Menu

Basis

Het zwart gedrukte zég je, het rood gedrukte dóe je

‘Hoe kan je toch zeggen: ‘In de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’, zonder daarbij de behoefte te voelen een kruisje te slaan?’ De liturgie is een samenspel van gesproken tekst en symbolische handelingen. Vaak echter overweegt het gesproken woord en wordt het rituele handelen als overbodig beschouwd. Mag je dit zomaar laten liggen?

Het is een oud theologengrapje voor liturgische beginnelingen: de zusters zingen de psalmen, maar opeens hoor je ze reciteren: ‘Wij búigen * bij de dóxologie’. Dan blijken ze namelijk naast de psalmtekst ook de regieaanwijzing te zingen. Nee, wordt er dan gezegd, wat zwart gedrukt is zég je, en wat rood gedrukt is dóe je.

Toen ik in Duitsland de predikantenopleiding afrondde, kregen we allemaal gratis de Agende uitgereikt, zeg maar het officiële Dienstboek van de kerk. En wie schetst mijn verbazing toen ik moest constateren dat er behalve de paginanummers niets in het rood was gedrukt. Het was een en al tekst, geen enkele aanwijzing voor gebaren of wat voor performatieve handelingen dan ook. In het Nederlandse Dienstboek ontbreekt de rode kleur ook, maar het staat wel bol van cursief gedrukte aanwijzingen.

Wat zwart gedrukt is zég je, en wat rood gedrukt is dóe je

Gelukkig kreeg ik toen ook Vom Geist der Liturgie, het kleine boekje van Romano Guardini, in handen en had ik al een rooms-katholieke kerkmuziekopleiding gedaan waar ik meer over liturgie geleerd had dan in mijn hele studie en predikantsopleiding. Over het onderdeel liturgie van de opleiding kan ik dus kort zijn.

De docent kon met droge ogen vertellen dat sinds de verwoesting van de tempel in Jeruzalem in het jaar 70 sowieso alleen nog maar een woorddienst mogelijk was, en dan in de pronaos, de voorkamer of de voorhof van de tempel. Een dienst waarin je, zeg maar het heilige binnenging, was nu eenmaal niet meer mogelijk. Mijn opmerking dat we dus al tweeduizend jaar lang bezig zijn met een noodliturgie, kon hij niet waarderen.

Op een middag ging wel even mijn hart open toen we een gastles kregen door de toenmalige bisschop van de Oud-Katholieke Kerk in Duitsland, Joachim Vobbe. Hij riep: ‘Hoe kunnen jullie toch zeggen ‘In de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’ zonder daarbij de behoefte te voelen een kruisje te slaan?’ – Maar in ons dienstboek stond nou eenmaal niets in het rood gedrukt.

Het Woord is mens geworden

Moet de kerk van het Woord meteen ook een kerk van woorden zijn? Op eerste kerstdag lazen we weer Johannes over de incarnatie van het Woord: het Woord is mens geworden. Of zoals Gerard Lukken fijntjes opmerkt: ‘Wanneer het woord losraakt uit zijn lichamelijk-rituele context, … verliest het zijn onontbeerlijk contact met de primaire lagen niet alleen van het menszijn, maar ook van het fundamentele gegeven dat het in het christendom gaat om een mens geworden woord’ (Gerard Lukken, Rituelen in overvloed, 1999, p. 58).

Regelmatig komen in de Facebook-groep ‘Predikanten en pastores’ vragen zoals in deze trant: ‘Een gemeentelid had twintig jaar lang de urn van zijn moeder op de schouw staan, nu vraagt hij of de urn begraven kan worden – heeft iemand daar teksten voor?’

Uiteraard moet je goed weten wat je zégt, maar minstens net zo belangrijk lijkt me toch wat je dan dóet. Ga je de urn – natuurlijk niet de urn, maar moeder – bijvoorbeeld besprenkelen met doopwater of wijwater, doe je iets met wierook? En voor wie dat te katholiek is, strooi je er bijvoorbeeld rozenblaadjes overheen of gebruik je een ander symbool dat ernaar verwijst dat we moeder geborgen weten bij God?

“… nu vraagt hij of de urn begraven kan worden – heeft iemand daar teksten voor?”

Symbolen, rituelen, liturgische handelingen zeggen namelijk meer dan wat je kunt zeggen. Rituelen spreken veel meer tot de verbeelding dan woorden dat kunnen. Zij roepen beelden op waar we met ons verstand niet bij kunnen. Het zou zomaar kunnen dat God zich in een ritueel duidelijker openbaart dan in de meest doorwrochte teksten. Moet een dienaar des Woords daarom niet juist de taal van de rituelen beheersen, zodat het Woord mens kan worden?

Symbolisch bewustzijn

Wat ik in mijn bovengenoemde liturgieopleiding miste, was het besef van symbolisch bewustzijn, de gave om naast het rationele en het empirische ook te verstaan wat niet meetbaar en logisch is. Een knuffel bijvoorbeeld is rationeel en empirisch gezien een stukje speelgoed van stof en plastic, en vaak door intensief gebruik wat slonzig en viezig. Maar als je een kind ermee ziet spelen, dan doen plastic en viezigheid er niet meer toe. Het is de mooiste knuffel op aarde, een vriend door dik en dun.

Op het ene moment is hij voor het kind de ouder die hem beschermt, op het andere moment wordt hij als een kind toegesproken wanneer de knuffel stout is geweest. En weer een andere keer gaat hij met het kind op reis terwijl zij de kinderkamer niet eens verlaten. Ze beleven samen de wildste avonturen, hij troost, ondersteunt, luistert en geeft antwoord. – De knuffel wekt het symbolisch bewustzijn van het kind, waardoor een transitionele werkelijkheid opengaat, waar het kind de overgang kan maken naar een wereld die de rationele en empirische werkelijkheid overstijgt.

Deze transitionele werkelijkheid is de plek waaruit bijvoorbeeld onze dromen opborrelen, en waar het onbewuste en het intuïtieve hun plek hebben. Misschien wordt het symbolisch bewustzijn waarmee we de transitionele werkelijkheid kunnen waarnemen, bij volwassenen niet meteen meer door een knuffel opgeroepen, maar wordt het gewekt wanneer je in de liturgie bijvoorbeeld een kruis slaat of wanneer je buigt bij het ‘Eer aan de Vader’.

Deze transitionele werkelijkheid is de plek waaruit bijvoorbeeld onze dromen opborrelen

Het wordt opgeroepen op het moment dat je in de Matthäuspassion de tranen voelt komen, of het komt naar boven wanneer je bij grote keerpunten in het leven vol verwondering beseft dat je boven jezelf uitgetild wordt, wanneer je verliefd wordt of wanneer je kind geboren wordt. Dan kom je bij de oerbeelden in onze ziel, bij de archetypische voorstellingen, bij beelden die wellicht afkomstig zijn van het goddelijke en transcendente – Voor Carl Gustav Jung, de ‘ontdekker’ van de archetypen, hadden de archetypische voorstellingen duidelijk een transcendente oorsprong.

En Huub Oosterhuis schrijft: ‘Jij, nog naamloze, ademt ons open en wekt in ons een weerbarstig geheugen wat wij zagen met onze vroegste ogen’ – De geboorte van je kind wekt dan de voorstelling van geschapen zijn, de verliefdheid doet je dan iets beseffen van liefde die groter is dan die van een individueel mens. Dan stel je bij keerpunten in je leven achteraf verwonderd vast: het heeft zo moeten zijn. Muziek klinkt voor jou dan als de echo vanuit hemelse sferen. En in symbolen en rituelen in de liturgie vang je dan een glimp op van het goddelijke. Het is dan niet verwonderlijk dat mensen deze ervaringen vaak niet onder woorden kunnen brengen, de beelden en voorstellingen overstijgen het zegbare, en woorden schieten dan gewoon te kort. Wat zou je als voorganger toch allemaal laten liggen als je je zou beperken tot het zwart gedrukte?

Ambtsopvatting

Veel voorgangers koppelen het al dan niet doen van het rood gedrukte, dus het al dan niet doen van rituelen aan hun ambtsopvatting. De term ‘Dienaar des Woords’ lijkt daarbij een mindset teweeg te brengen, waarna het bedienen van het Woord hoofdzakelijk met woorden dient te gebeuren. Bovendien wekt ‘Dienaar des Woords’ de indruk dat de Schrift zelf oorsprong en doel is van het werk van de bedienaar.

Rituelen zeggen namelijk meer dan wat je kunt zeggen.

Maar doe je de Schrift daarmee niet te kort? Moet je niet veeleer op zoek gaan naar de beelden en voorstellingen uit het symbolisch bewustzijn, die in soms wonderlijke verhalen tot Schrift zijn gestold en die door de Schrift bij ons weer opnieuw gewekt willen worden? Zoals een icoon geen schilderij op zich is, maar een representant van een waarheid van een andere orde, zo verwijzen de woorden en verhalen van de Schrift naar het goddelijke domein dat per definitie groter is dan de Schrift zelf.

Voor-ganger

Ik vind het dan ook een vondst van de Nederlandse taal om predikanten, pastores, priesters, enzovoort aan te duiden als ‘voorgangers’. De voorganger gaat voor naar de transcendente werkelijkheid die wij rationeel en empirisch niet meer kunnen bevatten, maar die we in symbolen en rituelen met ons symbolisch bewustzijn wel degelijk kunnen ervaren. Katholieken noemen dat eenvoudigweg ‘opgetild worden’. ‘Voorgaan’ betekent dan dat je niet blijft steken bij de exegese van de verhalen, maar dat je voorgaat naar waar de verhalen uit voortkomen en waarnaar zij willen verwijzen.

Je gaat voor van de pronaos naar de naos, van het wereldlijke naar het heilige, niet omdat je het beter weet of omdat je meer vertrouwd bent met het goddelijke. Nee, als het goed is word je daar net zo verrast, aangeraakt, opgetild door God als de anderen. Het enige dat je misschien wel vóór hebt, is dat je de weg weet, dat je taal, symbolen en rituelen zo weet te hanteren dat zij de beelden en voorstellingen uit het symbolisch bewustzijn kunnen oproepen. Plat gezegd: dat je in staat bent te doen wat je in een dienstboek in het rood zou afdrukken.

De kans is dan groot dat God meer van zich laat zien dan jij als theoloog en voorganger had kunnen bedenken

Er is trouwens geen garantie dát dit ook gebeurt, laat staan dat je kunt sturen wélke beelden en voorstellingen er bij de mensen naar boven komen. Je weet gewoon niet of en hoe God zich aan zijn mensen wil laten zien. Misschien dat daarom menig voorganger zich liever beperkt tot het zwart gedrukte. Het is zoals wanneer je voorgaat om mensen een huis te laten zien, iedereen zal daarbij andere indrukken opdoen of andere details waarnemen. Maar het zou toch zonde zijn om hun daarom dit prachtige huis niet te laten zien.

En wellicht kunnen de mensen nog het beste kijken als je op een gegeven moment ook eens een stap opzij maakt. De kans is dan groot dat God meer van zich laat zien dan jij als theoloog en voorganger had kunnen bedenken. En daar wil je toch naar toe, wat je ambtsopvatting ook moge zijn. Het zwart gedrukte zég je en het rood gedrukte dóe je. De zusters uit het grapje weten dat natuurlijk beter dan wie dan ook.

Ekkehard Muth is predikant en hoofdredacteur van Laetare. Hij is verbonden als pastor aan het Stadsklooster Mariken in Nijmegen, voorheen Augustijns Centrum de Boskapel.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken