Menu

Basis

Het hogepriesterlijk gebed van Jezus

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep
Sinds de zestiende eeuw wordt Johannes 17 aangeduid als het hogepriesterlijk gebed van Jezus. Maar waarom eigenlijk? En wat kan dit hoofdstuk uit het Johannesevangelie ons leren over de liturgie? De aanduiding ‘hogepriester’ wijst immers op een liturgische functie. In dit artikel wordt de relatie tussen Jezus zoals Hij verschijnt en bidt in Johannes 17 en het liturgisch gebed nader bekeken.

.
De term ‘hogepriesterlijk’ komt niet in Johannes 17 voor.

Sam Goyvaerts is universitair docent Liturgiewetenschappen aan de Tilburg School of Catholic Theology van de Tilburgse universiteit.

Hogepriesterlijk?

Het evangelie volgens Johannes kent een sterke eigenheid en enkele bijzondere teksten, zoals bijvoorbeeld de proloog. Een andere unieke tekst, die trouwens parallellen vertoont met de proloog, is Johannes 17. Vaak wordt dit het ‘Hogepriesterlijk gebed’ genoemd. Over dit 26 verzen tellend, unieke gebed van Jezus is reeds heel wat gezegd en geschreven. Voor deze bijdrage wil ik het benaderen vanuit de liturgie. De aanduiding ‘hogepriesterlijk’ wijst immers op een liturgische functie. De hogepriester was het hoofd van de joodse priesters en van de tempel in Jeruzalem na de ballingschap. De hogepriester was de bemiddelaar bij uitstek tussen God en zijn uitverkozen volk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook Jezus in het Nieuwe Testament deze titel toebedeeld krijgt (zie bijvoorbeeld Hebreeën 2,17; 3,1; 4,14-15; 5,1-10). Dit is echter niet het geval in Johannes 17. De term zelf komt niet in het hoofdstuk voor en de aanduiding van deze perikoop als zodanig kom je naast de Statenvertaling enkel tegen in de Canisiusvertaling en de Willibrordvertaling van 1961, niet meer in de editie van 1975. De meest recente bijbelvertalingen geven als titel voor Johannes 17 ‘Afscheidsgebed van Jezus’ (WBV 1995/2012), ‘Gebed van Jezus’ (BGT) of helemaal geen aparte titel (NBV). Vanwaar komt dan deze aanduiding?

Het is de protestantse theoloog David Chytreus (1534-1600) die deze term ingang heeft doen vinden. We lezen in dit hoofdstuk immers hoe Jezus, voor zijn sterven, zich richt tot God met een priesterlijk aandoende voorbede ten behoeve van zichzelf en vooral van zijn volgelingen. Het gaat hier dus niet over een hogepriesterschap zoals dat naar voren komt, en expliciet genoemd wordt, in de tekst van de Hebreeënbrief. In die brief wordt het hogepriesterschap van Jezus verbonden met het offer dat hij opdraagt; dat is in Johannes 17 niet het geval. Enkel in de verzen 1-5 en in vers 19 waarin het respectievelijk gaat over Jezus’ verheerlijking en zijn toewijding – die zal eindigen in zijn dood – kun je een verwijzing terugvinden naar de kruisdood, en dan nog in bedekte termen. Het voorbede-karakter van het gebed is echter duidelijk, en geeft ook structuur aan het gebed: Jezus bidt eerst voor zichzelf (1-5), daarna voor zijn leerlingen, zij die Hem zijn toevertrouwd (6-19) en tot slot voor allen die tot geloof zullen komen (20-26). Jezus komt hier duidelijk naar voren als bemiddelaar tussen hen die op aarde blijven aan de ene kant en God die in de hemel is aan de andere kant. Aldus beschouwd en vanuit een joodse context kun je het gebed als een hogepriesterlijk, of liturgisch, gebed aanduiden. Wanneer we echter wat dieper graven in de structuur en de inhoud van dit gebed, komen er nog andere liturgische dimensies naar boven. Die relatie tussen Jezus zoals Hij verschijnt en bidt in Johannes 17 en het liturgisch gebed wil ik in onderhavige bijdrage trachten bloot te leggen. Daarom is het goed eerst kort de relatie tussen Jezus, gebed en liturgie te verkennen, alvorens enkele dimensies van de liturgie te laten oplichten vanuit dit hogepriesterlijk gebed.

Door Hem en met Hem en in Hem

Liturgie en gebed zijn uiteraard nauw met elkaar verbonden. Zeker sinds de Benedictijn Lambert Beauduin wordt binnen de katholieke theologie de liturgie fundamenteel begrepen als ecclesia orans, de kerk die aan het bidden is. De kerk bidt echter niet uit eigen kracht, in de liturgie sluit zij zich aan bij het gebed van Christus zelf tot de Vader. Hij is de voorganger, de hogepriester van het liturgisch gebed. In het gebed en het offer dat het verzamelde volk actief en bewust opdraagt aan de Vader, verenigt zij zich met Christus. In elke liturgie is het in de eerste plaats Christus die bidt. De kerk, als ledematen van het lichaam waar Christus het hoofd van is, sluit zich aan in bij dit gebed. Dit toont zich ook in de standaardformule van heel wat liturgische gebeden:

God, wij vragen U […] Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen.

Elke liturgie kan maar plaatsvinden ‘door Hem en met Hem en in Hem’ zoals beleden wordt in de doxologie aan het slot van het eucharistisch hooggebed. In die zin is Christus de voorganger en hogepriester bij uitstek: Hij gaat de hele kerk voor in lofprijzing en gebed tot de Vader. In de liturgie verschijnt Christus ten diepste als de bemiddelaar tussen God en mens. Het is uiteindelijk slechts Christus die de liturgie mogelijk maakt. De bemiddelende rol van Christus tussen God en diens volk begint bij het paasmysterie en wordt realiteit door de daadwerkelijke aanwezigheid van de verrezen Heer zelf in de liturgie: in het samenkomen van de gelovigen, in zijn Woord dat beluisterd wordt, in de tekenen die gesteld worden aan de hand van brood, wijn, water, olie, handoplegging…

In die zin is Hij waarlijk hogepriester, niet alleen in het voorgaan van zijn volk, maar als de pontifex maximus in de letterlijke zin: de bruggenbouwer bij uitstek. Specifiek naar Johannes 17 kijkend, zien we dat in dit gebed van Jezus tot zijn Vader er verschillende dimensies van de liturgie, aldus begrepen, oplichten. Op welke manier kan dit hogepriesterlijk gebed van Jezus model staan voor het liturgisch gebed van de kerk?

De handelingsdimensie van de liturgie

Het allereerste wat Jezus hier volgens Johannes doet, is zijn ogen opslaan. Zijn gebed begint met een handeling, met een gebaar. Hoe klein dit als gebaar mag zijn, toch toont het onmiddellijk een wezenlijke dimensie van de kerkelijke liturgie. Jezus als hogepriester laat zien dat liturgie niet enkel woorden zijn, en zelfs niet op de eerste plaats. Liturgie is immers in de eerste plaats een werk (ergon), een handeling. In dit verband wordt vaak de boutade van de Franse liturgist Chauvet aangehaald: ‘liturgie is niet zeggen wat je doet, maar doen wat je zegt’. De liturgie is er immers voor de hele mens en voor iedere mens. Voor de hele mens wil zeggen dat de liturgie lichaam en ziel aanspreekt. Zij doet dit door tekenen, tastbare voorwerpen en symbolen zoals water, brood, handoplegging enzovoort. We worden betrokken, niet enkel met ons verstand, maar ook met ons lichaam: door te staan, te knielen, de armen uit te strekken of de ogen op te slaan. Dat liturgie er is voor iedere mens wil zeggen dat het niet in de eerste plaats een intellectuele of verbale activiteit betreft, hoewel de liturgie (te) vaak als dusdanig wordt benaderd. In principe is de liturgie, net omwille van haar lichamelijke dimensie, toegankelijk voor alle mensen, zonder onderscheid naar intellectuele capaciteiten. Het gaat in de eerste plaats over het stellen van betekenisvolle gebaren en handelingen, zoals de ogen opslaan naar de hemel, een duidelijke houding van gebed en het zich richten tot God.

De doxologische dimensie

Na zijn ogen te hebben opgeslagen, bidt Jezus om verheerlijking. Zoals Hij de Vader verheerlijkt, met zijn leven en uiteindelijk zijn dood, zo vraagt Hij ook om verheerlijking. In de verzen 1 tot en met 5 komt er vijfmaal een vorm van doxazó voor, wat wil zeggen: verheerlijken, prijzen of eer toebrengen. De doxa of verheerlijking is intrinsiek verbonden met de liturgie. De oorspronkelijkste vorm en betekenis van ortho-doxie was het vieren van de (juiste) liturgie. Vaak wordt liturgie beschouwd in functie van de mens, als datgene wat haar of hem rust geeft, kracht, vreugde, enzovoort. In de eerste plaats is liturgie echter een werk van verheerlijking ten aanzien van God, zoals uit het begin van het hogepriesterlijk gebed blijkt. Ook de constitutie over de liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie, Sacrosanctum concilium omschrijft de liturgie als verheerlijking:

Bij dit zo verheven werk van volmaakte verheerlijking van God en heiliging van de mensen maakt Christus de Kerk […] altijd tot zijn gezellin, die haar Heer aanroept en door Hem de Eeuwige Vader huldigt.

(SC NR. 7)

Liturgie wordt hier duidelijk begrepen als verheerlijking en wel de verheerlijking of aanroeping van God door Christus, waarbij de kerk zich aansluit, zoals hierboven gezegd werd. Dit verheerlijken of lofprijzen is ook de eerste vorm van gebed. De Amerikaanse theoloog Don Sailiers onderscheidt na een grondige studie van het liturgisch gebed vier verschillende aspecten:

prijzen, danken en zegenen;

aanroeping en smeken;

klagen en belijden;

voorbidden.

Deze vier dimensies zijn uiteraard met elkaar verbonden, maar Sailiers beklemtoont wel de hiërarchie: het prijzen en het danken is altijd de eerste stap. Dit zie je eveneens terugkomen in Johannes 17: eerst benadrukt Jezus het verheerlijken van God, pas daarna wordt zijn hogepriesterlijk gebed een echte voorbede ten behoeve van anderen.

Liturgie als vereniging

De voorbede van Jezus voor zijn leerlingen, en voor al diegenen die Hem volgen, heeft een duidelijk centraal thema, namelijk eenheid of vereniging. In Johannes 17,11 bidt Jezus de eerste maal om eenheid, maar vooral de verzen 21-23 drukken dit uit:

[…] dat ze allen één mogen zijn. Zoals U, Vader, in Mij bent en Ik in U, zo moeten zij in ons zijn, zodat de wereld kan geloven dat U mij hebt gezonden. Ik heb hen laten delen in de heerlijkheid waarin U mij hebt laten delen, opdat ze één mogen zijn zoals Wij één zijn: Ik in hen zoals U in Mij; dat hun eenheid volkomen mag zijn, zodat de wereld kan erkennen dat U mij hebt gezonden en dat U hen hebt liefgehad met de liefde die U mij hebt toegedragen.

(JOHANNES 17,21-23)

Er verschijnen hier verschillende vormen van eenheid: ten eerste de eenheid tussen de Vader en de Zoon. Deze eenheid ligt aan de basis van Jezus’ optreden in de wereld en is tegelijk ook het doel van zijn komst. Jezus gaat vanuit de eenheid (zie ook Johannes 17,5), via leven, sterven en verijzen terug naar de eenheid met de Vader. De meeste commentatoren verbinden dit eveneens met Johannes 15,26 waarin Jezus belooft, wanneer Hij opnieuw verenigd is met de Vader, de Geest te zenden. Op deze manier kan deze eenheid ook als trinitaire eenheid worden begrepen. Dit zenden van de Geest leidt tot de tweede vorm van eenheid, namelijk de deelname van zijn volgelingen aan die eenheid (vergelijk ook Johannes 16,5-15). Jezus bidt dat zij die Hem volgen mogen worden opgenomen in die eenheid tussen de Vader en de Zoon. Dit is dus de vereniging van de mens met God of wat je de verticale vereniging zou kunnen noemen. De derde vorm van eenheid die hier naar voren komt is de onderlinge of horizontale vereniging, de vereniging tussen de mensen.

In de liturgie kun je deze drie dimensies van eenheid eveneens terugvinden, bij uitstek in de viering van de eucharistie. Ten eerste ligt de oorsprong van de liturgie in de eenheid tussen de Vader en de Zoon (en de Geest). Het is slechts door de band van eenheid tussen Vader en Zoon en in de kracht van de heilige Geest dat de kerk het liturgisch gebed kan voltrekken. De liturgie bevindt zich op een cruciale plaats in de hele beweging van eenheid en vereniging die men aantreft in Johannes 17. Immers, doorheen het vieren van de liturgie en in het bijzonder in de sacramenten, vooral in de eucharistie, verenigen de gelovigen zich in en door Christus met de Vader, en gebeurt er dus eigenlijk waar Jezus om vraagt in Johannes 17. De horizontale vereniging ten slotte vindt eveneens plaats in en door de liturgie. De gelovigen die samen liturgie vieren worden immers gesmeed tot het ene lichaam van Christus. Dit is een eenheid die zich uitdrukt door het fysieke samenkomen, het samen vieren en lofprijzen van God. Tijdens het vieren van de liturgie is daarenboven iedereen gelijk: rijk, arm, zwart, blank, enzovoort; allen zijn in gelijke mate geroepen lof te brengen, te danken, te bidden en mee het offer op te dragen aan de Vader en zo samen het lichaam van Christus en het volk van God te worden. Echter, ten diepste en precies als lichaam van Christus, overschrijdt deze eenheid zelfs de grenzen van tijd en ruimte. Door de liturgie wordt men ook verbonden met de wereldkerk en de kerk van alle tijden, tot in de eeuwen der eeuwen. Zeker sinds het Tweede Vaticaans Concilie wordt deze multidimensionele eenheid of gemeenschap van de liturgie benadrukt, althans in de liturgietheologie.

Tussen hemel en aarde

De laatste liturgische dimensie die uit mijn lezing van Johannes 17 oplicht, heeft te maken met de manier waarop Jezus hier verschijnt, en brengt ons opnieuw heel dicht bij het begrijpen van dit gebed als een hogepriesterlijk gebed. Hoewel dit het laatste echte gebed is van Jezus voor de aanvang van zijn passie in het Johannesevangelie – Johannes 18 verhaalt zijn arrestatie – is het toch niet heel duidelijk ‘waar’ Jezus zich precies bevindt. Het hele gebed heeft iets tijdloos, iets tussen hemel en aarde. In Johannes 17,11 bidt Jezus: ‘Ik ben al niet meer in de wereld, maar zij, zij blijven in de wereld achter, terwijl Ik naar U toe kom’. En in vers 13 lezen we: ‘Nu kom Ik naar u toe, maar terwijl Ik nog in de wereld ben, zeg Ik dit alles’. Zowel in vers 14 en 16 stelt Hij dan weer dat Hij niet van deze wereld is. In vers 24 lijkt het alsof Jezus de aarde al helemaal verlaten heeft en legt de evangelist Hem de uitdrukking ‘waar Ik ben’ in de mond, die ook elders in het evangelie van Johannes gebruikt wordt om de gemeenschap van Vader en Zoon aan te duiden (vergelijk Johannes 7,34 en 12,26). Het intermediaire karakter van dit hoofdstuk en van de figuur van Jezus zelf doet opnieuw een essentiële dimensie van de liturgie oplichten. Het blijkt overduidelijk dat Jezus – net zoals de hogepriester – in een bemiddelende rol staat tussen God en mens. Hij verschijnt hier enerzijds terwijl Hij nog op aarde is en anderzijds bijna tegelijkertijd ook als één met zijn Vader in de hemel.

Dit verklaart tevens waarom Johannes 17 volgens het katholieke lectionarium gelezen wordt op de 7e zondag van Pasen, de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. Jezus vervult deze rol op ultieme wijze in de liturgie, maar ook het liturgisch gebed zelf kun je beschouwen als een tijdloze en intermediaire dimensie tussen hemel en aarde. In de liturgie sluit de kerk op aarde zich in haar lofprijzing aan bij de hemelse kerk. Dit wordt expliciet gesteld aan het slot van elke prefatie, waarbij als inleiding op het Sanctus duidelijk wordt dat de verzamelde gemeenschap de Heer looft en aanbidt samen met alle engelen en heiligen. De liturgie is echter niet alleen intermediair, maar in zekere zin ook tijdloos, net zoals Jezus’ hogepriesterlijk gebed. Verleden, heden en toekomst komen samen in het liturgisch gebed van de kerk. De liturgie is immers niet alleen levendige herinnering aan de grote daden van het verleden, ze is anamnetisch van aard. Dat wil zeggen: een actualisatie van het heilsgebeuren in het hier en nu: het is deze nacht waarin Christus de boeien van de dood gebroken heeft, zo wordt gezongen tijdens de Paaswake.

Echter, niet alleen de lijnen tussen heden en verleden vervagen in de liturgie, de liturgie is ook een voorafname op de toekomst, wat Thomas van Aquino het signum prognosticum van de sacramenten noemt. In de liturgie en in het bijzonder in de sacramenten ontvangen de gelovigen reeds een voorafname van het uiteindelijke heil dat hun ten deel zal vallen. De vereniging van de gelovigen in Christus met de Vader, datgene waarom Jezus in Johannes 17 vraagt en waarbij God uiteindelijk alles in allen zal zijn, wordt reeds ten dele waargemaakt in het vieren van de liturgie.

Verbinden van de mens met God

Jezus als de hogepriester, zoals Hij in Johannes 17 voorgaat in gebed, leert ons dus heel wat over het liturgisch gebed. Hij begint met een gebaar, het opslaan van de ogen, en met de verheerlijking, de eerste en belangrijkste dimensie van het liturgisch gebed. Het hele gebed in Johannes 17 wordt net als de kerkelijke liturgie gekenmerkt door een beweging naar eenheid en dit gebed zowel als de liturgie bevinden zich daarmee in een tijdloze en intermediaire situatie. Zowel in Johannes 17 als in de liturgie is het Jezus Christus, het geïncarneerde Woord en de hogepriester bij uitstek, die hemel en aarde, mens en God tot in zijn diepste wezen met elkaar verbindt.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken