Menu

Premium

´Ik roep tot U om hulp …´

Bij Job 30,15-26; 38,1, Psalmen 107,17-32 en Marcus 4,35-41

Al sinds het begin van het Gemeenschappelijke Leesrooster staat daarop voor deze eerste zondag van de zomer in het B-jaar de lezing uit het boek Job. Voor de samenstellers van het leesrooster is dat de reden geweest om ook in het Alternatieve Leesrooster in deze periode op vijf zondagen lezingen uit Job te nemen. De enige herkenbare samenhang tussen het voor vandaag gekozen gedeelte, Job 30,15-26, en de evangelielezing, Marcus 4,35-41, is echter de manier waarop in een storm tot de Eeuwige wordt geroepen.

Job (30,20) vraagt zich af of God hem wel hoort en ziet. Evenzo zeggen de leerlingen tegen Jezus: ‘Gaat het U niet aan dat wij vergaan?’ (Marcus 4,35). In de lezingen voor vandaag zit echter wel een diepe verwantschap tussen Psalmen 107,23-32 en de evangelielezing. Ik kies er daarom voor om Psalmen 107 dicht tegen de evangelielezing aan te leggen en Job – en dan met name Gods antwoord in Job 38 – te laten voor het Alternatieve Leesrooster dat u ook in dit blad kunt vinden.

Wie is Jezus?

Iedereen die weleens in Israël is geweest heeft mogelijk – vooral aan het einde van de dag – zo’n storm op het Meer van Galilea waarover Marcus vertelt, meegemaakt. De valwinden tussen de bergen zorgen voor enorme golven en veel wind. Een wind die ook even snel weer gaat liggen. Maar voor de evangelist Marcus is het gebeuren de manier om te laten zien wie Jezus is.
‘Die de zee opgingen in schepen’: vergelijk Psalmen 107,23 met Marcus 4,36. Jezus wil naar de overkant en zijn leerlingen nemen Hem ‘zoals Hij was’ (Gr.: hoos èn) mee in de boot. Het is vreemd dat Marcus, die met zo weinig woorden zijn evangelie vertelt, hier deze verbuiging van het Griekse werkwoord eimi (= zijn) toevoegt. Klinkt daarin mee dat Jezus net als zijn Vader ‘de Zijnde’ is, of wil Marcus alleen maar dat wij onze oren spitsen zodat we weten dat wat nu komt gaat over wie Jezus is? En dan gebeurt Psalmen 107,23-32 bijna letterlijk in het verhaal van Marcus. De evangelist moet het geschreven hebben met de psalm in zijn hoofd of in zijn hart.

‘En er stak een storm op’

Zowel in de psalm (Psalmen 107,25) als bij Marcus steekt er nu een zware stormwind op. Marcus laat de geweldig beeldende beschrijving van zeeziekte – die de psalm wél heeft (Psalmen107,26-27) – weg, maar omschrijft wel net als de psalm dat het schip vanwege de megastorm (Gr.: lailaps megalè) vol water liep (Marcus 4,37). Hij zet ons ook nog even op het verkeerde been en laat Jezus op het achterschip in slaap vallen (Marcus 4,38). Als je zoekt naar schepen uit die tijd, dan ontdek je: op het achterschip zaten de stuurman, de roerganger of de roeiers, dus nu lijkt het alsof de stuurman in slaap is gevallen.
‘Maar ze riepen tot de Heer in hun nood’: vergelijk Psalmen 107,28 met Marcus 4,38. De leerlingen roepen niet alleen, ze vragen ook heel cynisch of het Jezus niet aangaat dat ‘wij verloren gaan’ (Gr.: apollumetha). Deze zin geeft meteen ook de allegorische manier aan waarop dit verhaal in de kerk is gelezen. We zingen er nog van: ‘Een schip we noemen het de kerk’ en ‘Scheepje onder Jezus’ hoede’. De kerk, de gemeente op weg naar de overkant, wordt overvallen door de storm en dreigt ten onder te gaan. En net als in de psalm roepen de leerlingen hun Heer, hun rabbi aan. Ook in onze tijd zijn voor die kerk midden in de storm voldoende parallellen te vinden.

Een grote stilte

‘Hij bracht de storm tot stilstand en zijn golven zwegen’ (Psalmen 107,29). Anders dan in de psalm vertelt Marcus (4,39) ons dat het de ‘opgewekte’ (Gr.: diegertheis) is die de storm en de golven toespreekt. En net zoals er een megastorm kwam, komt er nu een megastilte. In die stilte worden de leerlingen aangesproken op hun vertrouwen en toegesproken over hun angst (Marcus 4,40). Hierin is weer een parallel te zien met de zeevaarders uit de psalm, die hun kennis en kunde waren kwijtgeraakt (Psalmen 107,27).

‘Laat hen de Heer danken om zijn gunst’ (Psalmen 107,31-32): zo standvastig als de doxologie van de psalm is de ‘geloofsbelijdenis’ van de leerlingen nog niet. Het klinkt nog vragend: ‘Wie is toch deze dat ook de wind en de zee Hem gehoorzamen?’ (Marcus 4,41). Zoals het geheim van Jezus bij Marcus steeds verborgen blijft, zo is het spreken over wie Jezus is nog aarzelend en mysterieus. Maar de oplettende lezers en hoorders, de kenners van de psalm, de kenners van de Schrift horen hier wie Jezus is. De opgewekte, die met je meegaat het schip in. Hij die ook heerst over de wind en de zee. Want ook daarin is Jezus sprekend zijn Vader, zoals we lezen bij de schepping (Genesis 1) en bij de vloed (Genesis 9).

Bij Job 30:15-26; 38:1, Psalmen 107:17-32 en Marcus 4:35-41

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken