Menu

Premium

Hij die alles goed maakt

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 35:1-10 en Marcus 7:31-37

De genezing van een doofstomme (Marc. 7,31-37) moeten we zien in een ruimere context. Samen met de genezing van een blinde (8,22-26) vormt zij de omlijsting van de wonderbare spijziging van de vierduizend.

H. Strathmann, Das Neue Testament Deutsch, Göttingen 1949, 108.

De kern van deze eenheid is Jezus’ verzuchting: ‘Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ (8,18), waaromheen deze drie verhalen lijken te zijn gegroepeerd.

Dit genezingsverhaal van de doofstomme in Dekapolis wil de jonge gemeente een hart onder de riem steken: ‘De doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken: Hij heeft alles goed gemaakt’ (7,37).

Jezus bevindt zich in het buitenland, en lijkt Joods gebied te willen vermijden. Vanuit Tyrus gaat Hij ‘door’ Sidon naar Dekapolis. Dat zou betekenen dat Hij eerst naar het noorden zou zijn gereisd, om via een omtrekkende beweging om Galilea heen zijn reisdoel te bereiken. Dekapolis was de woonplaats van ‘Legioen’, de door vele onreine geesten bezetene (Marc. 5,1-20). Ook Dekapolis was Griekstalig, maar om een andere reden dan de kustplaatsen. Tyrus en Sidon waren via de zeehandel gehelleniseerd, maar Dekapolis was om politieke redenen Grieks. Het moest een buffer vormen tegen semitisering vanuit Judea.

. Th.J.M. Naastepad, Menswording. Uitleg van het Evangelie naar Markus, Baarn 2000, 170.

Incognito in het buitenland

Waarom ging Jezus juist in deze regionen rondreizen? Zijn plan was aanvankelijk om incognito te blijven (7,24-25). Dit om niet te provoceren: ‘Kijk Mij eens naar de heidenen gaan.’ Als je als vreemdeling, zonder politieke of religieuze agenda komt, is de kans immers groter dat je hartelijk ontvangen wordt en men naar je wil luisteren. Dat was ook een van de redenen waarom genezingen niet doorverteld mochten worden. Maar dat was niet gelukt: door eerdere genezingen was er zelfs in het buitenland een grote toeloop van zieken en zoekenden naar Jezus. De mensen leken zijn onderricht niet te horen, maar alleen te zien dat ‘Hij alles goed maakte’. Dat is eigenlijk niet zo verwonderlijk. Men heeft nu eenmaal de neiging om iemand op grond van zijn meest opvallende kenmerken te kennen: daden gaan woorden te boven.

Ook voor de heidenen?

Welke waarde moeten we dus toekennen aan de setting van de evangelielezing? Betekent die dat Jezus hier wil onderwijzen dat de Heer van Israël bij machte is om ook heidenen tot zijn volk te maken? Gezien het feit dat zowel Marcus als Matteüs (15,21-28) de genezing van de dochter van de Syro-Fenicische vrouw in Tyrus kort vóór deze combinatie van genezingen en de wonderbare spijziging van de vierduizend plaatsen, is dit wel denkbaar.

Of wilde Jezus niet meer laten zien dan dat als gejuich en vreugde (van de door de Heer bevrijde mensen) de stad binnentrekken, gejammer en verdriet eruit weg vluchten (Jes. 35,10)? Wilde Hij door zijn heilzame handelen slechts laten zien dat God juist hen die niet hoog van zichzelf kunnen opgeven, aanraakt en bevrijdt? Moet niet juist hun fysieke en geestelijke onmacht om het goede onderricht van Jezus te horen en te zien, prioriteit hebben boven hun heidense hoedanigheid? Het lijkt mij dat we er ook voor moeten uitkijken dat we de overdrachtelijke betekenis van deze genezingen niet overvragen.

Doof voor zijn woorden, blind voor zijn tekenen

De genezing zelf vertelt Marcus, zoals het hem kenmerkt, in een meer redundante stijl dan de andere synoptici: hij laat Jezus harder werken voor zijn resultaat. De mensen smeken om een handoplegging, maar Jezus ‘nam de man apart (…), stak zijn vingers in diens oren en raakte met speeksel zijn tong aan. Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei (ten slotte) tegen hem: ‘Effatha!’’ (7,33-34). Deze werkwijze vertoont overeenkomsten met de eerder genoemde genezing van de blinde in Betsaïda: de afzondering, het speeksel, de moeizaamheid van de genezing en het Messiasgeheim.

Het zuchten in vers 34 – in 8,12 slaakt Jezus eveneens een zucht – kan verschillende oorzaken hebben, net als de geestelijke weerstand die Jezus moet overwinnen voor zijn onderricht: de doofheid voor zijn woorden, en de blindheid voor zijn tekenen. Een groot wederzijds communicatieprobleem: de mensen hebben enerzijds de honger naar Jezus’ onderricht – brood en onderricht lijken in deze perikoop uitwisselbaar – maar zijn anderzijds niet in staat dit te verstaan. Bovendien speelt op de achtergrond dat zuurdesem van de farizeeën en Herodes (Marc. 8,15) al een rol. Het doet denken aan Exodus 12,15-20, waar het gebod klinkt om het uit de huizen weg te doen, als voorbereiding op de uittocht uit Egypte. Maar het wordt ook wel met Jezus’ persoonlijke uittocht geassocieerd.

Bevrijdende substantie

Zuurdesem staat voor veel lucht en weinig substantie. Licht brood dat gemakkelijk weghapt, maar weinig voedingswaarde biedt. Jezus’ onderricht staat voor het omgekeerde: voedzaam en heilzaam-bevrijdend brood in pure vorm. Vanuit de marge van het Novum Testamentum Graece wordt verwezen naar Jesaja 35,5. Daar vinden we de tekst die het onderricht van Jezus zijn bevrijdende substantie moet verlenen. Een profetie namelijk over de verschijning van de luister (Hebr.: kabod) van de Heer, die gepaard gaat met genezing van de blinden, de doven, en de lammen. Deze profetie moet het moedeloze volk moed geven. Het volk dat als het ware in doof- en blindheid gevangen zit, dat het woord niet hoort en de tekenen niet ziet.

Met zijn genezing van de dove in Dekapolis, en de genezing van de blinde in Betsaïda, wil Jezus ook naar deze heilsprofetie van Jesaja verwijzen. Door zijn onderricht wil Hij de dorre woestijn weer vruchtbaar maken en de weg effenen voor het bevrijde volk, om gekroond met eeuwige vreugde, op te trekken naar Sion!

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken