Menu

Premium

Het wordt lente in de woestijn!

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 35,1-10, 1 Korintiërs 4,1-5 en Matteüs 11,2-10

Op deze derde zondag van Advent, Gaudete, ‘Verheugt u’, gaat het over de toekomst van God voor en met mensen. Prachtige vergezichten, waarbij de realiteit niet uit het oog wordt verloren.

In Jesaja 35 wordt het lente op de meest onwaarschijnlijke plaats: in de woestijn. De woestijn is de plaats waar mensen zich vaak van God en mens verlaten voelen. Ook Israël. Aartsvader Abraham en de bevrijde slaven uit Egypte maken in de woestijn lange omzwervingen, maar het uiteindelijke doel is te wonen in een land. Israël is dus een volk met een vast thuis geworden doordat het met God op weg is gegaan. De woestijn symboliseert hier in Jesaja het gebied waar men niet thuis is, niet kan wonen, en waar het onleefbaar is: dor en doods. En precies dat gebied wordt in Jesaja 35,1-10 voorgesteld als een bloeiend gebied.

De lente breekt aan te midden van chaos en onleefbaarheid. De politieke revoluties van de afgelopen decennia heten niet voor niets ‘lente’. De chabatsèlèt die bloeit in deze messiaanse lente (Jesaja 35,1) is een waterminnende plant die je niet in de woestijn verwacht. De NBV-vertaling ‘lelie’ lijkt in die zin adequaat, ook al weten we niet precies om wat voor bloem het gaat. De woestijn laat zich verder zien zoals gebieden waar makkelijker en overvloedig leven mogelijk is: de kostbare ceders van de Libanon, de wijngaarden en eikenbossen van de Karmel en de welige akkers op de Saronvlakte. De woestijn wordt woonland, thuisland. Zo ziet de toekomst eruit. Wanneer dat zal zijn is niet helemaal duidelijk. Maar uit de verzen Jesaja 35,4 en Jesaja 35,10 kun je opmaken dat het waarschijnlijk gaat om de tijd waarin ballingen terugkeren uit hun ballingschap.

Mensen gaan leven

Niet alleen de omgeving, maar ook de mensen zelf zullen vanuit de doodsheid en de gemiste levenskansen gaan bloeien. Het water (Jesaja 35,7) is vanuit de christelijke context te verstaan als het ‘levende water’ dat de woestijn leefbaar maakt en het leven van mensen leefbaar maakt. Wanneer er leven mogelijk is en het veilig is (Jesaja 35,9), dan opent zich ook een weg (Jesaja 35,8). De Hebreeuwse naam dèrèkh haqodesj, ‘heilige weg’, suggereert dat de weg naar de tempel in Jeruzalem leidt, of dat zij die op de weg gaan, minimaal pelgrims zijn die als doel van hun leven het loven en prijzen van God hebben. De auteur van Jesaja heeft hierbij waarschijnlijk ook gedacht aan de belangrijke wegen in zijn tijd, zoals de route van Babel naar Syrië, of een van de karavaanroutes die het land doorkruisen.

De tekst werkt zo toe van het beeld van een dorre woestijn naar een stad vol vreugde. In Jesaja 35 wordt zo als het ware in een notendop de geschiedenis van Israël geschetst, van een volk dat als aartsvader Abraham in de woestijn geroepen werd, tot een volk dat woont in een land waar Jeruzalem met de tempel de centrale plaats is van vreugde en geluk, en waar God in een bloeiende omgeving door mensen van overal geëerd kan worden.

Lente in de gevangenis

Het visioen van Jesaja 35 wordt door Jezus ook geciteerd in zijn antwoord aan de leerlingen in Matteüs 11. Johannes is volgens Matteüs 4,12 gevangengenomen. Flavius Josephus vertelt hoe Herodes Antipas, tetrarch van Galilea en Judea, Johannes heeft opgesloten in Machaerus, aan de oostzijde van de Dode Zee.

Flavius Josephus, De oude geschiedenis van de Joden, boek XVIII, 5.2. (vert.: F.J.A.M.Meijer, M.A. Wes, Amsterdam 2008).

Vanuit gevangenschap kan Johannes niet meer zijn verhaal vertellen, maar hij stuurt nog wel zijn leerlingen de goede kant op: naar Jezus. Want Johannes beseft dat de toekomst met Jezus verder tot bloei zal komen, ook al zal hij daar geen deel meer aan hebben.

De leerlingen van Johannes vragen Jezus of Hij ‘de komende’ (Gr.: ho erchomenos) is. ‘De komende’ is in het Hebreeuws een titel waarmee de messiaanse apocalyptische verwachting vorm krijgt. Jezus citeert in zijn antwoord onder andere uit Jesaja 35 en Jesaja 61,1. Het vervolg van Jesaja 61,1 spreekt over gevangenen die zullen worden vrijgelaten. Precies dat was iets waarbij Johannes baat zou hebben gehad, maar wat Jezus niet omschrijft als zijn taak. Waarom Matteüs Jezus dit niet laat zeggen, kan op verschillende wijzen worden uitgelegd. Zo zou het kunnen dat Jezus Johannes duidelijk wil maken dat pas in de messiaanse tijd, waarvan Jesaja 35 en 61 spreken, de gevangenen zullen worden bevrijd. En dat Johannes zijn hoop dus op de toekomst gericht moet blijven houden. Een andere uitleg is dat Jezus niet Johannes, maar de leerlingen wil aanspreken en aangeeft dat Hij weliswaar ho erchomenos is, maar geen politieke ambities heeft, en dus niet tegen Herodes ingaat door Johannes te bevrijden.

Het tweede deel van Jezus’ antwoord (Matteüs 11,10) is gericht tot zijn eigen leerlingen. Hij gaat dan niet in op wie Hijzelf is, maar op wie Johannes is. Jezus citeert hiervoor uit Maleachi 3,1 en Exodus 23,20. Twee verwijzingen die in de joodse traditie begrepen zijn als verwijzend naar Elia, de link die Jezus dan zelf ook legt in Matteüs 11,14. Zo wordt de leerlingen duidelijker wie Johannes is, en wat zijn rol is. En daarmee lijkt Jezus hun vooral duidelijker te willen maken wie Hijzelf is.

Blijven spreken van Gods lente

Zowel Jesaja als Matteüs verkondigt een prachtige toekomst, waarvan Jezus in Matteüs aangeeft dat die al is begonnen door-dat Johannes is gekomen. Paulus voelt de urgentie die door Je-zus is neergelegd in de wereld, en zet zich met hart en ziel in om het verheugende nieuws te vertellen. Hij wil als geen ander dat de wereld gaat bloeien, en Gods toekomst ten volle zicht-baar wordt. Lente overal!

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken