Menu

Premium

In vertrouwen opstaan en gaan

Bij Jona 2,2-11, Psalm 29 en Matteüs 14,22-33

Volgens sommige geleerden is ‘Het lied van Jona’ een fremdkörper binnen het grote geheel van het boek. Binnen de joodse traditie wordt daar anders over gedacht. Ieder jaar wordt op Jom Kippoer, de Grote Verzoendag, in Israël en wereldwijd in de synagoge het hele profetenverhaal in één adem verteld. Het heeft een diepe betekenis om juist op de Grote Verzoendag, door Franz Rosenzweig benoemd als ‘hét feest van de verlossing midden in de tijd’, het hele Jonaverhaal te vertellen.

Jona – ‘duif’ betekent zijn naam – weet zich door God, de Ene, de Heilige Israëls geroepen om op te staan en naar Nineve te gaan in Assyrië, om over haar uit te roepen dat haar kwaad is opgestegen voor Gods aangezicht. Maar Jona onttrekt zich aan zijn opdracht. Hij gaat in tegengestelde richting. Hij begint af te dalen, steeds dieper en dieper. Uiteindelijk komt hij terecht in de diepste diepten van de zee. Het niet antwoorden op de opdracht van Godswege heeft dit tot uiteindelijk resultaat. Jona is een dode, want dat ben je als je van deze God, de Levende, bent afgesneden. Wij zien in Jona 2 de dood zelf in het gezicht.

Jona’s redding: hij bidt

Toch wordt ons in Jona 2 over dat ‘verblijf’ van de profeet Jona in de ingewanden van de vis gedurende drie dagen en drie nachten gezegd, dat dit ‘verblijf’ een huis van een levende is, van iemand die bidt en zingt. De verteller neemt je mee naar de plaats waar jij je als hoorder bevindt: in de synagoge, in je huis, in de kerk, in de tempel, ja overal waar wordt geleefd, gebeden en gezongen. ‘Het lied van Jona’ begint zo: Jona bidt! Eindelijk doet Jona wat hij moet doen: bidden, roepen, smeken, schreeuwen vanuit zijn benauwenis. Zoals het volk Israël deed vanuit de benauwenis van het slavenbestaan vol doodsdreiging in Mitsrajim, in het land Egypte. Jona wordt God indachtig, de God van de uittocht door de doodswateren van de Schelfzee heen. Dat is zijn redding. Hier is het omslagpunt te vinden.

Bóven de vloed is de Ene gezeteld als koning

We gaan in één beweging door naar de tekst van het verbindende lied, naar Psalm 29, een sabbatspsalm. Vooral ook om via deze Psalm 29 bepaald te worden bij de stem van God, die over het water klinkt. Het is deze stem, die in dit lied zevenmaal klinkt, vol kracht. ‘Bóven de vloed is de Ene gezeteld! Bóven de machten van duisternis en dood! Daar zetelt Hij als koning voor eeuwig’ (29,10).

Jezus leert zijn leerlingen de scharen te voeden

In Matteüs 14 en 15 staan twee verhalen waarin brood wordt vermenigvuldigd (14,13-21; 15,32-39). Voor de uitleg van ons tussenliggende beeldverhaal (14,22-33) over de storm op het meer en de redding van Petrus zijn de beide verhalen over de broodtekenen van fundamentele betekenis. Het gaat in die verhalen over Jezus die zijn leven uitdeelt als brood. Opvallend bij de beide broodtekenen is het voortdurende samenspel tussen Jezus en zijn leerlingen. Hier speelt zich een leerproces af. De leerlingen worden gevormd tot apostelen. De broodtekenen worden omschreven als een eucharistie, als maaltijd der dankzegging. Praktijkonderwijs dus met als opdracht: ‘Geven jullie, leerlingen, de hongerige scharen te eten’ (14,16). In het eerste verhaal blijven twaalf korven brood over, terwijl er vijfduizend man verzadigd zijn. De twaalf korven verwijzen naar geheel Israël. In het tweede verhaal (15,32-39) gaan de leerlingen weer rond en blijven er zeven volle manden over, terwijl er vierduizend man verzadigd zijn. Belangrijk is de symboliek van de getallen. De schrijver drukt in het eerste verhaal uit dat het hele volk Israël gevoed kan worden en in het tweede de gehele volkerenwereld. Het gebroken en uitgedeelde brood – dat is Jezus zelf – is bestemd voor Israël en voor alle volkeren wereldwijd. Je treft de zojuist geschetste beweging van Israël naar de volkeren ook aan wanneer je let op het woord ‘uitwijken’ (14,13; 15,21). In 14,13 wijkt Jezus uit naar een plaats in de woestijn en in 15,21 naar de gebiedsdelen van Tyrus en Sidon. Jezus gaat met zijn leerlingen de grens over naar de volkerenwereld. Het is een grote doorbraak. Voor de leerlingen is het een belangrijke fase in het leerproces naar het apostelschap.

Petrus’ redding uit de doodswateren

In het beeldverhaal over het wandelen van Jezus over de zee, brengt Hij allereerst een scheiding aan tussen zichzelf en zijn leerlingen. Hij dwingt zijn leerlingen in de boot te stappen en voor Hem uit naar de overkant te varen. Jezus maakt zich van de scharen los en gaat het bergland in om daar te bidden. Het is avond en Hij is daar alleen. Op het meer worden zijn leerlingen geteisterd door een hevige storm. Ze zijn in doodsnood en dreigen ten onder te gaan in de golven. Maar dan komt Jezus. Hij vertrouwt op de macht die als koning heerst over de doodswateren. Hij bemoedigt zijn leerlingen met zijn aanwezigheid: ‘Houd moed, Ik ben het, vrees niet!’ (14,27).

Als Petrus op Jezus’ bevel overboord stapt en over het water wandelt en bij Hem komt, zinkt de moed hem in de schoenen en zakt hij weg de diepte in. Maar Jezus grijpt hem bij de hand, redt hem en benoemt zijn gebrek aan vertrouwen. Dat hebben alle leerlingen nodig als brood: vertrouwen in de messiaanse macht van Jezus. Die macht wordt nog eens onderstreept in dat kleine zinnetje: ‘De wind ging liggen.’ Hier leren de leerlingen wat opstanding, wat opstaan inhoudt. Zijn leerlingen worden gevormd tot apostelen met een opdracht die vermeld staat aan het einde van het evangelie van Matteüs (28,18-20).

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken