Menu

Premium

Hoe een rijke Gods Koninkrijk binnengaat

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Genesis 12,1-8, Psalmen 32, 2 Tessalonicenzen 1,1-12 en Lucas 19,1-10

Toekomst

In Genesis 12,2-3 belooft de HEER Abram tot een groot volk te zullen maken, dat tot zegen moet zijn voor alle geslachten op aarde. Psalmen 32 bezingt hoe de zonde en schuld van het verleden de weg naar de toekomst niet hoeven te blokkeren. Dat is mogelijk bij de Eeuwige en het overkomt Zacheüs. In de epistellezing schrijft de auteur dat de gemeente in afwachting van de wederkomst van Christus trouw en standvastig het goede moet blijven doen.

Op weg naar het Paasfeest in Jeruzalem trekken Jezus en zijn leerlingen met de pelgrimsstoet door Jericho; nu nog omhoog door het bergland van Judea. In Jericho woont Zacheüs, een oppertollenaar, een rijk man met een gewichtige functie, maar zo klein van stuk dat hij niet over de mensen heen kan kijken. Lucas geeft meteen een ironisch knipoogje naar de lezer. Zacheüs (Hebr.: zakkai) heet hij, de zuivere. Als Jood stamt hij af van Abraham; maar of hij tot zegen is voor de mensen?

Oppertollenaar Zacheüs

Jericho, een knooppunt van handelswegen in een vlakte bij de Jordaan, bracht de Romeinse overheid veel belasting op. De belastingdruk op het inkomen van de bewoners en de vrachten van de handelaren was zwaar. De kosten van het Imperium Romanum moesten worden gedekt: de legioenen, heirwegen, prestigieuze theaters, tempels en paleizen en godsdienstige plechtigheden als de keizercultus. Het innen van belasting was verpacht aan de hoogstbiedende, meestal een rijke Romein (Lat.: publicanus), die de organisatie ervan uitbesteedde aan regionale magistri: oppertollenaars als Zacheüs. Vaak lokale tolbeambten, (Lat.: portitores) deden het eigenlijke werk. Zo’n systeem staat wagenwijd open voor misbruik en corruptie: de pachter dwong meer te betalen dan het tarief (vgl. Lucas 3,13), met gunsten, chantage en valse beschuldigingen (Gr.: sukophanteoo – Lucas 19,8). Het systeem en de medewerkers werden gehaat, geminacht én gevreesd. Joodse medewerkers werden met hun familie uit de geloofsgemeenschap gestoten. Ze golden als onrein. Ieder muntstuk dat in het systeem had gecirculeerd, gold als gestolen en mocht niet gebruikt worden voor de tempel of voor aalmoezen.

De Nigeriaan Samuel Oyin Abogunrin schrijft bij Lucas 19,1-10: ‘In veel landen is het onverzadigbare verlangen naar rijkdom en macht van leiders de belangrijkste oorzaak van armoede, ziekte, honger en alles wat daaruit volgt; toch gaan het roven en plunderen van nationale natuurlijke rijkdommen maar door. De kerk moet oproepen tot bekering met haar profetische woord en door haar praktische voorbeeld. Alleen dan kan een catastrofe nog worden afgewend.’

S.O. Abugunrin, The International Bible Commentary, 1998, 1421.

In een moerbeivijgenboom

Onze kleine, rijke en gehate Zacheüs wil weleens zien wie Jezus is. Om over de mensen heen te kunnen kijken, klimt hij in een boom, een moerbeivijg (ficus sycomorus, Gr.: sukomoréa). De bladeren lijken op die van een moerbeiboom, de bast op die van een olijfboom. De boom wordt twintig tot veertig meter hoog. Boven de korte stam beginnen de takken dicht bij de grond. In het Jordaandal, warm en vochtig, waren er vele aangeplant. Het hout diende voor gebouwen wanneer het geld voor cederhout ontbrak. De rijke Salomo kocht cederhout (1 Koningen 10,27; 2 Kronieken 1,15; 9,27), de Samaritanen waren te trots voor moerbeivijgenhout (Jesaja 9,9). De vruchten lijken op vijgen – sappig, maar minder zoet. Worden ze ingesneden als ze bijna rijp zijn, dan kan er jaarlijks zesmaal geoogst worden; anders verrotten ze. De profeet Amos werkte naast de veefokkerij ook in de moerbeivijgen (Amos 7,14). Het werk werd slecht betaald, de vruchten waren goedkoop. O, ironie: de rijke Zacheüs klimt in een boom die armeluishout en armeluisvoedsel levert!

Een zondig mens

Jezus blijft bij de boom staan, kijkt naar boven en roept: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven’ (Lucas 19,5). Bij Johannes (10,3vv.) lezen we dat Jezus over zichzelf spreekt als ‘de Goede Herder’ die zijn eigen schapen bij hun naam roept en naar buiten leidt. Heeft Johannes een ouder bekend beeld verder uitgewerkt? Zacheüs springt uit de boom en ontvangt Jezus vol vreugde in zijn huis. Er zal een feestmaal aangericht zijn, een bekend beeld van Gods Koninkrijk.

Iedereen die het ziet, reageert nijdig: de farizeeën en schriftgeleerden, maar ook de pelgrims, de menigte uit Jericho en zelfs Jezus’ leerlingen, omdat Hij het huis van een zondig mens binnengaat. Een Israëliet die wel weet van God en zijn gebod, maar zich er niet aan houdt en zo zichzelf buitensluit. Nijdig mopperen ze: ‘Jezus zal bij Zacheüs overnachten!’ (Gr.: kataluoo = je kleren losmaken om te rusten). Roept dit woord niet het nachtverblijf (Gr.: kataluma) in Betlehem in herinnering, waar geen plaats was voor Jezus (Lucas 2,7)? Het gaat snel: Zacheüs blijkt inderdaad de wet te kennen en belooft de Heer (!) zijn overtredingen goed te maken – ja, meer te doen dan de wet verplicht. De armen krijgen de helft van zijn bezittingen (vgl. Lucas 18,11-12). Hij vergoedt iemand die hij heeft afgeperst viervoudig (vgl. Exodus 21,37; Levitcus 5,20vv.).

Redding

Ten slotte spreekt Jezus, zonder ironie of knipoog. Het huis van Zacheüs is redding ten deel gevallen. Nu het hoofd weer zijn plaats inneemt binnen de kring van Gods volk, komt de hele familie mee. Ze ontvangen heil en zegen en mogen tot zegen zijn voor alle volken (Genesis 12,2-3). Al leefde hij er niet naar, Zacheüs was altijd een zoon van Abraham gebleven en nu is hij het ook naar geest en levenswandel. Nog eens geeft Jezus scherp het doel van zijn missie aan: ‘De Mensenzoon is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden’ (Lucas 19,10; vgl. Lucas 15). Een rijke gaat hier Gods Koninkrijk binnen, door Jezus. Wat bij mensen onmogelijk is, is inderdaad mogelijk bij God (Lucas 18,27).

1.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken