Menu

Premium

Het lichaam van de gestorvene na de opstanding

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij 1 Korintiërs 15,35-38

In de hoofdstukken 12, 13 en 14 van zijn eerste brief aan de Korintiërs heeft Paulus uitvoerig gesproken over de gemeente als lichaam van Christus, als experiment van Gods liefde als overruonnen vijandschap, als nieurue gemeenschap – een nieurue schepping – ruaarin ‘geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije’ (Kol. 3,11), ‘mannelijk en vrouruelijk’ (Gal. 3,28), ‘maar alles en in allen is Christus’ (Kol. 3,11). Daarin ruas hoofdstuk 13 het onbetruiste literaire en inhoudelijke hoogtepunt.

Nu komt hij te spreken over de betekenis van de opstanding van Christus. Vooraf zij daarbij opgemerkt, onder verwijzing naar wat Paulus elders schrijft over doop en opstanding, dat het hier om dezelfde zaak gaat: de uit het doopvont verrezen gemeente is het aardse lichaam van de opgestane Heer die, aldus de apostel, zijn hoofd in de hemel heeft.

In hoofdstuk 15 treffen wij de volgens exegeten oudste formulering aangaande de opstanding aan: Christus, gestorven, begraven, opgewekt en verschenen (15,3vv.). Wat hier onder woorden gebracht wordt, was in die tijd bekend gedachtegoed. In het jodendom van Paulus’ dagen was men vertrouwd met de gedachte dat de gestorven dan wel vermoorde rechtvaardige door God in de hemel wordt opgenomen.

Gods trouw

Men wist natuurlijk heel wel dat het lichaam van de gestorvene rust in het graf en daar vergaat. Paulus betoogt dan ook, dat de gestorven gelovige rechtvaardige, want volgeling van Jezus Christus – in de hemel met een nieuw, hemels lichaam wordt bekleed. Zo laat God niet varen het werk van zijn handen en is Hij trouw tot in eeuwigheid. De dode is niet dood. Hoe kunnen er dan mensen zijn die zeggen dat er geen opstanding van doden is (15,12)? Hoe kunnen er mensen zijn die twijfelen aan Gods trouw? Hoe kunnen er mensen zijn die zeggen dat hetgeen in Christus is aangelicht en gestalte heeft gekregen, zinloos is geweest en teloorgegaan is met zijn executie? Dan heb je toch buiten de Waard gerekend!

Deze twijfel is on-Schriftuurlijk. Het hele Eerste Testament is opstandingsgetuigenis. Kijk maar naar de serie oudtestamentische lezingen voor de Paaswake, te vinden in het Dienstboek. Om dat te onderstrepen wordt er gesproken over ‘ten derde dage’ en ‘volgens de Schriften’. Ook de napaulinische legende aangaande het lege graf wil niets anders betuigen dan dat het getuigenis van Christus niet eindigt achter een steen, maar d66rgaat. Ook de verschijningsverhalen hebben deze zelfde betekenis. Dood is niet dood.

Leven uit de doden

Ondertussen kunnen wij ons afvragen: h6e gaat dit getuigenis dan door? Een antwoord zou kunnen zijn: de dode staat op in de gedachtenis, in het woord en het werk van hen die later worden geboren en die de profetenmantel op hun beurt opnemen (2 Kon. 2,13vv.). Zij hebben de roep gehoord om op te staan. Opstaan voor je mening, opstaan tegen politiek onrecht, gaan staan voor je anders-zijn. Doodsbenauwd zijn en toch doen. Net zoals er in Paulus’ tijd moed nodig was voor het verkondigen van Jezus’ boodschap. Opstanding is een moedig proces dat zich bij leven voltrekt, maar dat 66k na de dood via anderen zijn voortzetting kan vinden.

In de tijd van Paulus kon men spreken over verschillende vormen van lichamelijkheid. Dat zien wij Paulus dan ook doen in de verzen 15,35-49. Het begint ermee dat Paulus de redetwist die er kennelijk gevoerd wordt over de aard van het opstandingslichaam, dwaas vindt. Wát precies vindt hij dwaas? Antwoord: de gedachte dat het hemelse en het aardse lichaam identiek zijn.

De korrel en het koren

Het hemelse lichaam is wel een lichaam, maar van andere kwaliteit. Met het beeld van de korrel en het koren stelt de apostel dat het hemelse lichaam door het handelen van God (15,38) van andere aard en kwaliteit is dan het aardse. Het behoudt daarbij wel zijn eigenheid (39): Jantje blijft Jantje. Je bent als een korrel die gezaaid wordt. Die korrel moet eerst in de grond sterven, wil hij tot wasdom kunnen komen. Vraag dus niet hoe de doden opgewekt worden, vraag niet hoe het eruit moet gaan zien. Net als bij je zaaigoed weet je vooraf niet hoe de oogst zal zijn. Het is Gods Geest die gestalte zal geven aan wat gezaaid wordt (37). Jij, mens, moet de moed opbrengen om te durven leven in vertrouwen. Ieder mens moet op zijn eigen manier, met de eigen vermogens, het leven moedig tegemoet treden. Het is dwaas om het toekomstig lichaam, de uitkomst van het zaad, vooraf al te willen bepalen. Elk zaad wordt zijn eigen lichaam (38).

Waar het Paulus in deze beeldtaal om gaat is onzes inziens dit: de inzet voor Gods liefde en recht is niet vergeefs. Het is als zaad in de akker van de wereld. Dat ‘zaad der goedheid Gods’ (Gezang 223, LB) ontkiemt, komt op en draagt vrucht: ‘de oogst ruist in de wind als psalmen in de nacht’ (idem). Deze oogst is de vrucht van de Geest van God.

Zoals Willem Barnard het verwoordde:

Het zaad der goedheid Gods,
het hoge woord, de Heer,
valt in de voor des doods,
valt in de aarde neer.

Al gij die God bemint
en op zijn goedheid wacht,
de oogst ruist in de wind
als psalmen in de nacht.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken