Menu

Premium

Ik weet dat de Messias komt

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Exodus 17,1-7 en Johannes 4,1-26(42)

Water

Als eerste lezing hebben we vandaag het verhaal van Exodus 17 over het water uit de rots. Zinvol. Niet als we het verhaal gaan uitspelen tegen Johannes 4 – dat water was niets, Jezus geeft het echte leven. Wel als we het Evangelie van Johannes zien als een verslag van Jezus’ exodus, zijn doortocht naar een nieuwe wereld. Het levende water voor onderweg wordt door Mozes van Godswege uitgeschonken. Tegenover het ongeloof van mensen die zich afvragen of God wel in hun midden is, stelt hij hier dit uitbundige teken. Jezus op weg door het Samaritaanse land wil het water dat ons in leven houdt uitschenken. Hij kan dat omdat Hij de wil van de Vader doet. Alles in het perspectief van Israëls Tora.

Samaria

Het is geen vergissing, Jezus’ tocht door Samaria. In Johannes 4,43 wordt gezegd dat Jezus ‘na die twee dagen’ vandaar weggaat naar Galilea. Twee dagen is Hij in Samaria geweest, waar de tragiek nog hangt van de tien verloren stammen. Bij een put, de Jakobsbron, wordt nieuw water aangeboord en een nieuwe oogst gemeld. Er wordt verteld dat Jezus’ leerlingen ijverig aan het dopen waren. Jezus zelf niet, dat komt pas later. Er is sprake van twee dagen in Samaria, net zoals Jezus twee dagen verbleef op de plaats waar Johannes doopte (1,42). Na twee dagen komt de derde dag in Kana (2,1). Wat zal er volgen op de twee dagen in het land van de Samaritanen?

Bij de put

Het is niet eenvoudig het verhaal van Johannes te verstaan wanneer wij het louter als anekdote zien. Maar we zullen zien dat Johannes nooit anekdotes beschrijft, ook niet bij het Kana-verhaal (2,1-11). Na de inleiding over de dopende leerlingen gaan Jezus en zijn vrienden het land Samaria in. De naam van het plaatsje Sichar betekent ‘naaste plek’. De put is de put van Jakob, de stamvader van het volk. Uit de verwantschap met deze stamvader komen wij in contact met het levende water. De put was – volgens dit verhaal – aan de mysterieuze Jozef geschonken, die wandelende hemeling. En vandaag zal die put weer water geven. Moeten we nog zeggen dat alle speculaties over het waarom van het eenzame bezoek van de vrouw aan de put indiscreet zijn? Neen, belachelijk. Sommigen opperen: ‘Het was rond het zesde uur (twaalf uur ’s middags) zo warm dat niemand kwam; en omdat zij een zondige levenswijze voerde, ging zij juist dan uit.’ Daar hebben we allemaal niets mee te maken. Zij is daar op het zesde uur, de gebedstijd, en zoekt naar leven. Ze heeft geen man – die ze heeft, is haar man niet: ze is alleen met de ware bruidegom.

Zoekend naar levend water

Ontroerend is dat juist een Samaritaanse vrouw en niet een schriftgeleerde uit Jeruzalem op het heetst van de dag komt zoeken naar levend water. In het land van de verloren stammen, in dit door tranen doordrenkte gebied waar geen hoop meer is, is een vrouw aan het zoeken naar leven! De leerlingen gaan eten halen. In Johannes 6 zal daar meer over worden verteld. In Marcus 6, 7 en 8 is dat ook een belangrijk thema. Maar nu gaat het over het levende water.

Jezus begint het gesprek met: ‘Geef Mij te drinken.’ En dan ontspint zich een hele bijbelse discussie. Neen, het is geen dom langs elkaar heen gepraat. Hier worden de diepste lagen aangeboord. In het gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw komen Jeruzalem en de tempel ter sprake. Van daaruit wordt de nadruk gelegd op de kern van het mysterie van God. ‘God is geest’, horen we zeggen (4,24). De oppervlakkige lezer zal denken: ‘Zeer juist. We kunnen God niet zien.’ Maar dat is niet bedoeld. Bedoeld is dat God één en al beweging is. Vertalen we ‘geest’ even terug naar het Hebreeuws, dan wordt het ruach: beweging, storm die opjaagt van Godswege. De hele discussie over een plaats wordt daardoor in een juister perspectief geplaatst. Het gaat bij Jeruzalem nooit om een magische vaste plaats waar God wortel schoot in de grond. De Schrift kent geen heilige plaatsen. De Bijbel kent maar één heilig land: een legendair land, dat onrechtvaardigen uitbraakt, waarin men niet onvoorwaardelijk wortel kan schieten.

Gods sporen in de tijd

Het woord ‘geest’ staat voor de beweging van Godswege waardoor de mens wordt opgejaagd en uitgedaagd. Het woord ‘waarheid’ staat voor het Hebreeuwse emet, waar ons ‘amen’ vandaan komt: de trouw aan het verbond. Als de vrouw gehoord heeft dat God geest is en dat wij in geest en waarheid moeten aanbidden (4,24), is het haar, meer dan de oppervlakkige christelijke lezer, duidelijk wat met dat ‘God is geest’ bedoeld is. Iets als: ‘Ik ben het met U eens, God is een actieve God.’ Belangrijker dan de discussie over de plaats waar Hij aanbeden moet worden, is de vraag naar zijn sporen in de tijd, in de geschiedenis. Ze zegt dan ook: ‘Ik weet dat de Messias komt’ (4,25). Hier is sprake van een zeer zuiver verstaan van de bijbelse boodschap. De Messias komt! Als Jezus dan ook nog zegt: ‘Dat ben Ik’ (4,26, een tekst die rijmt op de Godsnaam ‘Ik ben die Ik ben’), is er bij de put wel wat aan de hand. De hele bevrijdende geschiedenis van God met de mensen wordt opgeroepen. Nieuw leven komt in zicht: toekomst voor de mensen voor wie geen toekomst was, zoals de manloze vrouw.

Water uit de Bron

Op dat moment komen de leerlingen terug met hun boodschappentassen: ‘Eet iets.’ Maar Jezus spreekt anders: ‘Mijn spijs is het de wil te doen van de Vader’ (4,34). Een prachtig visioen volgt over velden die wit staan van de oogst. Een hele messiaanse wereld openbaart zich in dat dorre Samaritaanse land. Water uit de bron die Jezus wil zijn omdat Hij de spijs eet van de wil van de Vader: de Tora.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken