Menu

Premium

In de soep

Bij Lucas 10,23-37

Elsje moet een pannetje soep naar oma brengen. Ze gaat op de fiets, de soep in een tasje aan het stuur. Het is wel een beetje eng en het gaat ook nog regenen. Elsje heeft haar rode capuchon over haar ogen. Daardoor kan ze niet goed zien en – KNAL! – klapt ze tegen een geparkeerde auto. Fiets kapot, knie doet zeer, alles in de soep. Ze gaat op de stoeprand zitten, ze huilt, ze weet niet wat ze moet doen.

Er stopt een auto, het is de juf. Ze draait het raampje omlaag en zegt: ‘Gaat het? Sorry, ik heb een vergadering, ik moet verder.’

Elsje is zo geschrokken dat ze nog maar even blijft zitten. Daar komen een paar vriendinnetjes aangefietst. ‘Joh, wat heb jij? Pas op, je wordt helemaal nat. Paardrijden gaat niet door, want het regent.’ Weg zijn ze alweer.

Elsje krabbelt op. Er zit een slag in haar wiel, ze kan niet meer fietsen op die fiets. Achter haar stopt een scooter. Zo’n lummelige jongen roept: ‘Wat is er, moet ik helpen?’ Hij geeft haar zijn bomberjack tegen de regen, hij zet haar fiets tegen een boom, dan mag ze achterop de scooter en hij brengt haar thuis. Hij heeft zelfs het tasje met het lege pannetje meegenomen.’ Ik kom je fiets nog wel even brengen,’ zegt hij en weg is hij. ‘Wie was dat?’ zegt mama. ‘Ik weet het niet,’ zegt Elsje. ‘Ik was gevallen en hij heeft mij geholpen.’

Laat op de middag komt de jongen nog eens langs. ‘Je fiets is kapot,’ vertelt hij. ‘Ik heb hem bij mijn neef gebracht, die is fietsenmaker. Morgen is hij klaar. Hij doet het voor niks.’

‘Was dat nou weer die jongen?’ zegt mama. ‘Wat wil die van je?’ ‘Niks,’ zegt Elsje, ‘maar hij is toevallig wel de enige die mij gered heeft.’

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken