Menu

Premium

Ik ga heen naar de Vader

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 41,17-20 en Johannes 16,16-24

Zeven keer klinkt in dit gedeelte van het Johannesevangelie het woordje ‘weinig’ (Gr.: mikros), meestal vertaald met ‘een korte tijd’, ‘een kleine tijd’ (SV) of ‘een weinig tijd’. Op zich ligt dat voor de hand, want dat rekenen met tijd, de chronologie, is al vier keer eerder in het evangelie voorgekomen.

In Johannes 7,33 zegt Jezus voor het eerst dat Hij nog ‘een weinig tijd’ bij de leerlingen zal zijn, en in Johannes 12,35 wordt gezegd dat het licht nog ‘een weinig tijd onder jullie’ is. In Johannes 13,33 wordt de tijd niet meer genoemd: ‘Kinderen, nog een weinig ben Ik bij jullie’, evenals in Johannes 14,19: ‘Nog een weinig en de wereld (Gr.: kosmos) ziet Mij niet meer.’

Blijkbaar hebben de leerlingen deze vier uitspraken niet goed gesnapt, en vandaar dan dat opvallend vaak herhaalde ‘een weinig’ in hoofdstuk 16. De nadruk die aldus op dat ‘weinig’ komt te liggen, doet vermoeden dat er meer wordt bedoeld dan alleen de tijdspanne die Jezus in zijn aardse leven nog te gaan heeft.

Zwangerschap en verlossing

De vergelijking met de barenspijn van de zwangere vrouw (Johannes 16,21) brengt Jesaja 26,17-21 in herinnering. Daar is het het volk dat geen toekomst denkt te hebben. De crisis die met de pijn van barensweeën wordt vergeleken, loopt slechts uit op het baren van wind (Jesaja 26,17-18). Was het een schijnzwangerschap, of realiseert de barende zich dat wat zij baart kwetsbaar is als een ademtocht, een zuchtje wind, dat niet tegen de stormen van het leven bestand is? Hoe dan ook, de wanhoop en teleurstelling worden vervolgens tegengesproken door de Heer God bij monde van de profeet: ‘Jullie doden zullen herleven (…), de aarde zal aan de schimmen het leven teruggeven’ (Jesaja 26,19). Het volk moet zich ‘een korte tijd’ – ook hier! – verbergen, ‘tot de gramschap over is. Want zie: de Heer verlaat zijn plaats om de ongerechtigheid der bewoners van het land aan hen te bezoeken. Dan zal de aarde het op haar vergoten bloed aan het licht brengen en haar verslagenen niet langer bedekken’ (20-21).

Op dezelfde wijze wordt in Jesaja 41,17-20 het dorstende volk door God zelf van water voorzien. Het doel van deze bevrijding is ‘opdat ze zien, weten, erkennen en begrijpen dat de hand van de Heer dit heeft gedaan en de Heilige van Israël het heeft geschapen’. Dit scheppen van de Heilige Israëls is zo wonderlijk, omdat het haaks staat op de wanhoop van het volk. Het doorbreekt die wanhoop en opent een nieuwe toekomst, die het volk niet zelf had kunnen bewerkstelligen en die het zelfs niet voor mogelijk had gehouden.

Nog één zaak te doen

Het ‘weinige’ dat Jezus nog bij zijn leerlingen is, kan behalve kwantitatief – als aanduiding van de tijd die Hij nog met zijn leerlingen zal doorbrengen – ook meer kwalitatief worden gezien: nog slechts weinig hoeft er te gebeuren, voordat de Heer op wonderbaarlijke wijze zijn volk bevrijdt van alle moedeloosheid en wanhoop. Inderdaad ‘doet’ Jezus vanaf hoofdstuk 16 ook niet veel meer. De lange toespraak waarvan het evangeliegedeelte een fragment is, loopt uit op het zogenaamde hogepriesterlijk gebed (Johannes 17,1-26). En onmiddellijk ‘na dit gezegd te hebben’ (Johannes 18,1) gaat Jezus met zijn leerlingen naar de hof Getsemane, waar Hij wordt gevangengenomen om te worden gekruisigd. Het zevental tekenen dat Jezus deed, van de verandering van water in wijn op de bruiloft te Kana (Johannes 2,1-11) tot en met de opwekking van Lazarus (Johannes 11,1-44), was al voltooid. Het ‘weinige’, ja het énige dat Hem nu nog te doen staat, is zijn eigen opstanding uit de dood.

Zien en zien is twee

Wat nu precies begrijpen de leerlingen niet? Zoals we lazen bij Jesaja komt Gods bevrijding niet voort uit onze goede bedoelingen, maar openbaart deze zich aan ons als iets dat voor totaal onmogelijk werd gehouden en tóch werkelijkheid wordt: water in de woestijn, doden die leven. Voor het ‘zien’ van Jezus, dat de leerlingen nog ‘een weinig’ zullen doen en na een poosje opnieuw, worden twee verschillende Griekse werkwoorden gebruikt: het ene (horaoo) kun je interpreteren als ons normale kijken, het andere (theooreoo) als het zien van Gods openbaring. Evenals de zwangere vrouw die pijn heeft, zien de leerlingen in eerste instantie niets anders dan de ondergang van Jezus. Maar wat Jezus nu aankondigt, is dat dat normale kijken zal overgaan in een zien van wie Hij wezenlijk is: de Zoon van God. Dat kúnnen de leerlingen niet zien voordat het is geschied.

Volkomen vreugde

Om het werkelijke zien van de leerlingen mogelijk te maken, is het nodig dat Jezus ‘heengaat naar de Vader’ (Johannes 16,17). Dat is die andere raadselachtige uitspraak van Jezus waarover de leerlingen met elkaar spreken. Voor hen kan het aanstaande afscheid niets anders betekenen dan het failliet van de hele tocht die ze met Jezus zijn gegaan. Dood is immers dood, nietwaar? Maar juist in dit ‘heengaan naar de Vader’ ligt een andere sleutel om het Johannesevangelie te begrijpen. Zoals de Zoon van de Vader als diens scheppingswoord is uitgegaan, in de wereld is gekomen om die te behouden (Johannes 3,16-17), zo betekent de kruisiging zijn verheffing en zijn dood het ingaan in Gods heerlijkheid.

In dit laatste gesprek dat Jezus met zijn leerlingen heeft, troost Hij hen met het oog op de komende beproeving. Het gesprek getuigt daardoor van een intimiteit die alleen nog overtroffen wordt in het erop volgende hogepriesterlijke gebed, waarin Jezus zijn hemelse Vader aanspreekt. In dit gebed vraagt Jezus zijn Vader om hen die Hij in de wereld heeft liefgehad, te heiligen in zijn waarheid. Als de leerlingen het afscheid van Jezus leren zien in het licht van deze waarheid, kennen zij een vreugde die niemand hun kan afnemen. En alles waarom zij de Vader in Jezus’ naam bidden, zal hun worden gegeven.

Bij Jesaja 41:17-20 en Johannes 16:16-24

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken