetische literatuur bijvoorbeeld ook van ‘pastorale gesprekken’ zoals in de prediking van Deuterojesaja. We kunnen derhalve niet zeggen dat alle prediking naar aanleiding van profetische teksten ook nu profetische prediking – in de zin van ‘maatschappij kritische’ prediking – is te noemen.

Een tweede mogelijke referentie is die naar de persoon van de prediker. We spreken over ‘profetische predikers’ wanneer we denken aan dominee Martin Luther King jr. en bisschop Desmond Tutu. Maar juist deze namen maken duidelijk dat hun prediking plaatsvond in een zeer bijzondere maatschappelijke en sociale context die niet zomaar veralgemeniseerd en vertaald kan worden naar doorsnee gemeenten en predikanten. Niet ieder past de profetenmantel. Hij past alleen tegen wil en dank. Dus ook de koppeling naar de persoon van de prediker is hachelijk.

Aansluitend bij de eerdere opmerkingen over de rol van gemeente is het dan ook te overwegen om het adjectief ‘profetisch’ te laten slaan op een derde mogelijkheid, namelijk een type prediking die door hoorders als ‘profetisch’ wordt ervaren. Profetisch is hier dan niet verstaan als toekomst voorspellend of voorzeggend maar als een type prediking die ‘dromen’ openlegt en uitlegt, prediking die ‘knopen ontwart’ in de hoofden en harten van de hoorders, prediking die het schrift op de wand van de cultuur leest en duidt. Een dergelijk type prediking zou je ook ‘relevante’ of simpelweg ‘goede’ prediking kunnen noemen. Na afloop van een dergelijke preek kan de voorganger van gemeenteleden te horen krijgen: “Het was een goede preek”.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken