Menu

Basis

Hymne aan de materie – Teilhard de Chardin

Evolutie en schepping

Pierre Teilhard de Chardin werd gefascineerd door de wording van het leven op aarde. Hij stelde de vraag naar de zin van de ontwikkeling van de aarde en de vormen van leven daarin en daarop. Als leven voortkomt uit stenen, als de mens voortkomt uit de evolutie, zo vroeg hij zich af, wat is dan de mens? En wie is dan Christus, dé mens bij uitstek?

Voor Teilhard de Chardin was er geen tegenstelling tussen evolutie en schepping, zoals dat bij Darwin wel was. Volgens Teilhard de Chardin ben je een goed christen als je gelooft dat God in het begin het oeratoom schiep, waaruit – onder de actieve instandhouding door de Schepper – alles zich verder heeft ontwikkeld. De Schepper blijft betrokken bij alles wat hij in het leven heeft geroepen.

In zijn ‘Hymne aan de materie’ kunnen we lezen hoe Teilhard de Chardin de materie waardeert. Hij maakte haar niet ondergeschikt aan de geest. Hij kende goddelijke waarde toe aan de materie en daarom zegent hij haar in haar veelvormigheid.

Hymne aan de materie

Een zegen ben je,

ruwe natuur, onvruchtbare bodem,

weerbarstige rots: jij,

die slechts dorst naar geweld,

jij, die dwingt ons te werken,

als wij willen eten.

Een zegen ben je,

o stof vol gevaren, zee vol geweld,

o tomeloze hartstocht:

jij, die ons verslindt als wij je niet temmen.

Een zegen ben je,

o machtige materie, o evolutie,

in je loop onomkeerbaar en steeds

nieuw waar iets maar ontstaat:

jij, die onze geest bij voortduring noopt

tot herzien van de schema’s, die ons dwingt almaar verder en verder te gaan

op onze jacht naar wat waar moge zijn.

Een zegen ben je,

o universele stof, onmeetbare tijd,

grenzeloze hemel,

onpeilbaar in je drievoudige diepte van

sterren, atomen en leven na leven:

jij, die steeds weer te groot bent voor

onze enge normen en maten,

ze nietig laat zijn

en ons zó openbaart de dimensie van God.

Een zegen ben je,

ondoordringbare stof:

jij, die de schakel vormt tussen onze geesten

en de wereld van essenties,

het verlangen in ons wekt

de dichte sluier van de verschijnselen eens te doorbreken.

Een zegen ben je,

sterfelijke stof:

jij die het proces van uiteenval eens in

ons zult ervaren

en ons daarmee noopt je te volgen naar het hart van al wat bestaat in

zijn diepste essentie.

Zonder jou, zonder jouw hevige prikkels,

zonder de kracht waarmee je ons opdrijft,

zouden wij in ons leven nergens toe komen,

stilstaan, in kinderlijke onwetendheid blijven,

zowel over onszelf als over God.

Jij, die ons neerslaat en dan de wonden verbindt,

Jij, die ons weerstand biedt én voor ons zwicht,

Jij, die afbreekt én opbouwt,

jij die ketent én vrijmaakt,

het elan van onze zielen, de hand van God,

het vlees van Christus: jij bent het, materie, die ik mijn zegen geef.

Ik zegen je, materie,

en jouw bestaan juich ik toe: niet als de hogepriesters van de wetenschap

of als de moralisten zie ik jou,

onteerd, vervormd – een massa redeloze krachten en lage begeerten – maar zoals je jezelf vandaag aan mij openbaart,

in je totaliteit en je ware natuur.

Jouw bestaan juich ik toe

als de onuitputtelijke bron van zijn en van wording,

waarin alles ontkiemt en groeit zoals het bedoeld is.

Jouw bestaan juich ik toe

als de universele kracht die samenvoegt en verenigt,

de veelheid van monaden verbindt,

en waarin zij alle zich buigen

naar hun gezamenlijke doel langs de weg van de Geest.

Jouw bestaan juich ik toe als de welluidende klank van het water,

waaruit de zielen opspringen als in een fontein,

en als het heldere kristal

waaruit het nieuwe Jeruzalem wordt gevormd.

Jouw bestaan juich ik toe als het goddelijke milieu,

bruisend van scheppende krachten,

als de oceaan die drijft op de geest,

als de klei die gekneed en bezield is

met het leven

door het vleesgeworden Woord.

De hymne opent met de materie die in al haar verscheidenheid wordt gezegend. Het is goed dat zij in het leven is geroepen en bestaat. Ondanks haar sterfelijkheid gaat zij niet verloren. Als zij uiteenvalt, wordt haar energie teruggeleid ‘naar het hart van al wat bestaat in zijn diepte essentie’. Alle materie komt voort uit een onuitputtelijke bron. In de materie is een kiem van goddelijk leven aanwezig, dat verbonden is met deze bron. Op deze wijze heeft God zich ondergedompeld in alle dingen en is ermee van binnenuit verbonden. Deze bron heeft een dynamische kracht, die het vermogen heeft nieuw leven te ontkiemen en te laten ontwikkelen zoals het is bedoeld. Deze kracht is universeel en creëert een samenhang tussen de verschillende gestalten en vormen. De onzichtbare kracht leidt de materie naar een bestemming waarin alles met alles is verbonden.

De hymne eindigt met het goddelijk Woord dat vlees is geworden, waardoor alle materie verlost kan worden door de menswording Christus. Deze verlossing heeft niet alleen betrekking op de mensheid, maar op al wat bestaat. Heel de materie kan deel krijgen aan de verlossing in Christus.

Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955) werd geboren in het Franse Sarcenat. Zijn moeder was een vrome katholieke vrouw en zijn vader wekte tijdens wandelingen met zijn zoon bij hem belangstelling voor de natuur. Pierre werd gefascineerd door stenen en zocht naar het duurzame in de natuur. Hij probeerde in al het vergankelijke iets blijvends te ontdekken en vond uiteindelijk de eeuwigheidswaarde in de geest.

Pierre trad op zijn achttiende in bij de jezuïeten, studeerde filosofie en theologie en werd in 1911 tot priester gewijd. Daarnaast bekwaamde hij zich in fysica, geologie en paleontologie: de wetenschap die fossielen bestudeert, die men terugvindt in de miljoenen jaren oude aarde.

Als jonge jezuïet kon hij omgaan met de enorme tegenstelling tussen het katholieke geloof van zijn tijd en zijn werkmilieu, dat al lang afgerekend had met de letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal in zes dagen.

Er kwam kritiek op zijn visie op de erfzonde, het mysterie van het kwaad, dat hij niet letterlijk nam. Voor de Rooms-Katholieke Kerk van zijn tijd was dat onaanvaardbaar. Hij moest voortaan zwijgen over religieuze onderwerpen en zich beperken tot zijn vakwetenschappelijk werk. Ondanks dit verbod bleef hij nadenken over de filosofische en theologische betekenis van zijn geologisch en paleontologisch onderzoekswerk. Zo schreef hij zijn beroemde werk Het goddelijke milieu (Le Milieu divin), dat pas na zijn dood zou verschijnen en vele malen werd herdrukt.

Literatuur

Pierre Teilhard de Chardin, ‘Hymne à la matière’, in de band Hymne de l’univers, Parijs 1961, blz. 71-73. Deze vertaling is van Henk Hogeboom van Buggenum en is verschenen in Gamma, Forum over onze rol in de evolutie, dat wordt uitgegeven door Stichting Teilhard de Chardin.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken