In gesprek met Mozes en Elia
2e zondag van de Veertigdagentijd (Exodus 24:12-18, Filippenzen 3:7-14 en Matteüs 17:1-9)
Jezus kan Jezus niet zijn als Hij niet oog in oog heeft gestaan met Mozes en Elia. Hij staat geworteld in de Wet en de profeten. Het verhaal dat Matteüs erover geeft, staat net als bij Marcus vlak na de belijdenis van Petrus en de eerste lijdensaankondiging. Met Mozes en Elia spreekt Hij over zijn uittocht die Hij in Jeruzalem zal gaan voltrekken.
Het mysterieuze ‘na zes dagen’ (Matteüs 17:1) rijmt op de zes dagen dat de wolk de berg Sinai bedekte voordat JHWH daar tot Mozes sprak (Exodus 24:17). Jezus’ gelaat straalde (Matteüs 17:2), net zoals dat van Mozes toen hij met de twee stenen tafelen de Sinai afdaalde (Exodus 34:29). Net als Mozes was Jezus boven op een berg in tweegesprek met de Eeuwige. Ook in Exodus 24 is de wolk altijd om de hemel heen, want de eeuwige dingen zijn voor hier beneden verborgen. Ook daar de stem uit de wolk. Wat zegt de stem? Het is een liefdesverklaring van God aan de mensen, een uitnodiging om aan Hem, de Ongeziene, getrouwd te zijn.[1]
Binnen het Matteüsevangelie liggen er eveneens verbanden. Jezus’ laatste beproeving vond plaats op een berg waarvandaan de satan Hem alle koninkrijken der aarde toonde in hun heerlijkheid (Matteüs 4:8). Die beproeving vond plaats in de woestijn waar de Heer in gedreven is als ware Hij een zondebok. Mozes én Elia wijzen naar de Sinai halverwege de woestijn. Op de berg wordt het verbond van eeuwige trouw bevestigd. De liefde komt uit de hemel en Israël is de bruid. God is een vurige minnaar.
De geliefde zoon
Ook Israël wordt Gods zoon genoemd: ‘Zo zegt JHWH, Israël is mijn eerstgeboren zoon’ (Exodus 4:22). In Matteüs 17:5 staat: ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ Maar als de Bijbel van Gods liefde spreekt, gaat het niet alleen over vader en zoon, maar ook over minnaar en meisje. De hemel is niet eenzijdig. Alle kleuren der aardse liefde ontstaan uit dat ene hemelse licht, het ongebroken, éénvoudige licht. En ook bij Matteüs staan een paar moeders, vrienden, ingewijden op eerbiedige afstand, die zich over die stralende, vreselijke heerlijkheid verbazen. Petrus ziet als in éénzelfde flits van openbaring het verband tussen evangelie, Tora en profetie. Hij ziet het perspectief van dit moment naar de mare van Mozes en Elia’s bedevaartsverhaal.
Petrus kent de Tora
Als Petrus denkt aan een tent, een tabernakel, dan blijkt hij de Tora te kennen: zie het vervolg van Exodus 24, Exodus 25:8. De hier (Matteüs 17:1) genoemde leerlingen zullen in de Hof van Olijven een minder wakkere rol spelen. Hier vallen ze overweldigd plat ter aarde. Dat is een zinvolle verwijzing naar de ook in Exodus genoemde huiver, de eerbied voor het spreken van JHWH. Niet de schittering van Jezus brengt hen tot deze prosternatie, maar het horen van de stem. Veel overwegers stellen dan dat je voor God niet bang hoeft te zijn en dat Jezus ons het gelaat toont van een vriendelijker God dan die van het Eerste Testament. Dat alles is uit de lucht gegrepen. Eerbied is iets anders dan angst. En met Jezus’ uitspraak ‘Vreest niet’ is iets anders bedoeld dan een goed geplaatste geruststelling voor een aantal angsthazen.
Ook Elia
We zien daar ook Elia staan. Elia, de door Achab en Izebel bedreigde, wil graag het nieuwe Koninkrijk begroeten. Elia was ook bij ‘de berg’ (1 Koningen 19:8-18). Daar was de suizende stilte, machtsvertoon was verre. Toch was de tirannie die Elia wilde treffen daar niet gevoelig voor. In de stilte hoorde hij al de zekerheid: ze zullen mij doden. Het horen van God heeft als consequentie een confrontatie met de machten. Daarmee is
het verhaal van vandaag een verhaal van glorie en kwetsbaarheid. Zo wil God onder mensen komen.
Paulus’ pittige taal
Paulus komt in zijn Filippenzenbrief op voor de goede zaak. Hij roept op tot eensgezindheid en prijst de mensen uit de havenstad in Noord-Griekenland voor hun goede gaven aan de gemeente van Jeruzalem. Maar vanaf hoofdstuk 3 klinkt een fellere toon. Hij ‘gaat lekker tekeer’. Sommigen zeggen daarom dat er sprake is van twee samengevoegde brieven, maar dat overtuigt mij niet. De boodschap van Jezus is waardevol en verdient het om fel verdedigd te worden, want in ieder van ons zit ook een tegenstander van het evangelie. Alles gaat immers om eenheid met Hem en het opstandingsgeloof samen te laten gaan met het deelhebben aan zijn lijden (3:8-10). Op deze Taborzondag roept Paulus ons op af te stormen op het einddoel in trouw aan onze ‘gegrepenheid’ door Christus Jezus (3:12-14).
Jezus’ gelaat
‘Zij zagen niemand dan Jezus alleen’ (Matteüs 17:8): een kwetsbare mensengestalte. Maar Jezus’ gelaat straalde toen de stem klonk. Een menselijk gelaat. Het menselijk gelaat, dat is de eerste waarheid, de eerste taal, zei de joodse denker Emmanuel Levinas. Wij geloven in het geheim dat er één mens op deze aarde was in wie het gelaat van de Eeuwige zichtbaar is geworden. Zijn leven is bekend, zijn woorden zijn bewaard, dit woord: ‘Wat ge de minsten der mijnen hebt gedaan, dat hebt ge Mij gedaan.’
Wij zullen de mensen opnieuw moeten gaan tellen, er is er geen een teveel. Wij zullen heel goed op elkaar moeten passen. Structuren die mensen afbreken, moeten verdwijnen, en de krachten die mensen bedreigen, zullen getemd moeten worden. Misschien moeten we de berg op om dat nog eens goed te overdenken. Dan zullen we, teruggekeerd in de vlakte van het leven van alledag, aan onze wereld een menselijk gelaat kunnen geven.
Deze exegese is opgesteld door Hein Jan van Ogtrop.
Voetnoot
[1] W. Barnard, Binnen de tijd. Het zinsverband der liturgie, Haarlem/Hilversum 1964, 67.