Menu

Basis

Hieronymus en de vulgata

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Voor de westerse kerk is Hieronymus van Strido van grote betekenis vanwege de Latijnse bijbelvertaling die hij op zijn naam heeft staan. Sinds de zestiende eeuw staat zijn versie van de Schrift bekend als de Vulgata, hetgeen betekent ‘de algemeen verbreide’. Wat is het verhaal achter deze vertaling?

Het vervaardigen van complete Bijbels was in Hieronymus’ tijd zeldzaam

In zijn eigen tijd, het einde van de vierde en begin van de vijfde eeuw, vond zijn bijbelvertaling in de Latijnstalige kerk weliswaar niet direct overal ingang, maar uiteindelijk werd zij toch de standaardbijbel van de westerse christenheid. Dit heeft geduurd tot het begin van de zestiende eeuw, toen Erasmus van Rotterdam de geleerden van de universiteit van Alcalá (Complutense) in Spanje alsmede de voormannen van de Reformatie teruggrepen op de Hebreeuwse en Griekse teksten.

Hieronymus’ levensloop

Eusebius Hieronymus is waarschijnlijk omstreeks 347 (of was het 331?) uit welgestelde, christelijke ouders geboren in Strido, dat vermoedelijk in het huidige Kroatië of Slovenië lag; het stadje is in 379 door de Goten van de kaart geveegd. De regio waarin het gelegen was, viel onder het Romeinse rijk, en Hieronymus’ moedertaal was het Latijn. Als tiener genoot hij zijn opleiding in de grammatica, retorica, filosofie en de beginselen van het Grieks in Rome, waar hij in 366 ook gedoopt werd. Na een korte flirt met een carrière als bestuursambtenaar koos hij voor een religieus gemeenschapsleven, maar ook maakte hij reizen naar het Oost-Romeinse rijk.

In Chalcis, ten oosten van het Syrische Antiochië, verdiepte hij zijn kennis van het Grieks, begon hij Griekse werken in het Latijn te vertalen en, onder leiding van een christen geworden jood, Hebreeuws te leren. In 382 reisde hij naar Rome, waar hij op verzoek van paus Damasus de Latijnse tekst van de Evangeliën heeft bewerkt. Daarmee begon zijn activiteit als bijbelgeleerde en -vertaler.

Ook Augustinus klaagde over de ontelbare hoeveelheid Latijnse bijbel vertalingen

Na een nieuwe reis vestigde hij zich in 385 in Betlehem, waar hij met Paula, een bevriende Romeinse weduwe, een mannen- en een vrouwenklooster stichtte. Later werd hij tot priester gewijd. Met behulp van joodse leraren zette hij zijn studie van het Hebreeuws voort, met als doel een nieuwe vertaling van het Oude Testament te maken. Daarnaast schreef en vertaalde hij een groot aantal boeken en voerde hij allerlei polemieken, die in dit artikel buiten beschouwing blijven.

Hij onderhield een levendige correspondentie met allerlei vrienden, vriendinnen, priesters en bisschoppen en wie hem maar aanschreven. Hieronymus overleed in Betlehem in 420.

Ik zal in grote lijnen uiteenzetten op welke wijze de Vulgata tot stand gekomen is en wat Hieronymus’ betrokkenheid bij de verschillende onderdelen was. Daartoe zal ik onderscheid maken tussen de vertalingen van de Evangeliën, de rest van het Nieuwe Testament, de Psalmen, de rest van het Oude Testament en de deuterocanonieke boeken. We moeten ons realiseren dat het vervaardigen van complete Bijbels in Hieronymus’ tijd zeldzaam was. Gangbaarder waren codices met collecties van een aantal bijbelboeken. Uit de canonlijsten die in die tijd zijn opgesteld blijkt welke boeken of collecties in de kerk gezag hadden gekregen.

De Evangeliën

Toen paus Damasus in 382 Hieronymus vroeg om een nieuwe, herziene versie van de vier canonieke Evangeliën in het Latijn, had hij daartoe alle reden. Er bestonden namelijk allerlei vertalingen, doorgaans van onbekende auteurs die hun eigen versies van de – onderling ook weer afwijkende – Griekse manuscripten hadden gemaakt.

Vijftien jaar later klaagde ook Augustinus over de ontelbare Latijnse vertalingen. Zij worden nu aangeduid als de Vetus Latina (‘Oudlatijnse’) of Itala. Het begin hiervan is te vinden in de werken van de kerkvaders Tertullianus en Cyprianus, beiden van Carthago. Zo leek de situatie van de evangelievertalingen – en van bijbelvertalingen in bredere zin – enigszins op die van onze eigen tijd; nu geïnteresseerden immers kunnen kiezen uit een groot aantal bijbeluitgaven, met dit verschil dat er kritische edities van de Griekse teksten beschikbaar zijn. Wie Grieks kent, kan nu dus zien op grond van welke tekst een evangelievertaling is gemaakt, maar over die luxe beschikte de kerk van Damasus’ tijd niet.

Terwijl de meeste tekstcritici vandaag de dag met betrekking tot de Griekse Evangeliën een grote voorkeur hebben voor de Alexandrijnse manuscripten Vaticanus en Sinaïticus – zonder die slaafs te volgen – moest Hieronymus het zonder zulke handschriften met een relatief oude tekst stellen. Voor zijn revisie van de evangelievertalingen beschikte hij over Griekse handschriften die nu beschouwd worden als een vroege vorm van de koinè ofwel meerderheidstekst.

Dit betekent bijvoorbeeld dat hij, evenals de Griekse kerk, het ‘lange slot’ in Marcus 16,9-20 opnam, evenals de passage over de engel die in Getsemane aan Jezus verscheen en over Jezus’ zweetdruppels die als bloed ter aarde vielen (Lk. 22,43-44), Jezus’ bede aan het kruis om vergeving voor zijn tegenstanders (Lk. 23,34) en het verhaal over de ‘overspelige vrouw’ (Joh. 8,1-11). In latere handschriften zijn andere passages aan de Vulgata toegevoegd, zoals over de engel die soms neerdaalde om het water in Betzata (Bethsaida in de Vulgata) in beweging te brengen (Joh. 5,3-4).

De term ‘supersubstantialis’ is sindsdien wel met de westerse kerk meegegaan, maar is vrijwel nergens in de liturgie doorgedrongen

In zijn Brief 57, aan zijn studievriend Pammachius, van 395-396, verdedigt Hieronymus zijn vrije vertalingen van Griekse werken; je moet een tekst immers niet woord voor woord overzetten, schrijft hij, maar de gedachten ofwel de bedoeling weergeven. Hij maakt dan echter een uitzondering voor de heilige Schriften, met als argument dat daarin ook de volgorde van de woorden een geheimenis is en daarom intact gelaten moet worden. Dat principe heeft hij in zijn bijbelvertalingen lang niet altijd volgehouden – het is ook onhoudbaar –, maar voor de Evangeliën geldt wel dat de vertalingen de Griekse tekst vrij nauwkeurig volgen.

Volledige consistentie is bij het maken van vertalingen onhaalbaar, maar soms had Hieronymus wel wat consequenter kunnen zijn. In Lukas 11,2-4 – waarin hij de oude, korte versie van het Onze vader weergeeft – vertaalt hij, in lijn met de Vetus Latina, panem nostrum quotidianum, ‘ons dagelijks brood’. De Griekse term voor ‘dagelijks’, epiousion, is echter niet zo duidelijk als de gangbare vertaling suggereert.

Dat blijkt ook uit Hieronymus’ tekst van het Onze Vader in Matteüs 6,9-13, waar hij epiousion vertaalde met supersubstantialem. Dit woord is een neologisme en betekent ofwel ‘wat boven de gewone substantie uitgaat’, dus: ‘ons geestelijke brood’ (nl. Christus, de eucharistie), ofwel ‘wat voor ons bestaan nodig is’.

De eerste betekenis gaat terug op de uitleg van Origenes van Alexandrië (van 233-234), voor de tweede betekenis verwijst Hieronymus in zijn Commentaar op Matteüs naar het Evangelie volgens de Hebreeën, waar hij in deze bede de Hebreeuwse term ‘maar(māchār) vond, hetgeen ‘(voor) de volgende dag’ betekent. Zijn keuze, in het evangelie volgens Lucas de traditionele vertaling te handhaven en in het Matteüsevangelie een nieuwe vertaling te introduceren, is onbevredigend. De term supersubstantialis is sindsdien wel met de westerse kerk meegegaan, maar is vrijwel nergens in de liturgie doorgedrongen.

De overige geschriften

Hieronymus’ beweringen dat hij het gehele Nieuwe Testament uit het Grieks heeft vertaald, wordt door specialisten tegenwoordig niet meer geloofd. Er zijn namelijk van zijn hand geen inleidende teksten tot de vertalingen van Handelingen, de brieven en Openbaring overgeleverd, terwijl hij wel gewend was zulke inleidingen te schrijven. Bovendien heeft de herziening van de Oud-Latijnse versies van deze geschriften een ander karakter dan in de Evangeliën.

Een nieuwe vertaling uit het Hebreeuws zou te veel bevreemding hebben opgeroepen

De hypothese is naar voren gebracht dat de Latijnse herziening van deze geschriften in feite het werk is van ene Rufinus de Syriër. Hij was een leerling van Hieronymus en heeft diverse werken van zijn meester geredigeerd. Ten gevolge van Hieronymus’ eigen uitspraken is echter later de herziening van het gehele Nieuwe Testament aan hem toegeschreven. Ook in deze nieuwtestamentische geschriften vinden we vertalingen die overeenkomen met de latere Griekse meerderheidstekst.

Zo staat er in Romeinen 8,1 de lange versie: ‘Nu is er derhalve niets van veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet overeenkomstig het vlees wandelen’. Romeinen 10,15 bevat de langere tekst op grond van Jesaja 52,7 in de Septuaginta: ‘Hoe mooi zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goede verkondigen’. De doopbelijdenis van de Ethiopiër in Handelingen 8,37 is, tegen de Vetus Latina in, in de oudste Vulgatahandschriften niet opgenomen, maar in latere wel. De passage over de eenheid van de Vader, het Woord en de Geest in 1 Johannes 5,7-8 komt oorspronkelijk noch in de Vetus Latina, noch in de Vulgata voor, maar in handschriften vanaf de zesde eeuw wel.

De Psalmen

Hieronymus’ werk aan een vertaling van het Oude Testament begon met de Psalmen. Er bestonden Oud-Latijnse vertalingen die waren gebaseerd op de Septuaginta. In Betlehem maakte Hieronymus een grondige revisie van het Oud-Latijnse Psalter op grond van Origenes’ herziening van de Septuagintatekst.

Origenes had in Caesarea namelijk een reusachtige, zesvoudige uitgave van het Oude Testament vervaardigd, in vijftig banden. Naast elkaar stonden daarin de Hebreeuwse tekst, een transcriptie daarvan in Griekse letters, de zeer letterlijke vertaling van Aquila, die van Symmachus in iets eleganter Grieks, de Septuaginta en de vertaling van Theodotion. Deze uitgave wordt de Hexapla genoemd (‘de zesvoudige’).

De kolom van de Septuaginta bevatte tekstkritische tekens waarmee Origenes deze oudste Griekse vertaling, die in de kerk groot gezag had, vergeleek met de andere versies. Op grond daarvan had Origenes een herziene Septuagintatekst uitgebracht, die Hieronymus voor zijn herziening van het Oud-Latijnse Psalter heeft gebruikt. Deze vertaling van de Psalmen uit het Grieks is in de Vulgata opgenomen; zij had namelijk als voordeel dat zij nauw aansloot bij de liturgische traditie, waarin de Psalmen christelijk werden geduid. Een echt nieuwe vertaling uit het Hebreeuws zou te veel bevreemding hebben opgeroepen.

Desondanks werd de Oud-Latijnse vertaling van de Psalmen, die veel christenen uit het hoofd kenden, nog lang na de introductie van Hieronymus’ vertaling gehandhaafd. Hieronymus’ versie is pas langzamerhand toch tot de liturgie doorgedrongen en staat bekend als het ‘Gallicaanse Psalter’. Het gegeven dat de Psalmen van de Vulgata niet uit het Hebreeuws, maar uit het Grieks zijn vertaald, verklaart waarom zij zo vaak afwijken van vertalingen uit het Hebreeuws.

Zo leest de Vulgata in Psalm 109 (110),3, in overeenstemming met de Septuaginta: ‘Vóór de morgenster heb ik u uit de schoot verwekt’. Al sinds de tweede eeuw werd hierin een verwijzing naar de voortijdelijke (of: eeuwige) verwekking van Christus gezien, maar die is niet mogelijk op grond van de Hebreeuwse tekst van de rabbijnen, die de medeklinkers anders vocaliseerden. Later heeft Hieronymus de Psalmen alsnog uit het Hebreeuws vertaald, maar die versie heeft weinig invloed gekregen.

De overige Hebreeuwse (en Aramese) boeken

In Betlehem zette Hieronymus zich vervolgens aan een vertaling van de Hebreeuwse boeken van het Oude Testament. Afgezien van joden was hij de enige Latijnstalige geleerde die zich het Hebreeuws in die mate had eigen gemaakt dat hij daartoe in staat was. Hij had gezucht onder het leren van de vreemde keel- en sisklanken, maar hij had doorgezet, omdat hij overtuigd was van het belang van de ‘Hebreeuwse waarheid’, zoals hij die noemde. Hij bleef echter sterk afhankelijk van zijn joodse leraren, want Hebreeuwse woordenboeken en grammatica’s bestonden niet.

Deze afhankelijkheid gold eens te meer voor de Aramese teksten in het Oude Testament, want het Aramees heeft hij zich in mindere mate eigen gemaakt. Een essentieel hulpmiddel bij zijn vertaalarbeid was echter Origenes’ Hexapla. Wanneer Hieronymus moeite had met een Hebreeuwse tekst en zijn joodse leraren hem niet verder konden helpen, verliet hij zich op de vertalingen van Aquila en Symmachus. Hebraïsmen schuwde hij niet, maar hij beoogde wel uit te komen boven de moeizame, letterlijke vertalingen van Aquila en de Vetus Latina.

Om twee redenen staat Hieronymus’ vertaling dichter bij de Hebreeuwse tekst van zijn tijd dan de Septuaginta. Ten eerste hadden de Septuaginta-vertalers regelmatig ook al moeite met lastige Hebreeuwse passages, zodat hun vertalingen dan iets heel anders boden; dit geldt vooral voor de drie grote en de twaalf kleine profeten.

Ten tweede beschikten zij soms over andere Hebreeuwse teksten dan de latere, protomasoretische versie. Dit wil niet zeggen dat Hieronymus’ vertaling altijd de toets van de huidige kritiek kan doorstaan. Bijvoorbeeld in Micha 1,10-15 herkent hij van de twaalf woonplaatsen die de profeet noemt er slechts zes (inclusief Jeruzalem/ Sion) en blijft zijn vertaling dicht bij de Septuaginta, waar de vertalers regelmatig in het duister hadden moeten tasten. Merkwaardig is dat Hieronymus de Hebreeuwse term masjiach, ‘gezalfde’, regelmatig niet met het Latijnse unctus vertaalt, maar met het Griekse christus. Uiteraard werkte dat de christologische lezing van allerlei teksten in de hand, zoals 1 Samuel 2,10;2,35;12,3-5; Klaagliederen 4,20; Daniël 9,25-26 en Habakuk 3,13. Eenmaal (in Habakuk 3,18) vertaalt Hieronymus de term jisj‘i, ‘mijn heil’, zelfs met de naam Jesus; zo staat daar in de Vulgata: ‘ik zal juichen over Jezus, mijn God’.

Deuterocanonieke boeken

Hieronymus was in zijn tijd uniek in zijn voorkeur voor de Hebreeuwse canon. De kerk van zijn tijd las echter ook allerlei andere oudtestamentische geschriften die in het Grieks waren geschreven of althans overgeleverd. Ook hiervan bestonden Oud-Latijnse vertalingen. Nu was Hieronymus niet alleen een scherpzinnig filoloog, maar ook een man van de kerk. Daarom vertaalde hij toch maar de Griekse toevoegingen op de boeken Ester en Daniël. Eveneens verzorgde hij een Latijnse herziening van de boeken Tobit en Judit, omdat die zouden teruggaan op een Aramese grondtekst.

Liturgische tradities zijn taai, en verzet tegen vernieuwingen is van alle tijden

Hoogstwaarschijnlijk heeft Hieronymus andere deuterocanonieke boeken, zoals 1-2 Makkabeeën, de Wijsheid van Salomo en Jezus Sirach, niet vertaald of bewerkt. Daarvoor zijn bestaande Oud-Latijnse vertalingen bij de Vulgata gevoegd, en ten onrechte aan Hieronymus toegeschreven.

Conclusie

De Latijnse bijbelvertaling die bekendstaat als de Vulgata is in een ingewikkeld proces tot stand gekomen. Hieronymus was hiervoor van beslissend belang, omdat hij een gezaghebbende herziene versie van de Evangeliën vervaardigde en omdat hij in staat was het Oude Testament uit het Hebreeuws te vertalen. Andere geschriften van het Nieuwe Testament zijn echter hoogstwaarschijnlijk niet door Hieronymus bewerkt, maar door een leerling van hem. De Psalmen in de Vulgata heeft hij niet uit het Hebreeuws, maar uit het Grieks vertaald. Slechts een deel van de deuterocanonieke boeken is door Hieronymus uit het Grieks vertaald, dan wel herzien, en de overige deuterocanonieke boeken die in de Vulgata zijn opgenomen zijn in feite Oud-Latijnse vertalingen.

Ten slotte: nog eeuwen na het ontstaan van de Vulgata bleven op allerlei plaatsen ook Oud-Latijnse vertalingen in gebruik en werden zulke handschriften overgeschreven. Soms werden zinnen daaruit toegevoegd aan de Vulgata, omdat zij daarin werden gemist. Hieronymus’ voorkeur voor een vertaling van het Oude Testament uit het Hebreeuwse werd door lang niet iedere bisschop en abt gedeeld. Augustinus bijvoorbeeld bleef prioriteit geven aan de Vetus Latina, waarvan het Oude Testament immers uit de gezaghebbende Septuaginta was vertaald en waaraan het kerkvolk gewend was. Liturgische tradities zijn taai, en verzet tegen vernieuwingen is van alle tijden.

Riemer Roukema is onderzoekshoogleraar Vroeg Christendom aan de Protestantse Theologische Universiteit Groningen.

Literatuur

Pierre-Maurice Bogaert, ‘The Latin Bible’, in: James Carleton Paget en Joachim Schaper (redactie), The New Cambridge History of the Bible I: From the Beginnings to 600, Cambridge 2013, 505-526;

Dennis Brown, Vir Trilinguis. A Study in the Biblical Exegesis of Saint Jerome, Kampen 1991;

Hieronymus, Brieven I-II, vertaald uit het Latijn en van aantekeningen voorzien door Chris Tazelaar, Budel 2008;

Adam Kamesar, ‘Jerome’, in: Carleton Paget, Schaper (redactie), The New Cambridge History of the Bible I, 653-675;

J.N.D. Kelly, Jerome. His Life, Writings, and Controversies, London 1975.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken