Menu

Premium

Het offer van zijn eigen leven

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Johannes 18,1-19,42

Lezen en zingen

Of het ensemble van lezingen dat voor Goede Vrijdag op het rooster staat, in zijn geheel gelezen zal worden? De ‘passie’ volgens Johannes wordt gelezen en gezongen. En als de Schrift ergens voor zichzelf spreekt, dan hier. Ze preekt de passie met een even nuchter als gedreven gevoel voor drama. Lezen en zingen dus, in een rolverdeling voor lectoren en gemeente.

Daarbij is wel van belang, dat Johannes in afwijking van zijn synoptische collega’s geen klassiek passieverhaal schrijft: bij hem staat alles in het teken van verheerlijking (van de Eeuwige) en verhoging (van de Zoon). Het ‘waarom hebt Gij mij verlaten’ klinkt dan ook met nadruk niet, Psalm 22 grijpt wat dat betreft naar een ander register dan Jezus zelf.

Vernedering als verhoging

In het Johannesevangelie is geen sprake van het ‘moeten’ lijden, maar wordt het werkwoord ‘moeten’ gekoppeld aan ‘verhogen’. Al in het gesprek met Nikodemus ‘moet de Zoon des mensen verhoogd worden’, zoals de slang in de woestijn werd verhoogd (Johannes 3,14). In één moeite door wordt de link naar Mozes als uitvoerder van de grote uittocht én het behoud van het volk in de woestijn gelegd. Jezus zal in zijn verhoging gekend worden als een die ‘spreekt zoals de Vader het geleerd heeft’ (Johannes 8,28).

Het motief van verhoging komt in Johannes 12,23.30.32.34 met nadruk terug. Jezus kondigt zijn ondergang, waarvan Hij zich terdege bewust is, als een opgang aan: Hij weet welke dood Hij zal sterven (Johannes 12,33; zie ook Johannes 7,39). Naast ‘verhogen’ is er ook van ‘verheerlijken’ sprake, in een innige relatie met de Vader. ‘De Zoon is verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt’ (Johannes 13,31v; zie ook Johannes 14,13 – NBG ’51 en SV). Een bijzondere illustratie van het thema vernedering/verhoging biedt Jezus’ opmerking over de graankorrel, die zonder te vallen en te sterven niet leven zal (Johannes 12,23).

Zijn kruisdood is zijn verheerlijking

Zo schrijft Johannes in strikte zin geen lijdensverhaal. Hij ‘speelt’ hoofdstukken lang met een aangekondigde dood, met toenemende intensiteit vanaf de zalving in Betanië (Johannes 12,1-11), die naar de vorm van het ritueel niets anders was dan de zalving van een dode. Toespelingen op een slechte afloop zijn er al eerder: zie Johannes 5,16 en de formele beslissing Jezus te doden in Johannes 11,53. Zie verder Johannes 5,16.18; 7,1.19.25.30, enzovoort. De aangekondigde vernedering blijkt een verkondigde verhoging. Het kruis geen schande, maar teken van overwinning. Dat het als zodanig zelfs bij veldslagen misbruikt zou worden (‘in dit teken zul je overwinnen’), doet daar weinig aan af.

Johannes verheerlijkt, anders dan in de traditie wel gebeurt, niet het kruis en niet het lijden, maar de verhoogde Jezus. Zijn gang naar Jeruzalem wordt niet als ultieme daad van zelfverloochening voorgesteld, maar als de weg van iemand die bereid is ook de laatste consequentie van zijn handelen te aanvaarden, in de stellige overtuiging dat het de beulen zijn die Hem uiteindelijk letterlijk boven alle anderen doen uitstijgen. De kruisdood is bij Johannes niet de onvermijdelijke voorwaarde voor de volgende verheerlijking, maar is die verheerlijking zelf. In Lucas is het de hoofdman die na Jezus’ dood God verheerlijkt (Luc. 23,47); Matteüs (27,54) en Marcus (15,39) laten de centurio uitroepen: ‘Dit was een Zoon van God’ – in zekere zin zijn dat eerste woorden van verheerlijking, nota bene uit de mond van een functionaris in dienst van de keizer. Johannes heeft die proclamaties niet nodig, de vernedering ‘is’ de verheerlijking.

Koning

Al in Johannes 1,50 wordt Jezus Zoon van God en (dus) koning van Israël genoemd; naar de Schriften is JHWH Koning van Israël en hemel en aarde. Het is Natanaël die dat zegt. Monshouwer en Boendermaker schrijven daarover: ‘Zijn naam lijkt op die van de profeet ten tijde van koning David. Natan stond voor David en sprak het uit: ‘Gij zijt die man. Zo zegt de HEER, de God van Israël: Ik heb u gezalfd tot koning over Israël’ (2 Samuël 12,7)’.

Dirk Monshouwer en Joop Boendermaker, Johannes, de evangelist van de feesten, Zoetermeer 1993, 161v.

In zijn spoor zegt Natanaël hetzelfde van Jezus. Na de spijziging van de vijfduizend maakt de menigte zich op om de daad bij het woord te voegen en Jezus tot koning te maken. Ontijdig: Jezus trekt zich schielijk terug, ‘geheel alleen’ (Johannes 6,15). ‘Het Pascha was nabij’ (Johannes 6,4).

Dat is ook het geval als Jezus als koning bejubeld wordt, bij de intocht in Jeruzalem (Johannes 6,13). De koning en Pasen, de koning en het offer hebben alles met elkaar te maken (zie opnieuw Monshouwer en Boendermaker.

Supra, 163v.

Het verhaal krijgt cynische trekjes, als het juist de Romein Pilatus is die Jezus nadrukkelijk met het koningschap in verband brengt (Johannes 18,33.39; 19,3.19-21). Terwijl uitgerekend de overpriesters verbeten beweren dat ze geen koning hebben, ‘alleen de keizer’ (Johannes 19,15). Dat is uit hun mond op zijn minst een gotspe. Alles wat Israël over koning en koningschap heeft opgeschreven, wordt met een brute zwaai overboord gegooid. ‘Wie zich koning noemt, verzet zich tegen de keizer,’ voegen ze er in een ultiem moment van collaboratie nog aan toe. Pilatus daarentegen houdt voet bij stuk en laat het bij wat hij geschreven heeft: INRI. In drie talen, een boodschap voor tout le monde.

Dat het kleed van Jezus ‘zonder naad’ was (Johannes 19,23), dus uit één stuk geweven, wordt wel in verband gebracht met de voorschriften voor het hogepriesterlijk gewaad dat niet uit verschillende stoffen mocht bestaan. Nadrukkelijk onnadrukkelijk suggereert Johannes dat Jezus niet alleen als koning, maar ook als hogepriester figureert. De koning als priester en profeet. In beide ambten een mens van een heel ander kaliber dan de vigerende heren. Jezus houdt het ‘klein’, maar brengt het grootst denkbare offer – zijn eigen leven.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken