Menu

Basis

‘Ik ga heen en kom tot jullie’

Pinksteren (Johannes 14:23-29)

De gemeente voor wie Johannes zijn Evangelie schrijft, zit er als het ware stiekem bij in de zaal waar Jezus met zijn leerlingen maaltijd houdt (Johannes 13-17). Ze hoort en verstaat zijn woorden tot de leerlingen als ook tot háár gesproken. Vijftig jaar na Jezus wacht zij op Hem, op zijn komst. Wat ze in handen heeft: slechts verhalen óver Hem. Onvergelijkelijk prachtige verhalen, maar verhalen. Waar is Hij zelf? Hoe herkenbaar voor de gemeente anno 2020.

Het leven van Johannes’ gemeente is bedreigd: een machtige synagoge accepteert het bestaan van joden die in de gekomen Messias geloven niet. De gemeenteleden zijn bang voor wat hun vanuit de synagoge kan overkomen – in het ergste geval: geëxcommuniceerd worden. Als minderheidsgroep moeten ze maar zien hoe het hoofd boven water te houden. Ze horen en lezen Jezus’ afscheidsrede tot de leerlingen als ook tot hen gericht. Ook zij hebben weet – en hoe! – van verweesdheid, verontrust zijn, bedroefdheid, niet weten hoe. Ze willen niets liever dan Jezus horen, opnieuw, nieuw horen: voor hén toepasbaar. De gemeente anno 2020 zit als het ware naast die uit het jaar 80 in haar hoekje, hoort de woorden als ook tegen haar/ons gesproken. Woorden van troost tegen de moedeloosheid, het niet-weten hoe te dealen met zijn afwezigheid, onze verwarring, onze bestaansangst.

‘Wie Mij liefheeft zal de Vader liefhebben’

Eerder, in het gesprek met Petrus, heeft Jezus gesproken van de vele woningen in het huis van zijn Vader. Dat Hij daarheen gaat om plaats te bereiden. In zijn woorden ís Hij als het ware al aangekomen op die geheime plaats bij God, waar niemand Hem kan volgen. Tegelijk is Hij bezig voor hen een eigen plaats te bereiden. De belofte is er dat Hij zal terugkomen en hen bij zich opnemen. Hun hart hoeft daardoor niet in verwarring te geraken: ze hoeven zich alleen aan God en Jezus toe te vertrouwen. Dat is genoeg. De hemel is hier de plaats van God waar Jezus thuis is en tevens het eigenlijke doel, de bestemming van de toehoorders. De hemel bepaalt hun leven op aarde. In alles wat Jezus tegen Petrus, Tomas, Filippus en Judas zegt, hoor je Johannes’ eigen mystieke ervaring van verbondenheid tussen God en mensen, die gegrond is in de verbondenheid van Jezus met de Vader en omgekeerd. Johannes lijkt zijn toehoorders in die ervaring te willen meetrekken. Wie tot dit verbond, deze verbondenheid toetreedt – hetzij doordat hij Jezus’ leerlingen gaat liefhebben, hetzij doordat hij van Jezus zelf gaat houden (14:21) – die komt in dezelfde ‘kringloop’ terecht waarvan Jezus spreekt: hij/zij wordt door de Vader bemind, door de Zoon bemind, opgenomen in de kring van de kinderen Gods.

De Vader zal de Trooster zenden

Wanneer Jezus op Judas’ vraag ingaat, komt er nog iets bij: de aanwezigheid van de Vader zelf. Jezus benoemt dat gebeuren met een beeld uit de wereld van de nomaden: ‘Wij zullen verblijf maken’ (14:23-24). De liefde tot Jezus wordt zichtbaar in het onderhouden van zijn woorden, dat wil zeggen, in de onderlinge liefde van de gemeente. Dát is Gods aanwezigheid: daadwerkelijk. In het Johannesevangelie is de kruisiging van Jezus tevens zijn verheerlijking. Door volkomen Gods wil te doen, bestijgt Jezus de troon die Hem toekomt: ‘Ik ga naar de Vader.’ Maar dan, daarna? Wat gebeurt er dan? Iedere jood verwacht ‘de dag des Heren’, in een of andere vorm. Jezus kondigt een koninklijk gezonden helper aan, door wie zij Hem opnieuw zullen zien. Echter – en dat is nieuw – dat geldt alleen voor de leerlingen. Hierop is Judas’ vraag gebaseerd: ‘Hoe komt het dat U zich aan ons zult openbaren, en niet aan de wereld?’ Wat is hier aan de hand?

Wie mijn geboden onderhoudt heeft Mij lief

Het werkwoord voor ‘liefhebben’ (Gr.: agapaoo) dat Jezus in zijn antwoord gebruikt, vatten wij vaak emotioneel op, zelfs al weten we dat het Grieks wel drie of vier begrippen voor liefde kent. Maar agapaoo – het moet nog maar weer eens gezegd – verwijst hier niet naar de diepste emotie, maar naar het feit dat de mens die liefheeft ‘alles voor een ander over heeft’. Dat hij/zij voor die andere mens volkomen betrouwbaar is. Hier ligt mogelijk een relatie met het oosterse begrip ‘vrienden van de koning’, waar Jezus tot zijn leerlingen zegt: ‘Ik (be)noem jullie (tot) vrienden’ (Johannes 15:15). De vriend van de koning doet bij uitstek alles wat de koning wil: die kan erop rekenen dat de vrienden er alles voor over hebben dat gebeurt wat hij wil. Maar dat rekenen-op is niet gebaseerd op een machtsverhouding, maar op vertrouwen, nabijheid, verbondenheid. Deze zin over het liefhebben verwijst naar de toekomst: de tijd dat Jezus niet meer zichtbaar zal zijn, maar wél voor de leerlingen. Zij zijn dan zijn ‘vrienden op aarde’, en als zodanig ‘doen zij wat Hij wil’. In het Onze Vader bidden wij: ‘Uw wil geschiede’, niet als een smeekbede of alsjeblieft zijn wil mag geschieden, en of Hij er maar voor wil zorgen dat het gebeurt, maar als verzekering: Uw wil, daar gaan wij voor!

In die toekomstige tijd geldt dat de Vader en de Zoon zullen komen en verblijf houden, ‘aanwezig zijn’. Het komt qua uitwerking op hetzelfde neer of je de Vader of de Zoon tegenkomt, de koning of zijn vrienden. Ze doen hetzelfde, hebben dezelfde ‘heer’-lijkheid: ze laten de bestemming van de wereld zien. En de ‘liefde’ van de koning jegens zijn vrienden betekent ook dat niemand hen uit zijn macht rooft. De onderdanen hoeven de
koning en zijn rijk niet te beschermen. Hij staat voor hén klaar, geeft hun bescherming. Zonder er iets voor terug te vragen. De ‘vrienden’ mogen gerust leven!

Deze exegese is opgesteld door Elly Bakker.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken