Menu

Basis

Je kunt een mens uit de oorlog halen, maar de oorlog niet uit een mens

De volgende casusbeschrijving uit het lopende Case Studies Project raakt aan een pijnlijk hoofdstuk uit onze nationale geschiedenis: de inzet van Nederlandse militairen in Nederlands-Indië. De casusbeschrijving laat zien welke specifieke en tijdsintensieve aandacht begeleiding van de (wegens leeftijd) snel krimpende groep ‘oude veteranen’ vraagt.

Achtergrond en context

Het gaat in de beschrijving om een huisbezoek door een geestelijk verzorger bij de krijgsmacht aan dhr. Klaas, 89 jaar, zowel Tweede-Wereldoorlog-veteraan als Nederlands-Indië-veteraan. Dhr. Klaas heeft – net als veel Nederlands-Indië-veteranen – pas op late leeftijd PTSS-gerelateerde verschijnselen gekregen. Hij is hiervoor uitgebreid in behandeling geweest, maar uiteindelijk bleek de PTSS onbehandelbaar. Hij heeft veel restklachten, waaronder veelvuldige nachtmerries.

Dhr. Klaas heeft eerder contact met de eigen dominee gezocht om zijn verhaal te kunnen vertellen, maar dit liep op niets uit – volgens dhr. Klaas omdat de dominee niet thuis was in het militaire taalspel. De geestelijk verzorger legde contact met dhr. Klaas op verzoek van de zorgcoördinator van het ABP (dhr. Klaas ontvangt een Militair Invaliditeits Pensioen). Deze stuurde een e-mail waarin hij dhr. Klaas beschreef als een uitbehandelde veteraan met een dringende behoefte om te praten over zijn verleden maar die niemand in zijn omgeving had die zijn verhaal zou kunnen begrijpen.

Begeleiding

De geestelijk verzorger is 57 jaar en werkt bijna dertig jaar als aalmoezenier, eerst bij de marine en het korps mariniers, waarbij hij regelmatig op uitzending is geweest, en sinds vier jaar binnen de veteranenzorg. Zijn betrokkenheid bij veteranen wordt gevoed vanuit zijn eigen uitzendervaringen: hij weet welke impact uitzending heeft, ook op naasten.

In zijn werk met veteranen gebruikt de geestelijk verzorger – in eerste instantie vanwege de grootte van zijn werkterrein – criteria voor het al dan niet zelf aangaan van gesprekken. Bij de ‘oude generatie veteranen’ (Tweede Wereldoorlog, Nederlands-Indië, Korea) is een criterium dat de gesprekken de ‘diepere laag’ van morele beschadiging, verwerking en zingeving raken (voor het laagdrempelige gesprek zijn er in de veteranenzorg opgeleide ‘nuldelijners’).

De geestelijk verzorger heeft deze ‘diepte-component’ in het eerste gesprek met dhr. Klaas nadrukkelijk ter sprake gebracht. Afgesproken wordt dat gevoelens van eenzaamheid, schuld en schaamte et cetera in de gesprekken niet zullen worden vermeden, maar dat dhr. Klaas zelf kan blijven bepalen wanneer en hoe hij zijn pijnlijke ervaringen inbrengt zonder dat de geestelijk verzorger ernaar gaat ‘graven’. Daarna bezoekt de geestelijk verzorger dhr. Klaas in principe om de vier weken, waarbij de eerste paar gesprekken in het teken stonden van vertrouwen winnen.

Gesprekken

In de casusbeschrijving staat het gesprek tijdens het zevende huisbezoek centraal. In dit gesprek komen verschillende pijnlijke episodes in het leven van dhr. Klaas expliciet aan bod. Als eerste komt, vanuit een terloopse vraag van de geestelijk verzorger naar de precieze leeftijd van dhr. Klaas, diens moeilijke jeugd aan de orde, in het bijzonder zijn problematische relatie met zijn moeder.

Dhr. Klaas: Negentig jaar geleden zat ik nog in de vrouw die mij ter wereld heeft gebracht.

GV: Uw moeder …

Dhr. Klaas: Dat was geen moeder.

GV: Nee?

Dhr. Klaas: Nee, het was een kreng.

GV: Daar heeft u vorige keer wel kort iets over verteld.

Dhr. Klaas: Het was een rotzak.

GV: En waarom …?

Dhr. Klaas vertelt hierop over het fysieke en geestelijke geweld van zijn moeder in de richting van hemzelf en zijn jongere broertje, en over het wederzijdse geweld tussen zijn ouders. De geestelijk verzorger merkt op dat het geen ‘liefdevol nest’ is waarin dhr. Klaas is geboren. Dhr. Klaas beaamt dit en gaat even later door op het thema ‘liefde’, wat een brug blijkt naar vertellen over zijn relatie met zijn vrouw en, via het benoemen van de impact van zijn oorlogsverleden op deze relatie, ook over zijn oorlogstrauma.

Dhr. Klaas: Mijn vader heeft ook een zwaar leven gehad met haar. En hij was zo gek, zo ongelofelijk gek op haar. En als ik daar zo aan terug denk: hij wist niet wat liefde was. En ik heb daar ook veel aan overgehouden. Want vertel mij nou eens, wat is de liefde eigenlijk. Ja, als je gek bent van iemand. Ik was gek van mijn vrouw, maar ook bij haar wist ik niet wat liefde was.

GV: Toch spreekt u altijd erg liefdevol over uw vrouw, met erg veel liefde.

Dhr. Klaas: Ja, mijn vrouw, zij wás liefde. Ze heeft zoveel van me moeten slikken. Dat mens was zo goed. Ik heb haar nooit wat misdaan, maar wel geestelijk. Ik ben een rotzak voor haar geweest. Dat hoorde ik later in [naam behandelcentrum].

GV: Ik maak even een hele stap verder. Op late leeftijd is er bij u PTSS geconstateerd. Maar wist u toen dat er iets met u aan de hand was?

Dhr. Klaas: Ik had gewoon tropenkolder.

GV: En die maakte dat u zo reageerde naar uw vrouw.

Wanneer hierna in het gesprek de klachten en behandeling van dhr. Klaas worden aangestipt, merkt deze op dat hij voor de behandeling ‘altijd alles alleen’ heeft moeten doen. Hij sprak niet over zijn oorlogservaringen met zijn vrouw en evenmin later met zijn kinderen.

Dhr. Klaas: Maar over Indië … geen woord!

GV: Nooit over gesproken.

Dhr. Klaas: Ik was de ideale man en dat moest zo blijven. En voor de kinderen was ik de ideale vader. Ik begin nu pas heel af en toe een klein puntje te vertellen.

GV: Maar u had al wel de nachtmerries. Kon u dat aan haar uitleggen?

Dhr. Klaas: Ik zei altijd maar dat het goed was. Ik weet niet hoe ik dat moet uitleggen. Op dat moment beleef je het allemaal niet zo. Je vond het gewoon. Net zoals iemand doodschieten ook heel gewoon is. Het zijn maar aparte dingen.

GV: Maakte dat u heel erg eenzaam, om dat allemaal niet te kunnen delen?

Dhr. Klaas: Ja, ontzettend, helemaal het juiste woord! En toch was ik het niet. Je houdt toch ook het gevoel dat je gestuurd wordt. Je loopt daar, maar je had ook ergens anders kunnen lopen. En dan was je er misschien niet meer geweest. Ik ben toch gespaard gebleven. Maar heb ik dat dan allemaal gedaan? Ik kan het niet uitleggen.

GV: U hebt nu duidelijk de behoefte om te praten daarover.

Dhr. Klaas: Ja, met u. Van militair tot militair. U bent geen gewone dominee.

In dit fragment raakt dhr. Klaas voor het eerst in het gesprek de vraag aan hoe door hemzelf uitgevoerde oorlogshandelingen te duiden. Hij doet dit nogal indirect; hij benoemt geen concrete, persoonlijke ervaringen maar spreekt in vrij algemene termen en geeft aan ‘het’ niet te kunnen uitleggen.

Wat opvalt is de ambivalentie in het verhaal van dhr. Klaas; ‘je vond het gewoon’, maar blijkbaar toch ook niet: ‘heb ik dat dan allemaal gedaan?’. Ook in de beschrijving van zijn rol als echtgenoot is hij ambivalent: ‘ik ben een rotzak voor haar geweest’ uit het vorige fragment (overigens dezelfde aanduiding die hij in het eerste fragment voor zijn moeder gebruikt) versus ‘ik was de ideale man’ in dit fragment.

Werkwijze

De werkwijze die de geestelijk verzorger in dit gesprek hanteert kan worden beschreven als licht met het vertelde meebewegen en telkens zorgvuldig afwegen waar wel en waar niet op in te gaan. Zo kiest hij er bewust voor om de vraag naar verantwoordelijkheid voor de dood van anderen tijdens de oorlog nu nog te laten liggen. Bij het maken van deze afwegingen gebruikt de geestelijk verzorger onder andere zijn kennis van verwerkingsstrategieën en -problematieken rond trauma.

Twee keer reikt hij ‘existentiële taal’ aan – via de termen ‘liefdevol’ en ‘eenzaam’ – en maakt zo een beweging naar wat hij de ‘diepere laag’ noemt, in het bijzonder de laag van de verwerking van oorlogservaringen. Spreken over ‘de liefde’ als iets ondoorgrondelijks (enerzijds ‘kent hij de liefde niet’ bij zijn vrouw, anderzijds ‘was zijn vrouw liefde’) lijkt voor dhr. Klaas een weg te openen naar spreken over moeilijk te doorgronden gebeurtenissen – ‘aparte dingen’ – in zijn oorlogsverleden. De term eenzaamheid bestempelt dhr. Klaas als ‘helemaal juist’, waarna hij die eenzaamheid een religieuze lading geeft en daarmee relativeert: hij was eenzaam en ‘toch was hij het niet’. Vanuit dit religieuze perspectief lijkt hij voorzichtig te kunnen kijken naar pijnlijke morele vragen rond zijn oorlogsverleden.

Wat de geestelijk verzorger uitdrukkelijk niet doet, is waardeoordelen uitspreken over het vertelde, of doorvragen op de ambivalenties daarin. Wanneer de religiositeit van dhr. Klaas, die betrokken kerklid is van de Protestantse Kerk in Nederland, naar voren komt – ‘je wordt gestuurd’, ‘ik ben gespaard’ – speelt de geestelijk verzorger hier niet ‘zendend’ op in. Tegelijk wordt de geestelijk verzorger door dhr. Klaas wel als ambtsdrager gezien; dhr. Klaas spreekt hem aan als ‘aalmoezenier’ en kan religieuze taal vrij indirect inbrengen, wetend dat dit wordt verstaan.

Interventies en uitkomsten

De meeste interventies van de geestelijk verzorger in het gesprek als geheel zijn ‘kleine’ vragen of opmerkingen, dicht op het vertelde, die dhr. Klaas aanmoedigen meer over zijn leven te vertellen of het vertelde te nuanceren. Dit is typerend voor de biografische werkwijze van de geestelijk verzorger waarin het stimuleren van het vertellen en hervertellen van het levensverhaal centraal staat, inclusief pijnlijke episodes. Dhr. Klaas heeft gedurende een groot deel van zijn leven niet gesproken over zijn pijnlijke verleden. Toen hij dat uiteindelijk wel deed was het in de voor hem vaak pijnlijke setting van traumabehandeling.

De geestelijk verzorger begrijpt de problematiek in het levensverhaal van dhr. Klaas niet zozeer vanuit de ‘massieve’ diagnose PTSS maar vanuit de relatief nieuwe theorie rond ‘moral injury’. Deze theorie biedt een ander en breder verklaringsmodel voor de problemen waarmee veteranen bij thuiskomst kampen: de morele impact van oorlog leidt tot verlies van vertrouwen in de wereld en in zichzelf. Volgens de geestelijk verzorger is mildheid cruciaal met het oog op het herwinnen van vertrouwen. Inzet van de begeleiding is dan ook niet alleen dát het levensverhaal verteld kan worden, inclusief pijnlijke episodes, maar ook dat het met mildheid en zachtheid jegens zichzelf en anderen wordt verteld.

In dit gesprek is deze laatste inzet bijvoorbeeld terug te zien wanneer de geestelijk verzorger ‘de vrouw die hem ter wereld bracht’ als moeder benoemt, wanneer hij op de uitspraak van dhr. Klaas dat hij bij zijn vrouw ‘niet wist wat liefde was’ teruggeeft dat hij altijd met veel liefde over zijn vrouw spreekt, of wanneer hij de negatieve impact van de problemen van dhr. Klaas op zijn vrouw na diens harde zelfverwijten hierover duidt in termen van PTSS. Deze interventies lijken binnen dit gesprek niet direct het effect van een milder perspectief te hebben. De geestelijk verzorger dringt ook niet aan wanneer dhr. Klaas het stimuleren tot meer mildheid niet oppakt.

Een uitkomst van de begeleiding die wel in dit gesprek zichtbaar is, is dat dhr. Klaas, weliswaar nog enigszins indirect, pijnlijke morele vragen rond zijn oorlogsverleden buiten een behandelsetting uitspreekt.

Dit lijkt gerelateerd aan een tweede uitkomst: dhr. Klaas vertelt over pijnlijke gebeurtenissen in zijn leven zonder fysiek te verkrampen. In eerdere gesprekken was regelmatig sprake van momenten van verkramping waarop dhr. Klaas niet verder kon of wilde vertellen. Tijdens de gesprekken geeft dhr. Klaas geregeld aan dat de gesprekken hem kracht geven. Deze uitkomsten krijgen meer (en soms: pas) betekenis in het licht van de begeleiding als geheel. Ze lijken niet volledig te verklaren vanuit de interventies binnen dit ene gesprek, maar mede vanuit de voorafgaande begeleiding, inclusief het opbouwen van vertrouwen in de eerste paar gesprekken. Ook de latere gesprekken blijken meer betekenis aan de genoemde uitkomsten te geven: enkele gesprekken na het hier beschreven gesprek vertelt dhr. Klaas de geestelijk verzorger in detail over zijn persoonlijke oorlogservaringen en zijn eigen handelen in Nederlands-Indië.

Voorwaardelijk voor de uitkomsten is het gegeven dat de geestelijk verzorger een representant is van zowel militair als religieus leven. Een tweede voorwaarde is de tijd die de geestelijk verzorger neemt, de trouw waarmee hij elke paar weken weer op bezoek komt. De geestelijk verzorger heeft de ervaring dat minimaal tien gesprekken nodig zijn om het levensverhaal boven tafel te krijgen. Verhalen rond gebeurtenissen waarover decennialang is gezwegen, en die gekleurd zijn door schuld en schaamte, liggen niet klaar om verteld te worden.

De casusbeschrijving laat zien welke specifieke en tijdsintensieve aandacht begeleiding van de (wegens leeftijd) snel krimpende groep ‘oude veteranen’ vraagt.

Naschrift

Dhr. Klaas is een pseudoniem voor de betreffende veteraan, die een informed consent-formulier heeft ingevuld voor gebruik van de geanonimiseerde casus voor publicaties. De gespreksfragmenten komen uit het verbatim dat de geestelijk verzorger na afloop van het gesprek vanuit het geheugen heeft geschreven.

Gertjan (G.M.) Jorissen is aalmoezenier bij de Dienst Geestelijke Verzorging van het Ministerie van Defensie met bijzondere aandacht voor veteranenzorg.

Carmen (dr. C.M.) Schuhmann is universitair docent Praktische humanistiek aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.

Theo (dr. T.T.J.) Pleizier is universitair docent Praktische theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Groningen.

Martin (Prof.dr. M.N.) Walton is bijzonder hoogleraar Geestelijke verzorging aan de PThU, vestiging Groningen.

Sjaak (dr. J.W.G.) Körver is universitair hoofddocent aan Tilburg School of Catholic Theology.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken