Menu

Premium

Het offer als zelfgave

Een systematisch-theologische reflectie op eucharistie, offer en Jezus

Bij ons in de kerk (maar ook in andere kerken maak ik dat mee) gebeurt het regelmatig dat de lector na de voorbeden de collecte aankondigt met de woorden: ‘Wij zijn nu aan het einde gekomen van de dienst van het woord. Het altaar wordt nu klaargemaakt voor de dienst van de tafel. Ondertussen zal worden gecollecteerd, etc.’ Of woorden van gelijke strekking. Het klinkt mij vaak in de oren alsof tijdens een voorstelling de pauze wordt aangekondigd. Ik ben blijkbaar niet de enige die dat zo ervaart: om mij heen ontstaat na de mededeling enig geroezemoes als de parochianen in de kerkbanken zich wenden tot hun buurman of buurvrouw.

De dienst van het woord en de dienst van de tafel vormen echter een eenheid. In het rituaal volgt op de voorbeden uit de dienst van het woord als eerste onderdeel van de dienst van de tafel het offertorium, het gedeelte van de eucharistieviering waarin de priester de gaven van het brood en de wijn aan God aanbiedt. Dat tijdens het bereiden van de gaven de collecte plaatsvindt is niet omdat het praktisch is , maar omdat de betekenis van het offertorium nauw samenhangt met de betekenis van de collecte. Terwijl de priester de gaven van brood en wijn aanbiedt, biedt ook de gelovige zichzelf aan aan God. Dit wordt zichtbaar tot uitdrukking gebracht in het geven van een geldelijke gave bij de collecte.

Het offer centraal

Deze ervaring uit de praktijk is de opmaat voor een reflectie op de eucharistie precies als viering waarin het begrip offer centraal staat. De aandacht gaat daarbij niet in de eerste plaats uit naar het offer van Christus dat in de eucharistie herdacht en op mystieke wijze herhaald wordt, maar naar de deelname aan het offer door de gelovigen zelf. Ik zal eerst het begrip offer losmaken uit zijn enge betekenis binnen de context van de cultus. Vervolgens verbind ik het begrip ‘offer’ via het begrip ‘onuitwisbaar merkteken’ met het aan offer verwante begrip ‘priesterschap’. Ten slotte verbind ik deze reflecties met een reflectie op het priesterschap van Jezus en op de Drie-eenheid. Ik wil hiermee twee dingen bereiken. Ten eerste een verbreding van het begrip ‘offer’ op zo’n manier dat eucharistie in plaats van iets dat daar op het altaar plaatsvindt, iets wordt van hier, in u en mij. Ten tweede wil ik de samenhang laten zien van de verschillende thema’s, zowel in de breedte als in de diepte. Met dat laatste bedoel ik met name de samenhang van de thema’s die in de eucharistie aan de orde zijn met de Drie-eenheid.

De dynamiek van geven, ontvangen en geven

Jos Moons SJ legt in een artikel verderop in dit tijdschrift uit dat het begrip offer weliswaar in diskrediet is geraakt, maar dat mensen in feite nog volop offeren. We noemen dat alleen geen offer meer, maar ‘iets overhebben voor elkaar’. Dit iets overhebben voor elkaar wordt binnen relaties ook wel aangeduid met ‘geven en nemen’. Soms geef je wat, de andere keer krijg je iets. Je geeft en je ontvangt. Binnen een vriendschaps-of liefdesrelatie wordt dat geven en ontvangen gekenmerkt door vrijheid. ‘Geven en ontvangen’ duiden dan ook beter aan waar het om gaat dan ‘geven en nemen’, omdat ‘ontvangen’ duidt op vrijheid van degene die geeft, waar ‘nemen’ die vrijheid neigt te ontkennen.

Geven en ontvangen is ook wat anders dan do ut des: ik geef aan jou opdat jij aan mij geeft. Dat is geven en ontvangen als in een economische overeenkomst: ik geef jou geld opdat jij mij brood geeft. Bij geven en ontvangen binnen de context van vriendschaps- of liefdesrelaties ligt de verhouding vaak precies omgekeerd. Ik geef niet opdat jij aan mij geeft, maar omdat ik van jou ontvangen heb. Zoals bij een cadeau, dat je geeft omdat je van de ander vriendschap ontvangt, of omdat je de ander dankbaar bent voor iets wat de ander voor jou gedaan heeft. Ik ben een bakker die mij brood geeft omdat ik hem daarvoor betaal niet dankbaar voor dat brood. Als ik hem dankbaar ben, dan is dat omdat ik bij dat brood iets extra’s kreeg waarvoor ik niet betaalde: een goede service, een vriendelijke bediening, etc. Dat is ook het idee achter het geven van een fooi: je geeft wat je niet hoeft te geven omdat het geen onderdeel is van de transactie, maar omdat je iets extra’s ontving wat de condities van de transactie te buiten ging.

Binnen de context van vriendschap of liefde wordt geven en ontvangen gekenmerkt door vrijheid en spontaneïteit. Je geeft spontaan of je geeft omdat je iets ontvangen hebt. Zoals je de liefde van de ander beantwoordt door op jouw beurt jouw liefde te geven. Ik doel dan niet in de eerste plaats op het gevoel, want liefde als gevoel juist zeer egoïstisch zijn en juist aanzetten tot nemen. Maar liefde in de zin van het goedewillen voor de ander is een liefde die geeft, en voor wie ontvangt is er geen betere respons dan deze liefde aan te nemen en deze zo mogelijk terug te geven.

Het misoffer als dynamiek van geven, ontvangen en geven

Het is deze dynamiek van geven, ontvangen en door- of teruggeven die de kern vormt van de eucharistie als offer. En bij deze dynamiek zijn alle gelovigen betrokken. Dat begint al bij de opening van de eucharistieviering bij de schuldbelijdenis.

De betekenis daarvan is dat de gelovigen ter voorbereiding op de eucharistieviering zich berouwvol aanbieden aan God, zoals de psalmist bidt (Ps. 51:18-19):

U wenst toch immers geen slachtoffers? U vindt toch geen voldoening in brandoffers? Een berouwvolle geest is een offer voor God. Een rouwmoedig, vermorzeld hart, zult U, o God, niet verwerpen.

Het geven en aanbieden blijft niet beperkt tot de openingsrite. We hebben al gezien dat tijdens het offertorium niet alleen de priester de gaven van brood en wijn aanbiedt namens de gelovigen, maar ook de gelovigen zichzelf in gebed aanbieden aan God en dit tot uitdrukking brengen in de gaven tijdens de collecte. Wij geven onszelf, niet opdat wij ontvangen, maar omdat wij ontvangen hebben en nog zullen ontvangen: de goede dingen in het leven en in de communie God zelf. De dynamiek van geven, ontvangen en opnieuw geven eindigt niet met het slotlied. Het ite missa est betekent zoveel als ‘Gaat, dit is de wegzending’, en duidt op de opdracht om datgene wat ontvangen is na de mis door te geven.

De dynamiek van geven, ontvangen en terug- of doorgeven is nauw verbonden met de thematiek van vergeven. Zoals geven en ontvangen gedurende de hele viering van de eucharistie thema is, zo wordt ook vergeving door de gehele liturgie van de eucharistie gethematiseerd. Dat is niet verwonderlijk omdat vergeving van zonde de sleutel is voor het verstaan van de zending van Jezus: hij kwam niet om rechtvaardigen te roepen, maar om zondaars aan te sporen een nieuw leven te beginnen; hij is de herder die de negenennegentig schapen achterlaat om het verloren schaap te zoeken; zijn bloed werd vergoten ter vergeving van de zonde; hij is het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt.

Offer en vergeving hebben dan ook alles met elkaar te maken, echter niet in de zin van ‘genoegdoening’, maar omdat vergeving te maken heeft met herstel van relatie tussen God en mens. Deze relatie bestaat precies in de dynamiek van geven, ontvangen en teruggeven.

De macht om te ontvangen en om (door) te geven

De begrippen ‘geven’ en ‘ontvangen’ zijn geschikt om een lastig onderwerp in de katholieke theologie van de sacramenten mee uit te leggen, namelijk het onuitwisbare merkteken. Dit merkteken wordt gegeven in drie van de zeven sacramenten: het doopsel, het vormsel en de wijding. Veel sacramenten-theologieën komen bij de uitleg van dit merkteken niet veel verder dan uit te leggen dat het gaat om een gelijkvormigheid met Christus en dat het merkteken betekent dat het sacrament vanwege de onuitwisbaarheid ervan niet herhaald worden. Zo iemand maar één keer gedoopt en één keer gevormd worden. Met wijding ligt dat iets anders, omdat iemand gewijd worden tot diaken, tot priester en tot bisschop. Maar ook daar geldt dat men maar één keer tot diaken, één keer tot priester en één keer tot bisschop gewijd worden. De onherhaalbaarheid van het sacrament en de onuitwisbaarheid van het merkteken betekenen ook dat doopsel, vormsel en wijding niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden als ze eenmaal ontvangen zijn.

Maar wat houdt zo’n merkteken nu precies in? De klassieke theologie

Ik doel hier met name op de theologie van Thomas van Aquino (12251274), van wie de theologie van de sacramenten tot op de dag van vandaag een belangrijke rol speelt in de katholieke sacramentenleer als verwoord in bijvoorbeeld de Katechismus van de Katholieke Kerk (KKK). Voor Thomas’ visie op het onuitwisbaar merkteken cf. Summa theologia III, q.63. Voor het kerkelijk spreken over het onuitwisbaar merkteken cf. Katechismus van de Katholieke Kerk, nr. 1272 en 1273.

spreekt over een potestas, dat wil zeggen een macht of gezag om iets te doen. Wat dat is het best uitgelegd worden met behulp van de termen ‘ontvangen’ en ‘geven’. Het merkteken heeft namelijk te maken met de rol die iemand heeft binnen de liturgie.

Cf. STh III, q.63, a.2 co: ‘Sacramenta novae legis characterem imprimunt, inquantum per ea deputantur homines ad cultum Dei, secundum ritum christinanae religionis’.

Het merkteken bepaalt de rolverdeling in dit goddelijke spel. En als de dynamiek van het ‘spel’ er een is van geven en ontvangen, dan kunnen die rollen ook het beste op die manier beschreven worden.

Gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen

Sinds het Tweede Vaticaans Concilie kunnen we de merktekens van doopsel en vormsel verbinden met het zogenaamde gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen en het wijdingsmerkteken met het ambtelijk priesterschap (cf. Lumen Gentium, nr. 10). Het gemeenschappelijk priesterschap is het priesterschap dat alle gelovigen, gewijd en ongewijd, delen met elkaar en met Christus, de hogepriester. Dat priesterschap oefenen gelovigen uit wanneer zij door hun werken geestelijke offers opdragen en getuigenis afleggen van de hoop die in hen leeft. Het valt op dat in het spreken van de kerk in termen van gemeenschappelijk priesterschap en geestelijke offers het gehele leven als een eredienst wordt gezien.

‘Daarom dienen alle leerlingen van Christus, volhardend in het gebed en samen God lof toezingend, zichzelf als een levende, heilige en aan God welgevallige offergave aan te bieden. Overal ter wereld moeten zij voor Christus getuigenis afleggen en tot een verantwoording bereid zijn tegenover degenen die hun rekenschap vragen van hun hoop op eeuwig leven.’ (LG, nr. 10.)

Daarnaast oefenen de gelovigen hun priesterschap ook zelf uit in de sacramenten (LG, nr.11). In de eucharistie oefenen zij dit priesterschap uit door deel te nemen aan het eucharistisch offer en daarin Christus en zichzelf aan God op te dragen en door de communie te ontvangen. De priester is degene die op grond van het wijdingsmerkteken als ambtelijk priester het gezag heeft om te geven namens het volk (aanbieden van de gaven van brood en wijn) en door te geven namens God (de genade in de vorm van de communie). Maar de priester is ook zelf gedoopte. In de liturgie van de eucharistie wordt dat het duidelijkst zichtbaar op het moment dat de priester na de consecratie en het breken van het brood zelf ter communie gaat. Waar hij bij de consecratie met name zijn ambtelijk priesterschap uitoefent, daar oefent hij wanneer hij zelf ter communie gaat het gemeenschappelijk priesterschap uit dat hij deelt met alle gelovigen.

Jezus, de volmaakte hogepriester

Het onuitwisbaar merkteken maakt ons gelijkvormig aan Christus (KKK, nr. 1272). Zowel het gemeenschappelijk priesterschap als het ambtelijk priesterschap is dan ook gemodelleerd naar het priesterschap van Christus. Dit priesterschap van Jezus wordt gekenmerkt door het gegeven dat priester en offer samenvallen. Jezus is de volmaakte hogepriester:

Hij hoeft niet, zoals de hogepriesters, elke dag opnieuw eerst voor zijn eigen zonden offers op te dragen en daarna voor die van het volk, want dit heeft Hij eens en voorgoed gedaan toen Hij zichzelf offerde. (Hebr. 7:27)

Het christelijk priesterschap houdt in dat je aan God aanbiedt wat je van God hebt ontvangen, namelijk jezelf.

De christelijke traditie ziet in Jezus’ optreden, in het bijzonder zijn zelfgave aan het kruis, de openbaring van de drie-ene God als een dynamiek van geven, ontvangen en geven. De Vader geeft zichzelf helemaal aan de Zoon en de Zoon ontvangt alles van de Vader. Er is daarom ook geen verschil tussen de Vader en de Zoon: beiden zijn God, niet twee goden maar één God. Het enige verschil tussen Vader en Zoon is dat de Zoon ‘God uit God’ is (cf. de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel): hij heeft zichzelf ontvangen van de Vader. Wanneer geven werkelijk volledige zelfgave is, ontstaat geen tweeheid van gever en ontvanger, maar zijn gever en ontvanger een.

Dit is een zeer beknopte formulering van wat bij Thomas in een groot aantal quaestiones wordt uitgewerkt, onder meer in STh I, q.39, a.1 co.

Eenzelfde dynamiek van geven en ontvangen is er ook tussen Vader, Zoon en Geest en ons mensen. De genade die wij ontvangen in de sacramenten en in het bijzonder in de communie, is volgens Karl Rahner Gods zelfcommunicatie en aanwezigheid in het menselijk bestaan.

K. Rahner, Grundkurs des Glaubens. Einführung in den Begriff des Christentums, Freiburg im Breisgau 1976, p.123vv.

God geeft zich in de Geest helemaal aan de mens. Het is de genade van de inwoning van de Geest, het aanwezig komen van God zelf in de harten van mensen.

Cf. STh I, q.43, a.3 co: ‘Et quia cognoscendo, et amando creatura rationalis sua operatione attingit ad ipsum Deum, secundum istum specialem modum Deus non solum dicitur esse in creatura rationali, sed etiam habitare in ea, sicut in templo suo.’ Thomas reflecteert in dit articulus onder meer op Rom. 5:5: ‘Deze hoop zal niet worden beschaamd, omdat Gods liefde in ons hart is uitgegoten door de heilige Geest, die ons gegeven is.’

Tot slot

Aan het kruis geeft Jezus alles wat hij van zijn Vader ontvangen heeft terug. In deze dynamiek van geven, ontvangen en teruggeven wijst hij ons de weg naar God. Deze weg begint voor ons met het aanbieden van een berouwvolle geest en een rouwmoedig hart in antwoord op zijn genadeaanbod. Door de eucharistie te vieren krijgen wij deel aan het leven dat God is, en dat gekenmerkt wordt door een voortdurend geven, ontvangen en opnieuw geven. Wij stappen daar als het ware in en gaan zelf op grond van het priesterschap dat wij delen met hem mee in het ontvangen en teruggeven. Wij laten op onze beurt anderen daar weer in delen als wij na de viering de wereld weer intrekken om te getuigen van de hoop die in ons leeft.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken