Menu

Basis

Hoge christologie als Joodse scheppingstheologie

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

In dit artikel gaan we in op het verband tussen de hoge christologie van het christendom en de ontwikkeling van een Joodse ‘theologische’ kijk op de schepping. Onder hoge christologie wordt in de regel verstaan de hoge positie die Jezus Christus krijgt toebedeeld in de latere christelijke dogmatiek: Jezus is de Zoon van God, Jezus is God. Dat christenen al zo vroeg een bijzonder hoge status aan Christus toekenden, is vaak gezien als invloed van de Grieks-Romeinse cultuur waarin godenzonen en andere meer of minder goddelijke figuren gewoon waren. Hier willen we echter een verband leggen met Joodse denkbeelden over het scheppingsverhaal in Genesis.

Marius Heemstra is Nieuwtestamenticus, oudhistoricus en onafhankelijk onderzoeker.

De ontwikkeling van deze denkbeelden begint in Spreuken 8, is zichtbaar in Jezus Sirach en neemt een bijzondere wending in het Nieuwe Testament. Via bijna terloopse opmerkingen bij Paulus in 1 Korintiërs komen we bij de veel explicietere beelden in de brief aan de Kolossenzen (die wellicht ook aan Paulus kan worden toegeschreven), in de brief aan de Hebreeën en in het Evangelie volgens Johannes. In dit licht kan de hoge christologie worden gezien als uitkomst van een intern-Joodse ontwikkeling, waarbij de nadruk wordt verlegd van de Wijsheid en/of de Tora als betrokken bij de schepping, naar de Messias als scheppingsinstrument.

Wijsheid en de schepping

De hoge christologie (Christus als onderdeel van de drie-enige God) blijkt sterk verbonden met het concept van de schepping. Zie bijvoorbeeld het begin van de brief aan de Hebreeën, waarin we lezen:

Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten, maar nu de tijd ten einde loopt, heeft hij tot ons gesproken door zijn Zoon, die hij heeft aangewezen als enig erfgenaam en ‘door wie hij de wereld heeft geschapen’. (Hebreeën 1,1-2, mijn aanhalingstekens)

Om zicht te krijgen op wat hier gebeurt, gaan we eerst kijken naar een aantal belangrijke passages over de schepping in de Bijbel (Oude Testament) en andere Joodse geschriften van vóór het begin van de jaartelling.

In Genesis 1 vinden we uiteraard het bekende verhaal, waar God begint te spreken en met zijn woorden de schepping tot stand brengt, bondig samengevat in het eerste vers van de Bijbel: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde’ (Genesis 1,1). In het boek Spreuken (vierde eeuw voor Christus) wordt in hoofdstuk 8 het verhaal van de schepping opnieuw verteld, maar nu aan de hand van de wijsheid, die hier sprekend wordt opgevoerd. Zowel in het Hebreeuws als in het Grieks (van de Septuaginta, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel) gaat het hier om vrouwelijke woorden (Chochma en Sofia), waardoor ze ook wel als Vrouwe Wijsheid wordt beschreven. Zij verklaart, dat ze door God als eerste werd geschapen vóór de rest van de schepping (Spreuken 8,22-26) en dat zij erbij was toen de hemel werd geschapen en daarna de aarde (8,27-29). ‘Ik was zijn lieveling, een bron van vreugde elke dag opnieuw’ (8,30). Hoewel de wijsheid hier niet direct een actieve rol lijkt te hebben, is het beeld duidelijk: toen God hemel en aarde schiep, was de wijsheid al bij hem.

Tora als instrument van de schepping

In het deuterocanonieke boek Wijsheid van Jezus Sirach (omstreeks 180 voor Christus) krijgt de Tora een rol in dit proces en vindt zo al een ‘toraïsering’ van deze wijsheidstraditie plaats. Het boek begint met een duidelijke verwijzing naar Spreuken 8 en de pre-existentie van de wijsheid. De schrijver valt met de deur in huis: ‘Alle wijsheid komt van de Heer en is bij hem tot in eeuwigheid’ (Sirach 1,1). Hetgeen even later aangevuld wordt met: ‘De wijsheid is vóór alles geschapen, inzicht en begrip bestonden al voor de tijd begon’ (Sirach 1,4). Daarna wordt in het poëtische hoofdstuk 24, net als in Spreuken 8, de wijsheid als sprekend persoon opgevoerd en daar wordt duidelijk welke bedoeling God met haar had:

Toen gaf de schepper van alles mij een opdracht, hij die mij geschapen heeft, gaf mijn tent een rustplaats. Hij zei ‘Zet je tent neer in Jakobs land, vind in Israël je erfdeel’. Hij heeft mij in het begin, vóór alle tijden geschapen, en ik zal nimmer sterven. (Sirach 24,8-9)

De uitleg van deze verzen volgt even later:

Dit alles ligt besloten in het verbondsboek van de allerhoogste God, de wet, die Mozes ons heeft gegeven als bezit voor Jakobs gemeenschap. (Sirach 24,23)

Hier worden wijsheid en Tora direct met elkaar in verband gebracht in het licht van Spreuken 8 en op deze wijze begint een verbinding tussen Tora en schepping mogelijk te worden.

Daarvoor springen we nu eerst even over de nieuwtestamentische periode heen (waar we straks naar terugkeren), want we willen deze ontwikkeling oppakken binnen het latere rabbijnse Jodendom. We kunnen dan vaststellen, dat de traditie stand heeft gehouden en verder is uitgebouwd. In het geschrift Genesis Rabba (vierde/vijfde eeuw na Christus) wordt met betrekking tot Genesis 1,1 bijvoorbeeld gesteld (onder verwijzing naar Spreuken 8,22, waar wijsheid voor de schrijver gelijk staat aan Tora), dat God hemel en aarde schiep aan de hand van de Tora, die dienstdeed als een soort blauwdruk. In de tradities van het huidige jodendom is dit een belangrijk concept geworden: de Tora is gelijk te stellen aan de wijsheid in Spreuken 8, de Tora was zo bezien al vóór de schepping bij God (is pre-existent) en diende zelfs als scheppingsinstrument.

Christus/Messias als instrument van de schepping

We gaan terug naar de eerste eeuw en bekijken hoe dit thema werd opgepakt binnen het vroege christendom, op een moment dat het nog geheel binnen de oorspronkelijke Joodse context te plaatsen was.

Paulus

Bij Paulus vinden we twee invalshoeken als het gaat om schepping. Aan de ene kant ziet hij door het verzoenend sterven van Christus en diens opwekking de mogelijkheid voor eenieder om een nieuwe schepping te worden: ‘Daarom ook is iemand die één met Christus is, een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen’ (2 Korintiërs 5,17). Dat doet hij nog een keer in de brief aan de Galaten: ‘Het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is, belangrijk is dat men een nieuwe schepping is’ (Galaten 6,15).

Aan de andere kant vinden we aanwijzingen, dat hij Christus/Messias in verband brengt met de oorspronkelijke schepping in Genesis. In 1 Korintiërs 1,24 noemt hij Christus ‘Gods kracht en wijsheid’ en in 1 Korintiërs 8,6, waar Paulus spreekt over het al dan niet eten van heidens offervlees, vinden we een verrassende ‘binitarische’ geloofsbelijdenis: ‘wij weten: er is één God de Vader, uit wie alles is ontstaan en voor wie wij zijn bestemd, en één Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven’ (mijn cursivering).

Bij Paulus is op deze manier al een voorzichtige verbinding tussen de wijsheid in Spreuken 8 en de Christus/Messias te vinden. In de brief aan de Kolossenzen (die door de meeste geleerden niet aan Paulus zelf wordt toegeschreven) is het verband tussen de Messias en de schepping voor het eerst uitgebreid uitgewerkt en daar kunnen we dan ook met zekerheid spreken van een ‘messianisering’ van de wijsheid. Van de Zoon wordt gezegd: ‘Beeld van God, de onzichtbare, is hij, eerstgeborene van heel de schepping: in hem is alles geschapen’ en even verder: ‘alles is door hem en voor hem geschapen’ (Kolossenzen 1,15-16). Hier is Christus niet alleen eerstgeborene van heel de schepping, zoals de wijsheid in Spreuken 8, maar heeft hij ook een actieve rol bij de verdere schepping gespeeld.

Als we bij Paulus kijken naar de rol van de Wet, de Tora, dan kan op z’n minst vastgesteld worden dat die ambivalent is. Over dit onderwerp zijn en worden nog steeds boeken vol geschreven, maar het is duidelijk dat voor Paulus de Tora niet van toepassing is op niet-Joodse leden van de door hem gestichte gemeentes. Christus overvleugelt de Tora in die zin, dat hij, en niet de Tora, het bindende element is binnen de nieuwe gemeenschappen van Joden en niet-Joden.

Brief aan de Hebreeën

Hierboven werd al verwezen naar de eerste verzen van Hebreeën, die hier nogmaals aangehaald worden:

Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten, maar nu de tijd ten einde loopt heeft hij tot ons gesproken door zijn Zoon, die hij heeft aangewezen als enig erfgenaam en door wie hij de wereld heeft geschapen. (Hebreeën 1,1-2)

Jezus wordt in deze eerste verzen van de brief aan de Hebreeën het evenbeeld van God genoemd en verder wordt er gerefereerd aan Psalm 110,2, het vers dat al snel zo’n belangrijke rol speelde in de vroegchristelijke geschriften: ‘De HEER spreekt tot mijn heer: “Neem plaats aan mijn rechterhand”’. In Hebreeën speelt deze psalm een nog grotere rol, omdat hier uitgebreid wordt doorgeborduurd op het thema in vers 4: ‘Je bent priester voor eeuwig, zoals ook Melchizedek was’. Het eerste deel van dit vers over de eeuwige priester wordt geciteerd in het zevende hoofdstuk (Hebreeën 7,21), waarna de schrijver toevoegt: ‘Daardoor staat Jezus garant voor een veel beter verbond’ (Hebreeën 7,22). Hier zijn we op het spoor van de visie van deze schrijver op de Tora, die door bemiddeling van Mozes tot Israël was gekomen. In hoofdstuk 8 werkt hij dat verder uit en daar vinden we het langste citaat uit het Oude Testament in het Nieuwe Testament met betrekking tot het nieuwe verbond dat God met Israël zal sluiten: Jeremia 31,31-33. De conclusie van de schrijver is vervat in één van de lastigste teksten als het gaat om de relatie tussen jodendom en christendom: ‘Op het moment dat hij spreekt over een nieuw verbond heeft hij het eerste al als verouderd bestempeld. Welnu, wat verouderd is en versleten, is de teloorgang nabij’ (Hebreeën 8,13).

Kort samengevat: Mozes is de bemiddelaar van het eerste verbond, Jezus is de bemiddelaar van een beter verbond. Jezus wordt hier expliciet boven Mozes geplaatst, de Messias boven de Tora. De gedachte dat de Messias de scheppingsorde heeft bepaald (en niet de Tora) is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Hiermee treedt de schrijver nog steeds niet buiten de Joodse context van de eerste eeuw, maar hij legt op deze wijze de accenten significant anders. Dit beeld vinden we ook terug in het Evangelie volgens Johannes, dat we als laatste onder loep nemen.

Evangelie volgens Johannes

In dit Evangelie vinden we het hoogtepunt van de geschetste ontwikkeling. In de bekende proloog ligt alles al besloten in de eerste twee verzen:

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. (Johannes 1,1-2)

De grote stap die hier wordt gezet is de vaststelling dat het woord niet alleen ‘bij God’ was, zoals de wijsheid in Spreuken en Jezus Sirach, maar: ‘het woord was God’. In combinatie met ‘het Woord is mens geworden’ (Johannes 1,14) hebben we een essentiële bouwsteen voor de later ontwikkelde drie-eenheid te pakken. Het gaat hier om ‘logos’ en niet wijsheid, maar ook bij bijvoorbeeld de Joodse filosoof Philo (eerste eeuw na Christus) kon de ‘logos’ de plaats innemen van de wijsheid.

Bij Johannes overstijgt Jezus Mozes en daarmee overstijgt de Messias de Tora.

Bij Philo vinden we het beeld dat de ‘logos’ als eerste werd geschapen, ook een duidelijke verwijzing naar Spreuken 8. Deze pre-existentie van het ‘woord’ en daarmee van de Messias, in wie het woord incarneert, komt een aantal malen terug bij Johannes, in de regel in de woorden van Jezus zelf. Bijvoorbeeld als hij zegt: ‘voor Abraham werd, ben Ik’ (Johannes 8,58). De hemelse afkomst van Jezus (zie bijvoorbeeld ook Johannes 16,28) speelt een prominente rol in het verhaal van Johannes, ook als het gaat om de vele discussies die Jezus voert met ‘de Joden’, de aanduiding die zo raadselachtig is, omdat Jezus en zijn discipelen uiteraard ook Joden waren. Illustratief hiervoor is het bekende verhaal in Johannes 9 over de genezing van een blinde. Zij verklaren: ‘Wij zijn leerlingen van Mozes. Van Mozes weten we dat hij met God gesproken heeft maar van deze man weten we niet waar hij vandaan komt’ (Johannes 9,28-29). Verder dan de Tora komen de tegenstanders van Jezus in dit verhaal niet, omdat ze hem niet herkennen als de Messias en niet inzien dat hij bij de Vader vandaan komt.

Ook in Johannes overstijgt Jezus Mozes en daarmee overstijgt de Messias de Tora. Het lijkt er bijna op, dat in dezelfde mate waarin de Messias stijgt, de Tora daalt in de waardering van de vroegchristelijke geschriften. De plaats ‘bij God’ die ze respectievelijk toebedeeld krijgen en de rol die ze speelden bij de schepping, zijn daarbij leidende aanwijzingen.

Conclusie

In plaats van de Tora in theologische zin te beschouwen als betrokken bij de schepping (een beeld dat al bestond in de eerste eeuw en dat binnen het rabbijnse Jodendom verder is uitgewerkt), zien we in het Nieuwe Testament een verschuiving naar de Messias als het instrument waarmee God de schepping tot stand heeft gebracht. Waar de hoge christologie (met als hoogtepunt Jezus als God in het Johannesevangelie) geregeld in verband is gebracht met de ‘heidense’ invloed op het vroege christendom, ligt het eerder voor de hand om het in Joodse context te plaatsen, zoals ik hier heb gedaan. Voor Tora en Messias geldt in deze visies dat ze in uiterste consequentie gezien worden als pre-existent, als scheppingsinstrument en afkomstig uit de hemel, waarbij het niet aangaat om de één als meer of minder Joods te zien dan de ander. Binnen het christendom is één en ander in latere eeuwen deel gaan uitmaken van dogmatische denkbeelden over de drie-eenheid. De rivaliserende visies van jodendom en christendom met betrekking tot de schepping lopen op grond van deze fundamentele denkbeelden direct uiteen vanaf de interpretatie van Genesis 1, vers 1.

Literatuur

• Ed Noort, Over schepping gesproken: Hermeneutische opmerkingen bij een tocht door de tijd. (Afscheidsrede, uitgesproken aan de Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap te Groningen, 2009).
• Daniel Boyarin, “Logos, A Jewish Word: John’s Prologue as Midrash,” in: The Jewish Annotated New Testament (2e druk, Oxford: Oxford University Press, 2017), 688-691.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken