Menu

Premium

It is written – homiletische gedachten bij lijdenspreken

[1] What is sacred for you?

De Britse journalist Elizabeth Oldfield heeft een interessante podcast-serie (The Sacred Podcast). Met een breed scala aan personen uit het Britse publieke leven, (verschillend qua godsdienst, komaf, oriëntatie en werk) voert ze een open gesprek, en dat gesprek begint steeds eenvoudigweg met de vraag ‘What is sacred for you?’ Als je die vraag stelt, opent zich vrijwel altijd een goed gesprek waarbij veel op tafel komt: waar je voor leeft, wat je getekend heeft, wat je per se niet wil, wat je drijft.

Er zit een inspirerende gedachte achter die serie: In een gepolariseerd klimaat, waarin mensen elkaar etiketteren en amper meer toegang krijgen tot de diepere waarden in het leven van een ander, stelt zij open vragen en voel je iets van oprechte nieuwsgierigheid. In haar visie is het belangrijk hoe mensen zich in public conversations laten zien. Of ze waarachtig zijn, bijvoorbeeld, en kwetsbaar, of ze iets durven laten zien van hun vragen en impasses.

Zulke gesprekken, public conversations, zijn behulpzaam voor luisteraars, zegt Oldfield, om contact te krijgen met het rafelige in zichzelf, en contact te maken met de werkelijke ander: ‘Public stories and public conversations form us.’

Dat is een intrigerende observatie, zeker ook als het gaat om het lijdensevangelie. In de kerk vertellen we rond Pasen een public story vol rafeligheid en failure. In die geschiedenis vallen gelovigen en niet-gelovigen tegen: ze verraden hun idealen, grootspraak loopt leeg, volgelingen blijken zich binnen no time tot de vluchtende meute te bekennen, het recht wordt verbogen, de vox populi krijgt demonische trekken en het religieuze leiderschap geeft een bittere nasmaak.

Deze geschiedenis is niet vooral een guilt trip. Het is meer een Geschichtsschreibung gegen sich selbst, vind ik. Dat is een term van Gregor Taxacher, en die gebruikt hij om de bijbelse geschiedschrijving te typeren. Dat is geen parmantige vertelling van gelovige goedwillende mensen, nee: de geschiedschrijving in de Bijbel is uniek omdat ze het eigen falen van het eigen volk tot God documenteert.

Je moet dus eigenlijk eens beseffen hoezeer ook de lijdensgeschiedenis in het Evangelie als public story an sich al tegendraads is. Hier geen wegretoucheren van rafeligheid, geen hooghouden van status, geen trots op de eigen geschiedenis, geen ‘Make the Church great again’. Nog fascinerender: hier is de failure niet per se negatief, maar ze is op de één of andere manier onderdeel van de hoop.

Daar zit het eigene van dit Evangelie. Het is een demasqué van mensen, van instituten en images. Iedereen die in de lijdenstijd naar de kerk komt zal beseffen dat je hier niet op je tenen hoeft te lopen en dat je hier ook niets hoog hoeft te houden. Het is goed wanneer predikers dat expliciteren, soms op een bepaalde manier tegen een bepaalde gemeente-cultuur in. ‘Iedereen is hier van dezelfde lap gescheurd’, zouden de ouden gezegd hebben, en wie zich verheft boven een ander heeft er nog heel weinig van begrepen. Iemand zei me: het is goed toeven bij mensen die niet al te optochtelijk over zichzelf of over de kerk denken. Dat gun je de kerk: wat minder optochtelijk.

Qua demasqué: je kunt ook zeggen dat Jezus afgeschminkt wordt: verraden, vernederd, ontkleed, geslagen, gemarteld, vernederd en gruwelijk gedood. Willem Maarten Dekker schreef ooit een stuk over de Gekruisigde die een spotprent wordt gemaakt. En dat is inderdaad wat in het hart van het Evangelie gebeurt: de machten die de Zoon van God en zijn pretentie clownesk maken. Een bebloede machteloze man die claimt Gezalfde te zijn. En toch weeft iedere Evangelist door deze failure draden van hoop en zelfs: van overwinning. The failure is part of the hope.

De ontmaskering van alles van waarde in deze lijdensgeschiedenis wil toedrijven naar die ene centrale gestalte die ons aankijkt. Voor een christen is deze zone rondom de Gekruisigde heilig, sacred. Hij is heilig. Op een volstrekt unieke manier. Niet heilig als in: met een cordon sanitaire zich afschermend van het profane. Maar: heilig omdat Hij als de Heilige zich moedwillig laat profaniseren. Heilig omdat Hij de ontwrichting van de zonde en het kwaad aan zich laat gebeuren en op zich neemt. Kijk Hem aan. En misschien is de prediking in de lijdenstijd niets anders dan ‘zie ik breng Hem tot u uit’.

[2] Verhalen met een ‘absence of grace’

In die podcastserie gebeurde een observatie die mij geholpen heeft (#56 met Richard en Lydia Ayoade). In een gesprek kwam terloops een serie als House of Cards ter sprake. Politieke junk als ik ben, heb ik dat een aantal jaar geleden die serie met graagte gekeken. En tegelijkertijd voelde ik na afloop een soort leegte, een leegte met nihilistische randen. Misschien heb je die woedende scene gezien waarin Frank Underwood urineert op het graf van zijn vader en spuugt in het gelaat van de Gekruisigde? Oldfield maakte daar een opmerking over waardoor ik ineens de nihilistische gevoelens begreep die je als afdronk van zo’n serie overvallen kunnen.

Oldfield: in die series is een absence of grace, een afwezigheid van genade. Er is niemand in zo’n aflevering die ook maar een redemptive flickering belichaamt. Raw power rules.

Niets is daar meer heilig. En dat is verpletterend om te zien.

Je kunt dat soms ook hebben in concrete levensomstandigheden, waarin je als familie terechtkomt of waarin je als pastor deelneemt: een vechtscheiding bijvoorbeeld, waarin alles wat waarde had kapot gevochten wordt, waarin niemand meer een redemptive flickering belichaamt. Een film, een politiek debat, een huwelijk en gemeenschap waarin een absence of grace is, draagt het zaad van het nihilisme in zich.

Of is er de vrucht van.

[3] It is written

Het valt mij op hoe in de narratieve theologie van de evangelisten er steeds een bepaalde vingerwijzing van betekenis wordt aangebracht, midden in deze rafelige geschiedenis van lijden. Zoals Paulus in lapidaire expliciete zinnen de betekenis van de kruisdood en opstanding uitzegt, zo vertellen de Evangelisten de gebeurtenissen van de geschiedenis.

Maar tussendoor voel je steeds hoe ze de betekenislaag accentueren.

Belangrijk is, bijvoorbeeld bij Matteüs, dat Jezus de Wetende is. Hij weet wat staat te gebeuren: wie hem verraadt, wie door hanengekraai ontmaskerd zal worden, dat Hij gekruisigd zal worden en dat Hij zal leven en de leerlingen voor zal gaan naar Galilea (Matteüs 26:32). Jezus is actief in de lijdensgeschiedenis, Hij geeft zijn leven.

Een andere betekenislaag gebeurt door het citeren van de Schriften: Het staat geschreven. Dit is iets wat moet gebeuren. In Getsemane is dat de grote queeste: is dit de wil van de Vader? Zo niet: Laat het aan me voorbijgaan. Zo ja: let it be.

Je kunt zeggen dat heel die Getsemane-worsteling van Jezus een oefening is in de derde bede van het ‘onze Vader’: Uw wil geschiede (Matteüs 26:39, 42, 44).

In een lijdenspreek heeft collega Andries Zoutendijk een keer de multiple choice-vraag uitgelegd die in de film Slumdog Millionaire voorkomt. Het is een centrale vraag die verschijnt aan het begin van de film. Hoe is het mogelijk dat Jamal zoveel geld wint? De antwoord-opties zijn: A: Hij speelt vals. B: Hij is briljant. C: Hij heeft geluk. D: It is written.

Ik heb die preek later na zitten luisteren, en ik herinner me het gewicht van die woorden: It is written. Met goed exegetisch fatsoen kun je zeggen dat de evangelisten daar steeds naar terugkeren: naar It is written. Er is een script, een script dat je kunt lezen in de Heilige Boeken (als een sacred script), en dat script wordt voor je ogen hier ontvouwd in deze passiegeschiedenis, en Jezus voegt zich daarin, en dat dit script werkelijkheid wordt, dat is Evangelie.

Misschien is de centrale vraag in een lijdenspreek of het je lukt om duidelijk te maken dat dat script dat geschreven is en zich ontvouwt, niet een fatalistisch document is, maar een genadig script.

[4] Prediking als participatie

Wat doen wij theologisch en geestelijk als wij preken in de lijdenstijd? Trekken wij hoorders in een script of failure? Wat houdt het precies in dat we spreken over een genadig script?

De theologische en communicatieve sleutel tot het verstaan van deze preken is de verzoening.

Ik probeer ieder jaar in de lijdenstijd een ‘grote tekst’ te lezen over wat verzoening is in de christelijke traditie. Iets van Augustinus of Anselmus, Luther of Calvijn, Miskotte of Noordmans, Rowan Williams of Eleonore Stump (zie onder). Om mezelf te dwingen nauwkeuriger te spreken over het geheim van de verzoening. En ook: om juist in deze periode na te denken over hoe prediking een middel kan zijn voor gemeenteleden om te kunnen participeren in de kracht van de verzoening.

Ik denk: als verzoening niet de drijvende kracht is achter de lijdenspreek, dan kunnen het macabere preken worden. En ik denk ook: zijn juist de hoogtijdagen in het geloof, ook voor ons als theologen en voorgangers, niet de periodes bij uitstek om de essentials te bestuderen en ons er opnieuw aan te committeren: incarnatie met Kerst, verzoening in de lijdenstijd, opstanding uit de dood met Pasen, de Geest en het eschaton met Pinksteren, Israël op de zondag in oktober, het oordeel op de laatste zondag van het kerkelijk jaar.

In de lijdenstijd dus: verzoening. Op een heleboel andere zondagen in het jaar hebben we het over het lijden van de mensen, maar niet per se op de lijdenszondagen. Dan gaat het over het lijden van de Mensenzoon aan ons en aan hoe Hij daar middenin van Godswege verzoening bewerkt en uitdeelt. En de preek, naast het sacrament, speelt daarin een bemiddelende rol: door de preek wil Christus verzoenend binnenkomen in mensenlevens, en wil die verzoening een motor worden tot vernieuwing van het mensenleven, individueel en gemeenschappelijk.

Nu heeft dat wel degelijk ook iets met die failure te maken. Dat moet je durven zeggen.

In onze tijd is het psychologische verweven geraakt met het geestelijke. Als je iets probeert duidelijk te maken over de failure die wij zijn tot God, dan lijkt het al snel alsof je de zelfwaarde van mensen beschadigt. Dat komt omdat het psychologische zo’n dominant aspect is geworden in liederen, in populaire boekjes en in verkondiging. Jij deugt, zo is de teneur. Maar het is juist een teken van geestelijke volwassenheid als je durft te erkennen dat jij verzoend moet worden met God, dat je een metanoia moet ondergaan, een moment van overgave en ommekeer. De preken in de lijdenstijd agenderen dat en willen dat laten gebeuren.

Theo Pleizier heeft in het Festschrift voor Johan Cilliers een schitterend stuk geschreven over ‘Preaching (as) atonement’.

Pleizier, T., ‘Preaching (as) atonement’, in: Vosloo, R. (ed)., The beauty of folly – preaching, easthetics and life. Academic essays in honour of Johan Cilliers (Stellenbosch: STJ supplementum 5/2 (2019), pp 437-454. Zie ook https://ojs.reformedjournals.co.za/stj/issue/view/69

Zo’n stuk te lezen helpt je in het besef van wat lijdenspreken kunnen en mogen betekenen. In dat artikel bespreekt hij ook het boek Eleonore Stump over verzoening.

Stump, Eleonore, Atonement (Oxford: Oxford University Press 2018)

Ik citeer een paar gedachten:

‘In the life of faith, which Stump in the post-fall human condition consequently refers to as the life of grace, the believer needs a constant seduction towards the good. Religious practices are needed for this. In a radical anti-Pelagian approach to human freedom, she argues how post-fall human beings are drawn towards rejection of God’s grace and towards a life that is cut off from the unity and the love of God. What we need, Stump says, are practices that help us to get deep into the narrative of Christ’s suffering and death’.

De preek is dus een verleiding tot het goede, die je nodig hebt als noodzakelijke tegenstem tegen je diepe neiging je af te wenden van God en van Zijn genade.

Anders gezegd: preken in de lijdenstijd heeft als doel om hoorders in te schrijven in het script van Christus’ lijden en opstanding. Het is een kunst om tijdgenoten mee te nemen en te laten zien hoe zij in hun concrete bestaan trekken vertonen van allerlei personages in het verhaal.

‘You were there when they crucified our Lord.’

Daar zit een dieper theologische idee achter: door stuk te gaan aan jezelf, komt er meer ruimte in je bestaan voor de opstanding van de nieuwe mens in ons. Er moet iets breken, wil je tot inkeer komen. C.K. Barrett noemde dat, zo citeert Pleizier hem: tot een standing still komen. In de lijdenspreken ga je iets begrijpen van de noodzaak van verzoening met God, je wordt stilgezet, en er wordt iets in beweging gezet. Rechtvaardiging is een moment van ondergaan van verzoening, heiliging is een moment van in beweging komen door de verzoening. Of: heiliging is je beweging in die ruimte van verzoening, want heiliging is niets anders dan ‘staying in the life of grace’. Je wordt in een genadige ruimte getrokken (en je staakt je verzet ertegen), en je wordt in die genadige ruimte gehouden (en je loopt niet weg).

Prachtig die dynamiek van ondergaan, ondergaan en in beweging komen.

In deze zin willen ook lijdenspreken bij uitstek hoorders dus tot transformatie brengen. Lijdenspreken hebben een intrigerende kwaliteit. Ze willen je zo raken, dat je uit de doe-modus komt. Jij kunt hier niet zoveel doen. Het mysterie van het lijdensevangelie is dat door alle menselijke handelingen heen, en ook door al het falen heen, God handelt, God midden door de mensen schrijdt en mensen met Zichzelf verzoent. Dat wil een modus van inkeer geven: je gewonnen geven. En tegelijkertijd wil het ons bestaan transformeren. In de preek wil daadwerkelijk verzoenende kracht gebeuren, als troost en hou-vast en als impuls.

Pleizier noemt homiletiek zelfs ‘the art of atonement’.

Hij eindigt het artikel met:

‘When a sermon invites us into the story of God who reconciles himself to us through the life, suffering and death of Christ we enter a space that for the post-fall human being can only be experienced as a space of grace. Here lies the true beauty of preaching, when our current time and space transcends into God’s: Christ’s time and Christ’s space becomes ours and so the guilt and shame that fill our spaces and our times becomes his. It is the ultimate folly, that kind of preaching that unites us with the one who had no beauty. Yet it makes our faces shine with inexpressible joy and sets our hearts free to surrender to ultimate love’.

De preek legt mijn failure op tafel, het evidente duister in mij of het duister in de vouwen van mijn verborgen bestaan, ontdekt mij daaraan, maakt me miserabel over mezelf, om het vervolgens te absorberen en weg te nemen, uit te ruilen met iets anders. De preek is als een magnetisch krachtenveld dat allerlei dingen uit mij lostrekt. De prediker moet daartoe het mensenleven goed kennen, de weerstand, de onwil, het duister. En: de prediker moet spreken vanuit een genadig script, vanuit de kracht van de verzoening, vanuit de ruimte die de dood van Christus geopend heeft. In die ruimte wil de ontmoeting gebeuren, tussen Christus en zondaren.

[5] Preken tegen de vervreemding en voorbij de vijandschap

De ‘grote tekst’ die ik dit jaar lees, tot slot, is het deel uit Calvijns Institutie dat handelt over het lijden van de Christus, de opstanding en de hemelvaart (Boek 2/§ 16 ‘Hoe Christus Zijn taak als Verlosser vervuld heeft om voor ons de zaligheid te verwerven’).

Enkele aantekeningen daarover, met het oog op de prediking.

5.1

Mij valt allereerst op hoezeer Calvijn over de zekerheid van het geloof spreekt. ‘Wij hoeven niet langer te sidderen voor de toorn van God, omdat er verzoening tot stand gekomen is door het offer dat Christus volbracht heeft’. ‘Alles is anders geworden’ lees ik in 2.16.6. Schitterende zin: ‘Alles is anders geworden’. ‘De dood hield ons onder zijn juk gevangen, maar Hij heeft zich in onze plaats aan de macht van de dood overgegeven, om ons daaruit te bevrijden’. Wat is een weldaad wanneer een preek een ruimte kan openen die ik kan betreden, waarin ik ‘er even ben’, waar de zekerheid van het geloof mij aangereikt wordt in woorden en in gunning, zodat het als een magneet aan me gaat trekken, zodat ik niets liever ga willen dan in die zekerheid te verblijven. Dat ik Paul Gerhardt ga neuriën: ‘Dit weet ik vast en zeker, dat mij de Heer bemint, dat Hij mijn deel, mijn beker, mijn Vader is, mijn vriend’.

5.2

Tegelijkertijd, en dat is belangrijk voor de homiletische opdracht, is cruciaal dat wij ‘in Hem’ zijn. Dit is niet maar een afkondiging. Dit komt niet zomaar bij mij binnen. Hier geef ik me niet zomaar aan gewonnen. Calvijn benadrukt dat het geloof het instrument is waardoor in ons leven deze verzoenende kracht binnenstroomt. Geloof is niet de basis of de oorzaak van de iustificatio, het is het communicatiemiddel: daardoorheen komt Hij binnen. Mooie termen worden daarin gebruikt: we bereiken consortium met Hem, vriendschap. Er gebeurt een geheime, verborgen omgang met Hem, een arcanum coniunctionem, en door die verbondenheid ‘groeien we .langzaam maar zeker tot elkaar’.

Stephen Chester heeft in een mooi boek laten zien hoe de communio met Christus de kern is van de reformatorische uitleg van Paulus (en hoe de theologen van de New Perspective, waaronder Tom Wright, de reformatoren consequent verkeerd uitleggen

Chester, Stephen J., Reading Paul with the Reformers. Reconcliling Old and New Perspectives. (Grand Rapids: Wm. B. Eerdmans 2017).

). De preek wil in die zin een omgangsvorm zijn: er wordt zo over het lijden van Chrustus gesproken, dat er een soort innigheid ontstaat – dit is voor ons, dit is ons ten goede, dit heeft de consortium als achtergrond en als doel. Maar Calvijn benadrukt ook ernstig: buiten Hem sta je bloot aan andere werkelijkheden. Buiten Hem zal de dood je nog angst aanjagen, en het oordeel. Buiten Hem blijf je in een vervreemding leven tot God, en dat is gevaarlijk. ‘Hoe ellendig en rampzalig zijn we er buiten Christus aan toe’, herhaalt Calvijn steevast. Buiten Christus blijft er een vijandigheid bestaan tussen God en ons. Boeiend hoe je in de preek zowel radicaliteit als innigheid verwoordt. Hoe dring je aan op bekering in de preek, dat een bijbels-theologisch grondwoord is?

5.3

In Calvijn fascineert me de durf en de gelaagdheid in zijn spreken over God en mens. Het is in zekere zin ook zoekende taal. Neem nu de spanning tussen Gods liefde en Gods afkeer van het kwaad in ons. Calvijn citeert Augustinus met instemming: ‘God is ons niet pas gaan liefhebben op het moment dat wij met Hem verzoend zijn door het bloed van Zijn Zoon, maar Hij heeft ons reeds liefgehad voor de grondlegging van de wereld, zodat niet alleen Zijn eniggeboren Zoon, maar ook wij al Zijn kinderen waren voordat wij ook maar iets waren’ (2.16.4).

Dat is grootse taal: Voor wij iets waren, waren wij al Zijn kinderen. Het gaat om eeuwige liefde. Verzoening door Christus betekent dus niet dat God ons eerst haatte en pas door de verzoening ons kon gaan liefhebben, alsof de toorn gestild werd en Hij nu ons anders gezind is. Dat is niet de taal van Calvijn.

Spijker, W. van ‘t, Bij Calvijn in de leer. Een handleiding bij de Institutie (Houten: Den Hertog 2004), p 108.

‘Nee, wij zijn verzoend met God die al van ons hield toen wij door onze zonde nog in vijandschap met Hem verkeerden’. God koesterde al gevoelens van liefde jegens ons, toen wij nog in onze vijandschap tegen Hem de ongerechtigheid werkten.

Maar let op: dit is geen harmlos spreken over God en mens. Er is wel degelijk spanning tussen God en mens, juist ook omdat wij dat menszijn dat God bedoelde, stuk maken. Dat is de vervreemding, de vijandschap, het destructieve. ‘Op een wonderlijke en goddelijke wijze had Hij ons dus lief, ook toen Hij ons nog haatte. Hij haatte ons namelijk in zoverre wij waren zoals Hij ons niet gemaakt had.’

Je moet deze taal uitleggen, je moet goed communiceren, maar dan is het denk ik inzichtelijk te maken aan tijdgenoten dat God datgene in ons haat dat Zijn werk en het mensenbestaan überhaupt stuk maakt. Daar mag prediking niet vergoelijkend over spreken. Sterker nog: het sterven aan onszelf is juist een met God mee gaan haten wat menszijn in mij en om mij heen stuk maakt. Die specifieke zelfhaat (de haat tot de mens die ik niet geroepen ben te zijn, die ik ten diepste ook niet ben, die niemand ook goed doet) is een vorm van groei: juist zo komt ruimte voor de vernieuwing van ons bestaan en voor een verruiming van de liefde. Ook de zelfliefde.

Het zorgt voor een hoop frisse lucht in de kerk als er minder sentimenteel, affirmatief en psychologiserend gesproken worden over menszijn, en iets meer in deze realistischer tonen over het gevecht in ons tussen de oude mens en de nieuwe mens, en dat heel de schepping er baat bij heeft wanneer de oude mens dieper afsterft, en wanneer de kinderen Gods opstaan.

5.4

Wat me opvalt is dat Calvijn heel dicht bij de ‘taal van het script’ blijft. Ook hier geldt ‘It is written’ en neem die taal serieus. Als je zo’n hoofdstuk uit de Institutie leest zie je inderdaad de bijbelse theoloog die Calvijn wilde zijn: zowel de narratieve taal van de evangelieën als ook de typeringen van Paulus over de betekenis van kruis en opstanding functioneren voortdurend in zijn theologie. Dat betekent dat we ook in het bijbelse taalveld blijven, met termen die uitleg behoeven: toorn, vloek, zonde, dood, duivel, offer, verlossing.

Ik denk steeds meer: je moet dichtbij die woorden blijven.

Zeker: hermeneutiek is noodzakelijk, je moet de allergie tegen bepaalde woorden proeven en benoemen, en je moet ook het misbruik of wangebruik van de termen erkennen, maar exegetisch en theologisch moet je er tegelijkertijd dichtbij in de buurt blijven. Ik heb het idee dat je juist dan toegang krijgt tot het echte leven van hoorders.

[6] Redemptive flickerings

Neem nu het woord ‘vloek’. Calvijn gebruikt het woord veel in deze paragraaf: een vloek die op ons mensen rust, de vloek die op Christus overgedragen wordt, de kruisdood die een vervloekte dood was en de gekruisigde die gold als een vervloekte (zie 2.16.6: ‘het kruis was vervloekt, niet alleen naar menselijke opvatting, maar ook naar de bepalingen Gods.’). Je kunt zeggen: dat is een taalveld waar je amper aan ontkomt wanneer je de betekenis van het kruis wilt uitleggen.

Trouwens bijbels-theologisch is de vloek het contrast van de zegen, het functioneert als cruciaal begrip in de theologie van de gehoorzaamheid aan de Tora (of niet), het functioneert in de theologie van het land, het is een geladen begrip in de verhouding tussen God en mens. Vanuit de continuïteit met het Oude Testament gezien is het in zekere zin logisch dat het begrip een rol speelt rondom de Messias.

Als je terugkeert naar de tekst van het script, is, denk ik, de aangrijpend beschreven worsteling van Christus in de tuin van Getsemane niet te begrijpen dan vanuit het concept van de vloek. Dáár moet Christus onderdoor, in die werkelijkheid moest Hij afdalen: niet alleen in de afwezigheid van God, maar ook in de macht van de vervloeking. Dat is volgens Calvijn de nederdaling in de hel: dat is Christus’ ‘handgemeen met de hel’. Hoewel Calvijn in een prachtige innige bijzin zegt, ‘dat wij dit niet moeten opvatten alsof de Vader ooit op Hem vertoornd is geweest, Hij die Zijn geliefde zoon is, in Wie Zijn welbehagen is’, is er toch een werkelijkheid van vervreemding, vloek en vijandschap die als een activum op Christus afgekomen is.

Nu weet ik wel dat deze taal en deze begrippen heftig zijn, en dat ons burgerlijke ik zich begint te roeren zodra we het uitspreken. Maar tegelijkertijd: Het intrigeert me zeer, dat ik in literatuur en films verbeeldingen en verwoordingen lees en zie, die hier op lijken, die hier weet van hebben.

De vloek van misbruik die een leven zo uit het lood trekt, die de ziel zo verduistert, dat je geen liefde meer toe kunt laten, dat je leven onder een donkere sluier gaat liggen, dat jezelf snijden de enige manier nog is om aan de pijn te ontsnappen, zoals bijvoorbeeld het leven van Jude in A Little Life van Hanya Yanagihara. Durf je die zone te benoemen in een preek, dat wat als een hel van vijandschap, vervreemding en vervloeking wordt beleefd?

Of denk aan de film Loveless (Liefdeloos) van Andrej Zvyagintsev, waarin Boris en Zhenya gaan scheiden, en vechten over de 12-jarige Alyosha, een jongen die ze allebei willen ‘hebben’ en die tegelijkertijd verwaarloosd wordt, wegloopt en vermist raakt. Kijk eens goed naar de vervreemding, de vijandschap en de vloek die er in zo’n film gecommuniceerd wordt. Dat zijn stories without grace. De redemptive flickering zit misschien alleen in de vrijwilligers, die stad en land afstruinen op zoek naar de 12-jarige jongen. Die ze niet vinden.

In zo’n soort werkelijkheid is Christus afgedaald, om er allereerst te zijn. Om Zelf de redemptive flickering te zijn in het leven van getekende mensen. En het zou een prediker sieren wanneer hij of zij de durf heeft om dit concrete leven, (dat zowel in het Evangelie staat als om je heen gebeurt), te benoemen, erin te vechten om redding en verzoening.

Ik heb sterk het idee dat wanneer je als prediker die zones in het bestaan durft te benoemen, het doodstil wordt in de kerk.

In een biografisch stuk heeft Jürgen Moltmann ooit beschreven in welke hel hij zich bevond in de jaren na de oorlog. Geïnterneerd als Duits soldaat, zich kapot schamend over zichzelf, zijn land, zijn daden, ergens in een kamp in Schotland wezenloos en zonder geloof. En toen kwam er een chaplain en die sprak over de Gekruisigde en over Getsemane, en Moltmann dacht: Dat is de Enige die mij zou kunnen begrijpen.

Moltmann, J., ‘Wrestling with God. A Personal Meditation on Jacob’s Struggle at the Brook Jabbok, following Genesis 32.25-32’, in: The Source of Life. The Holy Spirit and the Theology of Life (Minneapolis: Fortress Press 1997).

De Gekruisigde is de Nabije.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken