Menu

Premium

Het zal van de daken verkondigd worden

Bij Jeremia 20,7-13 en Matteüs 10,16-33

De vorige zondag lazen we de eerste verzen van Matteüs 10. Vandaag krijgen we opnieuw een gedeelte uit dit hoofdstuk te horen, dat soms met ‘apostolische rede’ wordt aangeduid. Het is een beetje zware naam. Het woord ‘apostel’ komt bij Matteüs bijna niet voor.

We zagen de vorige keer dat Jezus’ apostelen zich meer als leerlingen gedroegen dan als zendelingen en gezagsdragers. De leerling is niet meer dan de meester of de slaaf dan zijn heer (Matteüs 10,24). Dat wijst niet op onderworpenheid, maar meer op lotsverwantschap. Als de heer lijden moet, krijgt de dienaar er zijn deel van, als de meester vervolgd wordt, zal de leerling hetzelfde lot treffen.

Matteüs 10,25 is huiveringwekkend: ‘Indien men aan de heer des huizes de naam Beëlzebub heeft gegeven, hoeveel temeer aan de huisgenoten.’ Zo worden Jezus en zijn leerlingen kennelijk als een huisgemeenschap beschouwd. Beiden, leraar en leerlingen, staan voor één zaak: de verkondiging dat het Rijk Gods komende is. Die nieuwe doorbraak wekt wantrouwen. Jeremia (20,10) kon daarvan meepraten. ‘Ik hoor velen fluisteren: daar heb je ‘ontzetting overal’.’ Zijn verkondiging was zo schokkend dat de verkondiger zelf die merkwaardige bijnaam kreeg. Toch is er geen vrees voor de mensen nodig. Vrees, ontzag, hoeft er alleen maar te zijn voor God. De mensen kunnen het Koninkrijk toch niet blokkeren, het breekt zich immers met geweld baan en geweldenaars hangen het aan! Deze evangelische uitspraak (Matteüs 11,12) is wat forser dan we van bijbelse uitspraken gewend zijn.

De traditie zal voortgaan

Er zal ook een voortgaande lijn zijn in de verkondiging. Naarmate er meer leerlingen zijn, is er meer toekomst voor de leraar. Strack-Billerbeck haalt het gezegde aan: ‘Rabbi Nachum uit Gimzo (ca. 90) fluisterde het rabbi Akiba († 135) in, rabbi Akiba fluisterde het Ben Azzai (ca. 110) in, Ben Azzai ging heen en leerde het zijn leerlingen op de markt in het openbaar.’ Hier spreekt een bemoedigend vertrouwen uit in de voortgang van de traditie. De boodschap zal worden doorgegeven, ja steeds relevanter worden in de eigen tijd. Een interessante gedachte in een tijd waarin iedereen uitroept dat het christendom, als alle godsdiensten, zijn tijd gehad heeft. Je kunt het ook zo stellen: de boodschap wordt niet meer binnen de kerkmuren gefluisterd, maar op de markt gezocht en gevonden. De traditie gaat verder.

Mozes en rabbi Akiba

In iedere tijd zullen er leerlingen zijn die aan het verkondigen slaan, ieder op zijn eigen wijze. We lezen daarover in het Talmoedtraktaat Menachot: ‘Toen Mozes omhoog steeg (om de Tora in ontvangst te nemen), zag hij hoe de Heer der wereld kransen (of kronen of ‘haakjes’) om de letters van de Tora zat te winden. Toen zei Mozes: Heer der wereld, wie weerhoudt uw hand! (d.w.z.: wie weerhoudt U ervan de Tora te geven zonder die kroontjes, die ten doel hebben eventuele lees- of kopieerfouten te vermijden?) De Eeuwige antwoordde: Aan het einde van vele generaties zal er een man opstaan, genaamd Akiba Ben Joseph, en hij zal in die tijd over elk van deze haakjes een grote hoeveelheid onderricht geven. Toen zei Mozes: Laat hem mij zien! Hij antwoordde: Keer je om! Toen ging Mozes zwijgend op de achterste rij van het leerhuis zitten en luisterde naar de woorden van de beroemde bijbeluitlegger. Maar al luisterde hij nog zo aandachtig, hij begreep zo goed als niets van wat er geleerd werd, en dat ontstelde hem hevig. Daarop kwam rabbi Akiba bij een omstreden punt en een van de leerlingen vroeg de meester, waar hij dat dan allemaal vandaan had. Waarop Akiba antwoordde met de overleveringsformule van de Talmoedvaders: Het is een halacha (leefregel), die op de Sinaï aan Mozes werd toevertrouwd. Toen Mozes deze laatste zin hoorde, haalde hij verlicht adem en leunde gerustgesteld achterover.’

P. Lapide, De Bergrede, utopie of program?, Baarn z.j., 61-62.


De wijzen van Israël beschouwden zich, zo blijkt uit dit traktaat, niet als heldhaftige lieden of als genieën die nooit zouden kunnen worden overtroffen. Er valt van daaruit ook licht op onze eigen kerk met haar ‘apostolische successie’ en ‘leergezag’. Deze joodse benadering zou ons kunnen helpen deze begrippen te her-ijken.

God lijdt mee met zijn getuigen

Het tweede gedeelte van het evangelie gaat uitdrukkelijk over het martelaarschap. Het Griekse woord marturein betekent ‘getuigen’. Jezus zegt tot zijn leerlingen: ‘Vreest niet degenen die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel’ (Matteüs 10,28). Hier wordt niet bedoeld dat er een soort halve mens overblijft (alleen de ziel), maar dat alleen God een mens werkelijk kan doden. Een mens kan moorden, God kan verderven. De Vader in de hemel is de enige Heer over leven en dood. De moordenaars en vervolgers van alle eeuwen kunnen de trouwe volgelingen van God en zijn Messias niet werkelijk doden, noch kunnen ze de geschiedenis van het Koninkrijk tegenhouden. De band tussen Jezus en zijn leerlingen is er een van waarachtige solidariteit; zijn lot en dat van zijn leerlingen zijn aan elkaar verbonden. Zij staan voor dezelfde taak: de komst van het Koninkrijk.
De Vader die in de hemel is, staat daar garant voor. Hij is degene die sjalom op aarde wil en zijn wil zal geschieden in de hemel, zo ook op aarde. Dat het kleine verdrietje van de dood van één musje genoemd wordt, betekent dat alles wat hier op aarde gebeurt door God wordt meebeleefd en meegeleden. Zijn geschiedenis van solidariteit en activiteit zal doorgaan. Verkondigers van alle eeuwen in woord en daad zorgen daarvoor. Vele rabbijnen en profeten vonden de dood, de Nazarener werd gekruisigd, maar geen van de moordenaars kan de Eeuwige blokkeren.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken