Jezus’ beproevingen
Bij Genesis 2,15-3,9, Romeinen 5,12-21 en Matteüs 4,1-11
Schriftlezingen
De combinatie van de Schriftlezingen in dit Matteüsjaar lijkt niet verrassend. We lezen een gedeelte uit Genesis 2 en 3 over de vrouw, die de bekoorder geen weerstand biedt; en dan gaat Paulus nog even door als hij in Romeinen 5,17 zegt: ‘Door toedoen van één mens begon de dood te heersen, als gevolg van de val van die mens’ (WV).
Menselijke verantwoordelijkheid
Opvallend is dat de joodse traditie Genesis 2 en 3 niet negatief interpreteert. Men ziet het als het oerverhaal van de Schrift over het ontstaan van de menselijke verantwoordelijkheid. Je bent een mens die goed en ook verkeerd kan kiezen. Daarom moet het Sjema Jisrael steeds klinken: ‘Hoor Israël, de Heer onze God is één!’ Hij is uniek, Hij is de God die je bevrijdde. Handel dus ook als een vrij mens.
Naar de woestijn
Jezus van Nazaret is gedoopt. Hij stond bij de Jordaan, de grensrivier. Daar had Mozes eens gestaan om te zeggen: ‘Kies voor het leven.’ Jezus had daar in het water gestaan als dienaar van de Heer. Daar had de stem geklonken: ‘Jij bent mijn welbeminde zoon.’ Dat was eerder gezegd tot Israël, dat uit Egypte vandaan door de Rode Zee was geleid de woestijn in, op naar Kanaän. In het pelgrimsverhaal van Israël vinden we de sleutel tot het verhaal over Jezus’ beproeving. Het is gedaan met rust en zekerheid. Het volgen van God is een riskante zaak. Abraham moest alles loslaten, Mozes moest zijn kudde loslaten en zijn volk aanvoeren bij het verlaten van Egypte, Mitsrajim, land van de grote piramides en verpletterende cultuur. Het gaat in het pelgrimsverhaal van Israël over het achterlaten van alles, het zwerven door dorre streken, een nieuwe trouw. Een trouw niet aan een cultuur van verfijning en macht, maar aan God, de Voortrekker, de lichtende wolk, die voorbijgaat in de woestijn.
Als Matteüs spreekt over veertig dagen en nachten, wordt de herinnering wakker aan de veertig jaren (met dagen en nachten) woestijn. We weten hoe daar gehoopt en gewanhoopt is, bemind, gestreden. Het is de plaats waar gebeden is tot de ware God, maar waar ook gedanst is rond het gouden stierkalf. Daar gaat de welbeminde zoon Jezus heen. De Geest voert Hem daarnaartoe. Zijn reis naar de mensen toe gaat door die woestenij. Hij zoekt de mensen op en is solidair, overdag en in het donker.
De drie beproevingen
In de woestijn wordt Jezus, net als de voorvaderen toen en wij nu, beproefd door de grote diabolos. Geen grappig uitziend dier met hoorntjes op de kop, maar een sterke tegenstander. De splijter gaat met Jezus van Nazaret aan de gang. Zijn roeping is er te zijn voor anderen, te dienen en te geven, brood te delen en te breken met de hongerigen, zichzelf te geven: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam.’ En wat zegt de verleider? ‘Maak van die stenen brood en eet.’ Eet alleen. Het voorstel is aanlokkelijk en wordt krachtig gebracht. Het antwoord is bescheidener: ‘Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt’ (Matteüs 4,4 – WV). Jezus wil hier niet de held spelen. Hij wijst de verleider af, niet omdat Hij zo sterk is, maar omdat Hij dienaar is, knecht van de Heer. De duivel spreekt gemakkelijk verstaanbare taal, maar Jezus gaat op weg met een ander, veel wankeler woord. Een woord dat zegt: kom, volg, dien, geef!
Maar de duivel laat niet los. Hij speelt het spel met Jezus mee. Goed, het plan van God, zijn woord, dat heeft met Jeruzalem te maken. En hij voert Hem, in de geest, daarnaartoe. Hier bij de veilige tempel kan je niets overkomen. Hij gaat de Schrift citeren – en pas dan op! Hij zegt: ‘Werp je naar beneden, want’ – zo staat in Psalmen 91,11-12 – ‘Hij zal je beschermen met zijn vleugels’ en ‘engelen zullen je op handen dragen zodat je je voet niet stoot aan een steen’. Maar Jezus wijst weer de weg. De tempel is het huis van God. Maar dat huis is geen fetisj die bescherming biedt. We worden in Jeruzalem, meer nog dan elders, kritisch door Hem uitgedaagd. Jezus zal later naar de tempel gaan. Niet om er te gaan zweven, maar om erop af te gaan, hem te reinigen. Die godsdienst wordt aanvaard door God.
Jezus wordt beproefd en welbevonden. Wij die Hem volgen als godsdienstigen zullen ons moeten realiseren wat dat betekent. De Heer wil ook ons beproeven. Hoe is het, kerk, met je dienst aan de Enige?
Op de berg
Matteüs beschrijft Jezus’ beproevingen in een andere volgorde dan Lucas (Lucas 4,1-13) en eindigt met het noemen van de berg. Aan het einde van zijn evangelie (Matteüs 28,16-20) staat Jezus weer op ‘de berg’ en mag Hij, als alles volbracht is, zeggen: ‘Mij is alle macht gegeven.’ Vanaf de berg waarop Jezus met de satan staat kun je de glanzende paleizen zien, maar ook de krottenwijken: rijke én arme landen. De Godsdienaar Jezus wordt beproefd. Wij kijken over zijn schouders mee naar de bekoring van het geweld, de glorie van de macht. Maar Jezus ziet een berg niet als uitkijkpost van de machtigen of als een uitstulping van de aarde om bij God op tafel te kijken (Babel). Neen, God is neergedaald op de berg Sinaï en daar scharen we ons omheen. Nu deze berg in zicht komt, kan Jezus zeggen: ‘Verleider, satan, ga weg; mijn God wil Ik aanbidden en Hem alleen dienen!’ (Matteüs 4,10).
Daarmee is Jezus’ hele levensprogramma aangegeven. Hoe? Dat zullen wij gaan zien. We zullen met Matteüs zijn weg volgen naar het koningschap, een weg naar de glorie, maar door de diepte heen. De weg van de weinig spectaculaire liefde, de liefde die dient. Het zal een weg zijn van brood delen en brood breken. Een weg van ‘Uw wil geschiede’, een weg van lijden en dood.