Menu

Basis

Israël tegenover de rest van de wereld

De ontstaanstijd van het boek Judit – vermoedelijk aan het einde van de tweede eeuw voor Christus – was een spannende tijd voor de groep die zichzelf als erfgenamen van Abraham zag. In meer dan één opzicht waren ze druk bezig zichzelf opnieuw op de landkaart te zetten. Onder leiding van de priesterfamilie van de Makkabeeën vormde zich voor het eerst in een half millennium weer een onafhankelijke staat op het terrein van het voormalige koninkrijk Juda. Naast de strijd om de fysieke grenzen van dat nieuwe ‘joodse’ rijk kwam ook de vraag op naar zijn ideële grenzen. Verschillende groepen gaven verschillende antwoorden op de vraag wie op welke manier deel uitmaakte van die nieuwe staat. Ook de vraag hoe om te gaan met hen die buiten deze staat vielen, riep uiteenlopende antwoorden op. Het boek Judit kan worden gelezen als één stem in dit debat – een stem die in sommige opzichten de conservatieve insteek van 1 Makkabeeën onderuithaalt, maar die in andere opzichten juist verscherpt.

Anne-Mareike Wetter is hoofd Bijbelgebruik bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Net als genderidentiteit is etnische identiteit diepgeworteld

Wat is etnische identiteit?

Voordat ik me buig over de vraag hoe etnische identiteit in het boek Judit wordt vormgegeven, is het eerst zaak dat concept zelf te definiëren. In het dagelijkse leven ervaren we etnische identiteit meestal als een onveranderbaar gegeven. Toch gaan de meeste sociale wetenschappers ervan uit dat het daarbij om een construct gaat: om iets dus dat eerder op menselijke keuzes gebaseerd is dan op biologische gegevens. Net als genderidentiteit is etnische identiteit diepgeworteld en kan dus niet zomaar terzijde worden geschoven. Maar eveneens net als gender, is en blijft het een construct, en daarmee in principe open voor deconstructie.

Welke kenmerken als markers van etnische identiteit worden ervaren, verschilt tot op zekere hoogte per context. John Hutchinson en Anthony D. Smith hebben een redelijk complete lijst samengesteld. Volgens hen deelt een etnische groep een naam, een mythe rondom hun voorouders, historische herinneringen, een cultuur (hieronder scharen zij religie, gebruiken en taal), een thuisland en een gevoel van solidariteit.

Op de achtergrond van veel van deze aspecten speelt de notie van traditie. Traditie zorgt aan de ene kant voor een link met het verleden, maar biedt aan de andere kant ruimte voor vernieuwing richting de toekomst. Het is aan ieder individueel lid van de groep om zich de tradities eigen te maken en voor volgende generaties te vertalen – een proces dat in het boek Judit duidelijk aanwezig is.

Over Judit wordt gezegd dat zij zich meer dan gebruikelijk aan de gewoontes van Israël houdt

Gedeelde cultuur = gedeelde godsdienst

Naast (veronderstelde) gedeelde biologische oorsprong is gedeelde cultuur misschien het meest in het oog springende aspect van etnische identiteit. In de ontstaanstijd van het boek Judit was gedeelde cultuur een heet hangijzer: het verzet van de Makkabeeën was naar eigen zeggen vooral gericht tegen het opdringen van een andere dan de joodse cultuur en godsdienst. Thema’s zoals de spijswetten, het lezen van de heilige boeken, het in acht nemen van de sabbat en besnijdenis komen veelvuldig naar voren in de boeken 1–4 Makkabeeën, vaak in tegenstelling tot de versmaadde gebruiken van de Seleucidische overheersers.

Net zoals in de boeken 1–4 Makkabeeën kan de definitie van gedeelde cultuur in het boek Judit worden teruggebracht tot één aspect: gedeelde religieuze gebruiken. Anders dan in het verhaal over het Makkabese verzet worden die gebruiken in het boek Judit echter niet aangevochten. Over Judit wordt gezegd dat zij zich zelfs meer dan gebruikelijk aan de gewoontes van Israël houdt – ze vast bijvoorbeeld bijna onophoudelijk (Judit 8,6). En zelfs in het Assyrische kamp houdt zij zich aan de spijswetten, zonder dat de Assyriërs haar tegenhouden. De strijd die in het boek Judit wordt gestreden, gaat niet om het al dan niet vasthouden aan culturele religieuze gebruiken, maar om het overleven van het volk an sich.

Israël: geen naam maar een statement

Ook de naam die de in-group van het boek Judit krijgt, is nauw verbonden met religieuze identiteit. De regio rondom Jeruzalem staat op dat moment al eeuwen bekend als Juda of Jehud. In het boek 1 Makkabeeën wordt de staat die hier net is ontstaan afwisselend Israël en Judea genoemd. In het boek Judit daarentegen krijgen de bewoners consequent de naam ‘Israël’, ‘kinderen van Israël’, ‘huis van Israël’ of ‘volk van Israël’. Het gaat hier dan ook duidelijk niet om geografische grenzen, maar om een ideologische claim: wij zijn de nakomelingen van Jakob/Israël. Die groep valt niet per se samen met de bewoners van het Hasmonese koninkrijk. Naast het biologische aspect zit een sterk inhoudelijke kant aan de definitie van de groep als ‘kinderen van Israël’: het gaat niet alleen om de genen die de Israëlieten van hun voorouders hebben meekregen, maar vooral om de beloftes die God aan Abraham, Isaak en Jakob gedaan heeft. Naam, mythes over voorouders en gedeelde historische herinneringen vallen hier tot op zekere hoogte samen. Dat wordt onder andere zichtbaar in de hoofdpersoon van het boek. Judit, wiens naam met ‘jodin’ kan vertaald, is de enige worden vrouw in Bijbelse literatuur met zo’n uitgebreide genealogie (Judit 8,1). Zestien namen, bekende en onbekende, verbinden Judit de Jodin met Israël (niet Jakob!), de voorvader aan wie het volk zijn naam te danken heeft. De woorden waarmee Judit zichzelf beschrijft, maken duidelijk dat zij zich ook ideologisch als afstammelinge van Israël/Jakob en vooral van zijn zoon Simeon ziet (hoewel de naam Simeon zelf in veel handschriften uit de genealogie ontbreekt, komt die van zijn nakomelingen Salamiël/Selumiël en Sarasadai/ Surisaddai wel voor, zie ook Numeri 1,6). In haar gebed (Judit 9,2-14) vergelijkt Judit de Assyrische aanval op haar stad Betulia en in het verlengde daarvan op Jeruzalem met de verkrachting van Jakobs dochter Dina (Genesis 34), en laat er geen twijfel over bestaan dat zij het hartgrondig eens is met de bloedige wraakactie van Dina’s broers Simeon en Levi. Wie de grenzen van Israël misacht, verdient het volgens haar gedood te worden – of die grenzen nou de vorm aannemen van een vrouwenlichaam of van het hele land en vooral de tempel in Jeruzalem. De link met Simeon is meer dan een verwijzing naar het verleden: het is tegelijkertijd een blauwdruk voor de acties die volgens Judit nodig en legitiem zijn om haar volk te verdedigen. Solidariteit – ook een belangrijk aspect van etnische identiteit – staat daarbij hoog in het vaandel. Judit wijst de stadsoudsten streng terecht voor hun gebrek daaraan: als de bewoners van Betulia zich overgeven, heeft dat desastreuze gevolgen voor de rest van het volk (8,21-24). Zover mag het volgens Judit absoluut niet komen – als de voorvaders van Israël soortgelijke beproevingen hebben doorstaan, dan zal het de Betulianen ook lukken (8,25-27).

Wie de grenzen van Israël misacht, verdient het volgens Judit gedood te worden

Eén volk, twee verhalen

Interessant genoeg is Judit niet de enige die over de afkomst en identiteit van de Israëlieten mag vertellen. Voordat hij zich klaarmaakt om richting Jeruzalem te trekken, vraagt de Assyrische opperbevelhebber Holofernes aan zijn bondgenoten hoe het nou eigenlijk zit met dat halsstarrige volkje dat zich in de bergen heeft verschanst en weigert hem met geschenken tegemoet te komen zoals de andere volken (5,3-4). Achior, een Ammoniet en daarmee van oudsher een slechte buur van de Israëlieten, geeft antwoord. Dat antwoord is verrassend positief – althans, verrassend vanuit Bijbels perspectief. Wat verteltechniek betreft, is het juist een gebruikelijke strategie een neutrale of zelfs vijandige buitenstaander aan het woord te laten. Immers, als zelfs zo iemand zich positief uitlaat over de groep, ervaart de lezer dit als betrouwbaarder dan wanneer een lid van de groep zelf dat zou doen.

Anders dan Judit, die vooral relevante details aanhaalt en nauwelijks ingaat op het achterliggende grote verhaal, schetst Achior een complete geschiedenis van het volk in vogelvlucht, van de roeping van Abraham tot de recente terugkeer uit de ballingschap (5,5-21). Het is boeiend dit verhaal naast gebruikelijke definities van etnische mythes te leggen. Zo’n mythe beantwoordt allereerst vragen over de oorsprong van de groep: Wanneer is de groep ontstaan? Waar is de groep ontstaan en waar is zij daarna eventueel naartoe getrokken? Wie zijn de voorouders? Daarnaast kent een etnische mythe vaak drie herkenbare momenten: een ‘gouden eeuw’, een periode van aftakeling en een tijd van herstel. Al deze thema’s komen naar voren in het verhaal dat Achior over Israël vertelt.

Volgens Achior bevindt Israël zich op dit moment in een periode van herstel: de gouden eeuw van de verovering van Kanaän is overgegaan in de ballingschap, maar inmiddels heeft Israël haar relatie met God weten te herstellen en zijn zij weer gesetteld in hun eigen land. Of dat herstel van blijvende aard is, moet blijken uit de manier waarop de Israëlieten omgaan met de bedreiging door de Assyriërs.

Judit legt nadruk op het landsbelang en in het bijzonder Jeruzalem en de tempel

Thuisland: een precaire erfenis

Het aspect van een thuisland komt nadrukkelijk naar voren in de redevoeringen van zowel Judit als ook Achior. Aan de ene kant laat Achiors verhaal over Israël zien dat de identiteit van het volk niet afhankelijk is van het leven in hun thuisland: Israëlieten blijven Israëlieten, of ze nou in Chaldea, Egypte, Babylonië of in Judea wonen. Aan de andere kant legt Judit steeds weer de nadruk op het belang van het land en in het bijzonder Jeruzalem en de tempel. Als de Betulianen door hun gebrek aan solidariteit dat thuisland in gevaar brengen, zullen ze het voor altijd kwijtraken. En of hun identiteit die tegenslag overleeft, is nog maar de vraag (8,23).

Achior: de uitzondering die de regel bevestigt

De grenzen van een groep worden het zichtbaarst op momenten waarop die grens wordt overschreden. In 1 Makkabeeën gaat die beweging vaak van binnen naar buiten – je leest daar over joden die hun afkomst verloochenen door zich aan te sluiten bij de Seleucidische bezetters (bijvoorbeeld 1 Makkabeeën 1,52-53; 2,23). In het boek Judit vindt juist de tegenovergestelde beweging plaats. De Ammoniet Achior is door de Assyriërs in de buurt van Betulia uitgezet en door de bewoners van dat stadje opgenomen. Judits terugkeer met in haar hand het hoofd van Holofernes maakt diepe indruk op hem, zo diep zelfs dat hij een radicale keuze maakt:

Toen Achior besefte wat de God van Israël allemaal had gedaan, begon hij vurig in hem te geloven. Hij liet zich besnijden en werd opgenomen in het volk van Israël, en zo is het tot op de dag van vandaag. (14,10)

Traditioneel is dit vers vaak geïnterpreteerd als klassiek voorbeeld van een bekering tot de God van Israël, vergelijkbaar met latere verhalen over Griekse en Romeinse proselieten. Het is echter maar de vraag of die interpretatie opgaat voor de tijd waarin het boek Judit is geschreven. Een notie van religie die los verkrijgbaar is van etnische identiteit is waarschijnlijk pas later ontstaan, deels onder invloed van het vroege christendom. Bovendien gebruikt de schrijver opmerkelijk etnische taal om Achiors beweging van buiten naar binnen te beschrijven. Hij begint weliswaar met geloof, maar beweegt met het noemen van de besnijdenis al gauw richting een etnisch kenmerk, en sluit af met de opmerking dat Achior bij het volk (letterlijk: huis) van Israël ging horen. Ondanks het feit dat Ammonieten eigenlijk tot in lengte van dagen de toegang tot de gemeenschap van de Heer ontzegd is (LXX Deuteronomium 23,4), gaat dit in het boek Judit zonder blikken of blozen, en is schijnbaar het werk van een ogenblik. Een korte analyse van Achiors ‘loopbaan’ in het boek Judit laat echter zien dat zijn beweging van Ammoniet naar deel van het volk van Israël zorgvuldig wordt voorbereid. Achior is uitstekend bekend met de mythes over Israëls voorouders en geschiedenis. De Assyriërs zorgen dat hij ook fysiek de overgang maakt van het kamp van Israëls vijanden naar het thuisland van de Israëlieten zelf. En zijn solidariteit lijkt ook vanaf het begin eerder bij de Israëlieten te liggen dan bij de Assyriers in wiens leger hij vecht. In die zin komt Achiors opname in het volk Israël allerminst als verrassing.

Blijft de vraag of deze opname tekenend is voor een vriendelijke kijk op buitenstaanders in het algemeen, of de spreekwoordelijke uitzondering die de regel bevestigt. Gezien de uitgesproken negatieve manier waarop niet-Israëlieten in de rest van het boek Judit worden beschreven en het onaangename lot dat hen te wachten staat, neig ik naar dat laatste.

De Israëlieten komen als enigen in verzet tegen de Assyriërs

Uitverkoren om te heersen

De negatieve kijk op buitenstaanders in het boek Judit heeft te maken met een speciale variant op etnische identiteit: de overtuiging als volk uitgekozen te zijn door een hogere macht. Daarmee gepaard gaat vaak een verhaal over een bijzondere redding van de groep in kwestie en een opdracht die redding over te brengen op de andere volken. In het boek Judit zijn beide motieven sterk aanwezig.

Door het hele verhaal heen neemt Israël een unieke positie in. Terwijl de andere volken dansend en geschenken dragend de Assyriërs tegemoet gaan (3,6), komen de Israëlieten als enigen in verzet (4,4-8). In de redevoering van Achior komt de notie van uitverkoren zijn expliciet naar voren: de Israëlieten kiezen ervoor de God van de Hemel te vereren, en worden in ruil door hem beschermd en geleid, zolang als ze zich aan zijn geboden houden (5,8-19).

Nog duidelijker aanwezig is de notie in uitverkiezing in Judits gebed in hoofdstuk 9 en haar dankpsalm (16,1-17). Hier nemen de goddelijke bescherming en de speciale opdracht tegenover de andere volken zelfs eschatologische vormen aan. Dat begint al met de afschildering van der Assyriërs als een bijna bovenmenselijke vijand. Als sprinkhanen breiden ze zich over de bergen en de heuvels uit, alles verpletterend wat op hun pad ligt. Het is overduidelijk dat alleen wonderbaarlijk goddelijk ingrijpen de vernieling van Israël kan voorkomen. En inderdaad grijpt God in, met de ‘zwakke’ hand van een vrouw, om zijn vernederde volk te redden. Tot zover komt de strekking van Judits lied vrij precies overeen met die van andere dankpsalmen, in het bijzonder die van Mirjam bij de Rode Zee (Exodus 15,1-18). Vooral in het laatste vers gaat Judit echter verder dan haar voorganger Mirjam. De uiteindelijke uitkomst van Gods ingrijpen is hier niet een veilige woonplaats voor Israël te midden van onderworpen volken, maar goddelijke wraak tegen alle tegenstanders op de dag van het oordeel:

Wee de volken die zich tegen mijn volk verheffen.

De almachtige Heer zal zich op hen wreken op de dag van het oordeel,

hun lichamen geeft hij prijs aan vuur en wormen.

Wanneer ze tot inzicht komen, zullen ze weeklagen

tot in eeuwigheid. (15,17)

Hoe moeten we dit interpreteren tegen de achtergrond van een notie van universele redding via het uitverkoren volk? Of moet die notie nog verder worden gedifferentieerd? Jan Assmann maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen twee modellen van uitverkiezing: het nationale en het imperiale. Bij het nationale model fungeert de uitverkoren groep als voorpost van waarheid te midden van tegenstanders. Het imperiale model associeert Assmann met Rome, wiens missie het was verschil en pluraliteit tot een minimum te beperken en de Romeinse visie van waarheid, recht en orde aan de rest van de wereld op te leggen. Grote delen van het Oude Testament zijn een voorbeeld van het nationale model: Israël moet zichzelf staande zien te houden in een wereld vol tegenstanders en kan alleen hopen dat die tegenstanders uiteindelijk het licht zullen zien. Judits psalm vertoont echter ook trekjes van het imperiale model. Heel de schepping moet zich aan de God van Israel onderwerpen (16,14) en elke vorm van weerstand wordt zwaar gestraft. In plaats van een vervagen van de grens tussen Israel en andere volken, zoals bijvoorbeeld in Jesaja 56 het geval is, wordt de grens tussen Gods uitverkoren volk en de rest van wereld hier juist onderstreept.

Literatuur

• Jan Assmann, ‘Memory, Narration, Identity: Exodus as a Political Myth’, in: Hanna Liss en Manfred Oeming (redactie), Literary Constructions of Identity in the Ancient World, Winona Lake 2010.

• Anne-Mareike Wetter, On Her Account: Reconfiguring Israel in Ruth, Esther, and Judith, London 2015.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken