Menu

Premium

Jhwh sluit een nieuw verbond (Jeremia 31:31-34)

Het begrip ברית speelt in het Oude Testament een grote rol; het komt 287 keer voor. Een keer is sprake van ברית חדשה, en wel in Jeremia 31:31.’ Dat gegeven alleen al maakt Jeremia 31:31-34 tot een bijzondere tekst. Tot op heden is er onder de uitleggers geen overeenstemming over betekenis en inhoud van het bijvoeglijk naamwoord חדשה, dat als een sleutelwoord van deze passage beschouwd mag worden. Sommige exegeten menen dat het in Jeremia 31:31-34 gaat om een vernieuwing van het verbond.

S. Herrmann, Die prophetischen Heilserwartungen im Alten Testament: Ursprung und Gestaltwandel (BWANT, 85), Stuttgart 1965, 198; J. Bright, ‘An Exercise in Hermeneutics (Jeremiah 31:31-34)’,Interpretation 20 (1966), 188-210, 195, 197; R. von Ungem-Stemberg, Redeweisen der Bibel: Untersuchungen zu einzelnen Redewendungen des Alten Testaments (BiSt, 54), Neukirchen-Vluyn 1968, 50; C. Levin, Die Verheißung des neuen Bundes in ihrem theologiegeschichtlichen Zusammenhang ausgelegt (FRLANT, 137), Göttingen 1985, 132, 140, 141; Th. Römer, ‘Les “anciens” pères (Jér 11,10) et la “nouvelle” alliance (Jér 31,31)’,Biblische Notizen59 (1991), 23-29, 26-27; J. Marböck,‘Der Gott des Neuen und das neue Lied: Eine Skizze’, in F.V. Reiterer (red.),Ein Gott – eine Offenbarung, Fs. N. Füglister, Würzburg 1991, 205-221, 215; E. Zenger, ‘Das Erste Testament zwischen Erfüllung und Verheißung’, in K. Richter, B. Kranemann (red.),Christologie der Liturgie: Der Gottesdienst der Kirche – Christusbekenntnis und Sinaibund (QD, 159), Freiburg 1995, 31-56, 115; H. Lichtenberger, S. Schreiner, ‘Der neue Bund in jüdischer Überlieferung’,Theologische Quartalschrift 176,4 (1996), 272-290, 289; P.J. Gräbe, Der neue Bund in der frühchristlichen Literatur: Unter Berücksichtigung der alttestamentlich- jüdischen Voraussetzungen (FzB, 96), Würzburg 2001, 48-50, 57; B. Becking, Between Fear and Freedom: Essays on the Interpretation of Jeremiah 30-31 (OTS, 51), Leiden enz. 2004, 260. Ook H. Ortmann, Der alte und neue Bund bei Jeremiah,Berlijn 1940, 79, en A. Weiser, Das Buch Jeremia: Kapitel 1-25,14 (ATD, 20), Göttingen 1981,286, tenderen naar verbondsvemieuwing.

Zij vatten חדשה op als ‘vernieuwd’. Anderen zijn van opvatting dat dit verbond ook qua inhoud nieuw is ten opzichte van het in 31:32 genoemde verbond. Zij vertalen חדשה met ‘nieuw’. Over de vraag wat nu precies het nieuwe is, bestaat verschil van mening. Diverse geleerden zien het nieuwe in het gegeven dat JHWH zijn Tora legt in het binnenste van de Israëlieten (31:33).

M. Weinfeld, ‘Jeremiah and the Spiritual Metamorphosis of Israel’,Zeitschrififür die alttestamentliche Wissenschaft88 (1976), 17-56, 28; E. Kutsch, Neues Testament – Neuer Bund? Eine Fehlübersetzung wird korrigiert, Neukirchen-Vluyn 1978, 43; H.W. Wolff, Prophetische Alternativen: Entdeckungen des Neuen im Alten Testament, München 1982, 60; N. Lohfink,Der niemals gekündigte Bund: Exegetische Gedanken zum christlich-jüdischen Gespräch, Freiburg 1989, 59-74, 62, 69-70; H. Leene ‘Ezechiel and Jeremiah: Promises of Inner Renewal in Diachronie Perspective’, in J.C. de Moor, H.F. van Rooij (red.),Past, Present, Future: The Deuteronomic History of the Prophets(OTS, 44), Leiden 2000, 150-175, 167; H. Tita, ‘“Ich hatte meine Tora in ihre Mitte gegeben”: Das Gewicht einer nicht berücksichtigten Perfektform in Jer. xxxi , Vetus Testamentum 52 (2002), 551-556; Ch. Maier, Jeremia als Lehrer der Tora: Soziale Gebote des Deuteronomiums in Fortschreibungen des Jeremiabuches (FRLANT, 196), Göttingen 2002, 352; J.R. Lundbom, Jeremiah 21-36: A New Translation with Introduction and Commentary (AnchBib, 21B), New York 2004, 468, 470.

Anderen menen dat het nieuwe daarin bestaat dat allen JHWH kennen (31:34).

W. Rudolph, Jeremia(HAT), Tübingen 19683, 202; A Schenker, ‘Die Tafel des Herzens’, in A. Schenker, Text und Sinn im Alten Testament: Textgeschichtliche und bibeltheologische Studien (OBO, 103), Freiburg enz. 1991,68-81,69.

Weer anderen beschouwen het vergeven van de schuld (31:34) door JHWH als het nieuwe.

L. Dequeker, ‘Het nieuwe verbond in Jezus, de Messias’, in J. Rademakers (red.),Van hören en verstaan: Verklaring en gebruik van de Schrift, Fs. Pius Drijvers, Hilversum 1987, 28-36, 32, 33; Becking, Between Fear and Freedom, 260.

In het onderzoek naar deze passage speelt de betekenis van het begrip ברית nauwelijks een rol. Dat mag opvallend genoemd worden, omdat over de betekenis van ברית binnen de oudtestamentische wetenschap geen unanimiteit bestaat.

Deze bijdrage gaat vooral in op de begrippen בריתen חדשה. Het eerste deel van het artikel draait om het begrip ברית.Drie vragen staan centraal: Welke betekenis heeft בריתin Jeremia 31:31-34? Hoe verhoudt vers 31 met חדשה בריתzich tot vers 33, waarin alleen sprake is van ברית? En waarnaar verwijst het aanwijzend voornaamwoord זאת (‘dit’) in vers 33? Het tweede deel draait om het adjectief חדשה . Ook hier drie vragen: Welke betekenis heeft חדשה in Jeremia 31:31? Wat is precies het nieuwe in het nieuwe verbond? En wat wordt in de genoemde passage als reden aangemerkt voor de sluiting van het nieuwe verbond?

Het Hebreeuwse begrip voor ‘verbond’

Er zijn in grote lijnen drie opvattingen over de betekenis van ברית:

  • Vertaald met ‘verbond’ wordt בריתopgevat als een wederzijdse relatie met rechten en plichten voor beide partijen. Op deze opvatting is eindnegentiende eeuw al commentaar gekomen van J.J.P. Valeton.

    J.J.P. Valeton, ‘Bedeutung und Stellung des Wortes בריתim Priestercodex’,Zeitschrift für die alttesta- mentliche Wissenschaft 12 (1892), 1-22; ‘Das Wort ברית in den jehovistischen und deuteronomischen Stücken des Hexateuchs, sowie in den verwandten historische Büchern’,Zeitschrift für die alttestament- liche Wissenschaft12 (1892), 224-260; ‘Das Wort ברית bei den Propheten und in den Ketubim – Resultat’,Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 13 (1893), 245-270. Voor Valetons visie op het verbond, zie B.E.H.J. Becking, ‘Valetons visie op het verbond: Gemeente-zijn in het perspectief van Jeremia 31:3134’, in J. Vlasblom, J. van der Windt (red.),Heel de kerk: Enkele visies op de kerk binnen de Ethische Richting’, Zoetermeer 1995, 143-160.

    Hij wijst erop dat het wederzijdse karakter niet in alle teksten is aan te wijzen. Daarin is dan ook de reden gelegen dat de vertaling met ‘verbond’, in elk geval in de Priestercodex, bij hem geen bijval vindt.

    Valeton, ‘Bedeutung’,5.

  • D.J. McCarthy verstaat בריתvanwege de overeenkomsten met oudoos- terse vazalverdragen als ‘verdrag’ of ‘pact’.

    Zie D.J. McCarthy, Treaty and Covenant: AStudy in Form in the Ancient Oriental Documents and in the Old Testament (AnBib, 2IA), Rome 1963,19782.

  • Volgens E. Kutsch gaat het bij בריתom een verplichting (in verschillende variaties) of belofte.

    E. Kutsch, Verheissung und Gesetz: Untersuchungen zum sogenannten “Bund” im Alten Testament (BZAW, 131), Berlijn enz. 1973.

    In Jeremia 31:31-34 gaat Kutsch uit van twee verschillende verplichtingen. In 31:32a vat hij בריתop als ‘een door JHWH opgelegde verplichting’ die het volk verbroken heeft.

    E. Kutsch, Neues Testament – Neuer Bund? Eine Fehlübersetzung wird korrigiert, Neukirchen-Vluyn 1978,41.

    In 31:31 vat hij בריתop als ‘zelfVerplichting’ dan wel als ‘(heils)belofte’.

    Kutsch, Neues Testament, 43.

    Probleem van deze oplossing is dat we op deze manier met twee niet met elkaar te vergelijken verplichtingen zitten, terwijl het nu juist om de vergelijking tussen beide gaat.

Verscheidene exegeten, onder wie C.J. Labuschagne en I. Van Den Eynde, bepleiten een weergave van בריתmet ‘verbintenis’.

C.J. Labuschagne, Deuteronomium deel la (POT), Nijkerk 1987, 254-259; 1. Van Den Eynde, ‘Verbintenis, ברית en gender’, in K. Biezeveld et al. (red.),Proeven van Vrouwenstudies Theologie6 (IIM Research Publications) 2000, 199-212.

Een dergelijke weergaveof een vergelijkbare zoals ‘overeenkomst’ – is in Jeremia 31:31-34 goed mogelijk, met dien verstande dat de verbintenis of overeenkomst eenzijdig van karakter is en één of twee bepalingen kan kennen, waarin tot uitdrukking gebracht wordt wat de een voor de ander zal doen. De vertaling van ma met ‘verbond’ zou ik willen handhaven, met dien verstande dat het niet om een wederzijdse relatie gaat, maar om een overeenkomst.

De relatie tussen 31:31 en 31:33

Het begrip ברית komt vier keer in Jeremia 31:31-34 voor: een maal in vers 31, twee maal in vers 32, en een maal in vers 31:31 en 31:33 gaat het over hetzelfde (nieuwe) verbond. Dit verbond verschilt van het verbond, waarvan twee keer sprake is in het tussenliggende vers 31:32a en 31:32b gaat het over hetzelfde verbond. Sommige uitleggers houden dit verbond voor het Sinaï-verbond.

J. Coppens, ‘La nouvelle alliance en Jér. 31:31-, Catholic Biblical Quarterly 25 (1963), 12-21, 15; W.J. Dumbrell, Covenant and Creation: An Old Testament Covenantal Theology, Exeter 1984, 177; Dequeker, ‘Het nieuwe verbond in Jezus’, 32, 33; A. Schenker, ‘Unwiderrufliche Umkehr und neuer Bund’, in A. Schenker, Text und Sinn imAlten Testament: Textgeschichtliche und bibeltheologische Studiën (OBO, 103), Fribourg enz. 1991, 83-96, 94; H. Lalleman-de Winkel, Jeremiah in Prophetic Traditions: An Examination of the Book of Jeremiah in the Light of Israel’s Prophetic Traditions (CBET, 26), Leuven 2000, 198; G. Fischer, Jeremia 26-52 (HTKAT), Freiburg 2005, 172.

Anderen spreken van het Egypte-verbond.

S. Herrmann, Die prophetischen Heilserwartungen,. van Seims, Jeremia deeIII(POT), Nijkerk 1974, 80, heeft wel oog voor het feit dat hier sprake is van een verbond op de dag van de uittocht, maar zegt dat ‘ten dage’ ‘natuurlijk niet letterlijk’ genomen mag worden ‘als zou hier van een verbond bij de uittocht, niet bij de Sinaï, sprake zijn’.

Bijzondere aandacht vragen de verzen 31 en 33, omdat beide verzen op een aantal punten van elkaar verschillen:

  • In 31:31 is sprake van een ‘nieuw verbond’. Het adjectief ‘nieuw’ ontbreekt echter in 31:33.

    Dequeker (‘Het nieuwe verbond’, 33) voegt het woord ‘nieuw’ dan ook ten onrechte toe aan (zijn vertaling van) de tekst!

  • In 31:31 wordt het nieuwe verbond gesloten met het huis van Israël en het huis van Juda, terwijl in 31:33 sprake is van de sluiting van het verbond met het huis van Israël. Diachronische oplossingen die hier geboden worden lossen het leesprobleem niet op.

    Een aantal exegeten meent dat ‘en het huis van Juda’ een glosse/een latere interpolatie is: Ortmann, Der alte und neue Bund, 67; A. Gelin, ‘lx sens du mot ‘Israel’ en Jérémie xxx-xxxi’, in Mémorial J. Chaine, Lyon 1950, 161-168, 166; Bright, ‘An Exercise’, 193; Rudolph, Jeremia, 201; H.D. Potter, ‘The New Covenant in Jeremiah xxxi 31-, Vetus Testamentum 33 (1983), 347-357, 354; J. Vermeylen, ‘L’alliance renouvellée (Jr 31,31-34): L’histoire littéraire d’un texte célèbre’, in J.-M. Auwers et al (red.),Lectures et rélectures de , Fs. P.-M. Bogaert (BETL, 144), Leuven 1999, 57-84, 59-64.

    De lezer blijft zitten met het gegeven dat er eerst sprake is van twee huizen en daarna (alleen) van ‘het huis van Israël’. Hoe moet de lezer in vers 33 het syntagma ‘het huis van Israël’ verstaan? Gaat het hier alleen om het Noordelijke Rijk?

    Zo Rudolph, Jeremia, 201.

    Dat zou betekenen dat het huis van Juda verdwenen is. Of heeft Israël hier de ruime betekenis en gaat het om een vereniging van beide huizen tot ‘het huis van Israël’?

    Vgl. Jer. 3:18: ‘In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israël gaan, en zij zullen tezamen uit het Noorderland komen naar het land, dat Ik aan uw vaderen ten erfdeel heb gegeven.’

    Ik meen dat het laatste hier het geval is.

    Zie ook W. Groß, ‘Der neue Bund in Jer 31 und die Suche nach übergreifenden Bundeskonzeptionen im Alten Testament’,Theologische Quartalschrift 176 (1996), 259-271, 261.

  • In 31:31 is sprake van dagen, die eraan komen, waarop JHWH een nieuw verbond sluit, terwijl in 31:33 sprake is van een verbond dat gesloten wordt ‘na die dagen’. Hoe verhouden de tijdsaanduidingen ‘Zie, de dagen komen eraan’ en ‘na die dagen’ zich tot elkaar?

    R. Martin-Achard, ‘Quelques remarques sur la nouvelle alliance chez Jérémie (Jérémie 31,31-34)’,in C. Brekelmans (red.),Questions disputées d’Ancien Testament: Méthode et Théologie (BETL, 33), Gembloux enz. 1974, 141-164, vat ‘na die dagen’ op als equivalent van ‘zie, de dagen komen’. In dezelfde lijn staat B.A. Bozak, Life ‘Anew’: A Literary-Theological Study of Jer. 30-31 (AnBib, 122), Rome 1991, 120. Zij ziet ‘na die dagen’ als een herhaling – in andere bewoordingen – van ‘zie, de dagen komen’. T. Rata, The Covenant Motif in Jeremiah ’s Book of Comfort: Textual and Intertextual Studies of Jeremiah 30-33 (SBL, 105), New York 2007, 35, zegt dat ‘die dagen’ verwijzen naar de dagen die genoemd worden in de verzen 27 en 31. W. Rudolph, Jeremia(HAT), Tübingen 19683, 202, zegt – met recht – dat ‘na die dagen’ niet op vers 31 kan terugslaan, omdat er dan ‘in die dagen’ had moeten staan. Zelf meent hij dat ‘na die dagen’ refereert aan de tijd die aan 31:31 voorafgaat: de terugkeer van de Elfaïmieten.

    In het voorafgaande orakel (31:27-30) komt de lezer ook twee tijdsaanduidingen tegen: ‘Zie, de dagen komen eraan’ (31:27) en ‘In die dagen’ (31:29). Het aanwijzend voornaamwoord ‘die’ in 31:29 verwijst naar de komende dagen van 31 :27. Het aanwijzend voornaamwoord ‘die’ in 31:33 kan echter niet verwijzen naar de komende dagen van 31:31, want in de dagen die volgens het laatste vers eraan komen wordt nu juist het nieuwe verbond gesloten. In 31:33 is echter sprake van ‘na die dagen’.

Als het aanwijzend voornaamwoord ‘die’ niet naar 31:31 kan verwijzen, waarnaar verwijst het dan wel? B. Renaud meent dat daarmee de dagen bedoeld zijn, waarin de Israëlieten het verbond verbraken (zie 31:32).

Zie B. Renaud, ‘L’oracle de la nouvelle alliance’, in J.-M. Auwers, A. Wénin (red.),Lectures et relectures de ,Fs. P.-M. Bogaert (BETL, 144), Leuven 1999, 85-98, 94.

Het woord ‘dagen’ komt in 31:32 evenwel niet voor, wel in 31:31. H. Leene meent op grond van de parallellie tussen 31:27-30 en 31:31-34 dat het plausibel is dat ‘in die dagen’ (31:30) en ‘na die dagen’ (31:33b) naar elkaar verwijzen.

H. Leene, ‘Unripe Fruit and Dull Teeth (Jer. 31,29; Ez. 18,2)’, in E. Talstra (red.),Narrative and Comment: Contributions presented to Wolfgang Schneider, Amsterdam 1995, 82-98, 88.

Met de laatste tijdsaanduiding wordt dan de tijd aangegeven dat het geciteerde spreekwoord ‘De vaderen hebben onrijpe druiven gegeten, de tanden van de kinderen zijn slee geworden’ (31:29) niet meer geldig is. Probleem van deze lezing is dat juist ook hetgeen voor het spreekwoord in de plaats is gekomen in 31:31-34 niet geldt. In 31:30 werd immers gezegd dat ieder om zijn eigen ongerechtigheid (עון) zal sterven en dat de tanden van een ieder die onrijpe druiven eet, slee zullen worden, terwijl in 31:34 nu juist sprake is van vergeving van ongerechtigheid (עון) en van het niet meer gedenken van hun zonden. Verklaart dat ook het verschil in de tijdsaanduidingen: ‘in die dagen’ (31:29) en ‘na die dagen’ (31:33)? Met ‘na die dagen’ zouden we dan in de periode zitten die volgt op de periode, waarin iedereen om zijn eigen ongerechtigheid sterft.

Zo J. Unterman, From Repentance to Redemption: Jeremiah’s Thought in Transition (JSOT Supplement Series, 54), Sheffield 1987, 96-97.

Waar Leene aan het pronomen demonstrativum ‘die’ (ההם) in 31:33 een terugwijzende functie toekent, zou ik daaraan een vooruitwijzende functie willen toekennen, zoals mijns inziens ook het geval is bij het andere aanwijzende voornaamwoord aan het begin van het vers, namelijk bij het woordje ‘dit’ (זאת). Ik zou hier willen verdedigen dat 31:33b (‘Ik zal mijn Tora in hun binnenste leggen en die op hun hart schrijven’) de inhoud vormt van ‘die dagen’. In vertaling weergegeven: ‘want dit is het verbond dat Ik met het huis van Israël zal sluiten na die dagen – uitspraak van JHWH – dat Ik mijn Tora in hun binnenste zal leggen en die op hun hart zal schrijven: Ik zal hun ….’ Een vergelijkbare grammaticale constructie – een tijdsaanduiding, gevolgd door een verbum, zonder verbindingswoord tussen de tijdsaanduiding en het verbum – doet zich ook voor in 31:32:

a

Niet zoals het verbond,

b

dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag

c

dat Ik hen bij hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te doen uitgaan …

a’

want dit is het verbond,

b’

dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen – uitspraak van JHWH –

c’

Jat Ik mijn Tora in hun binnenste zal leggen

en die op hun hart zal schrijven:…

JHWH sluit dus het verbond met het huis van Israël na eerder zijn Tora in het binnenste van de Israëlieten te hebben gelegd.

De verbondsbepalingen

Door de dubbele punt aan het slot van 31:33 wekt de Nieuwe Bijbelvertaling de indruk dat het leggen van de Tora in het binnenste van de Israëlieten de inhoud van het verbond is. We zagen hierboven echter dat het leggen van de Tora in hun binnenste de inhoud vormt van ‘die dagen’. Het pronomen demonstrativum זאת (31:33a) verwijst naar 31:33c: ‘Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mij tot een volk zijn’, traditioneel de verbondsformule genoemd (vgl. Ex. 6:6; Lev. 26:12; Deut. 29:12; 2 Sam. 7:24; Ezech. 11:20; 14:11; 36:28; 37:23, 27; Zach. 8:8).

Kutsch, Neues Testament, 39, spreekt van een ‘ZugehörigkeitsformeP.

Ook in Jeremia komen we deze formule, in wisselende volgorde, een aantal keren tegen: 7:23; 11:4; 24:7; 30:22; 31:2; 32:38. ‘Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mij tot een volk zijn’ drukt de (twee) bepalingen van het verbond (= de verbintenis) uit (zie ook 11:4).

We kunnen wel alvast de eerste conclusies trekken met betrekking tot het ברית חדשה. Ten eerste kan het niet verbazen dat חדשה in 31:33:33 ontbreekt. De ‘inhoud’ van dit verbond dat daar ter sprake komt, verschilt niet van die van het verbond met de vaderen: ‘Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mij tot een volk zijn.’ De lezer komt hier dezelfde formule tegen als hij rond de uittocht uit Egypte heeft gehoord (Ex. 6:6, zie ook Jer. 31:32). Het nieuwe zit dus niet in het verbond zelf. Ten tweede zit het nieuwe ook niet in het leggen van de Tora in het binnenste van de Israëlieten (31:31c). Het nieuwe verbond wordt pas gesloten na de dagen dat JHWH zijn Tora in hun binnenste heeft gelegd.

Het Hebreeuwse begrip voor ‘nieuw’

Het adjectief חדש kan zowel ‘vernieuwd’ (Job 29:20; Klaagl. 3:22-23) als ‘compleet nieuw’ (Ex. 1:8; Deut. 32:17; 1 Sam. 6:7; Jer. 31:22; Pred. 1:10) betekenen. Een aantal uitleggers meent dat חדשה in Jeremia 31:31 de betekenis van ‘vernieuwd’ heeft.

Zie voor hun namen noot 1.

Deze opvatting is ingegeven door de gedachte dat er geen verschil in inhoud is tussen het ene verbond gesloten op de dag van de uittocht van de Israëlieten en het andere verbond gesloten na die dagen dat God zijn Tora in hun binnenste heeft gelegd en die op hun hart geschreven heeft. De inhoud is in beide gevallen: ‘Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mij tot een volk zijn.’ Een tweede punt van continuïteit betreft de Tora, die zowel in het verbond met de vaderen als in het nieuwe verbond een centrale rol heeft. Groter dan de continuïteit tussen beide verbonden, die niet ontkend kan worden, is echter de discontinuïteit die het mijns inziens rechtvaardigt om te beweren dat חדשה de betekenis heeft van ‘geheel nieuw’.

J. Bright, Covenant and Promise: The Prophetic Understanding of the Future in Pre-exilic Israel, Philadelphia 1976, 196, probeert aan beide aspecten recht te doen: ‘It is a new covenant in that it is made anew, renewed; but it is the people who are made new.’

In dat verband wil ik verwijzen naar Jeremia’s ‘collega’ Deutero-Jesaja. In Jesaja 40-55 is er diverse malen een contrast tussen ‘het nieuwe’ of ‘de nieuwe dingen’ (חדשות/חדשה) en ‘het vroegere’ of ‘de vroegere dingen’ (ראשנה/ראשנות) zie 42:9; 43:18-19; 48:3-11. Jeremia gebruikt in 31:31-34 niet het woord ‘vroeger(e)’, maar dat wil niet zeggen dat het nieuwe bij hem niet in contrast staat.

R.M. Hals, ‘Some Aspects of the Exegesis of Jeremiah 31:31-, in J.J. Petuchowski (red.),When Jews and Chrislians Meet, Albany 1998, 87-97, 89: ‘An examination of the contrast motif in prophecies of salvation … reveals the key significance of the word “new” for such structural analogies with the past.’

Om te zien hoe dat in Jeremia 31:31 -34 gebeurt, moeten we eerst aandacht schenken aan de structuur van deze passage. H. Leene gaat uit van twee delen: 31:31-33 en 31:34.

Leene, ‘Unripe Fruit’, 86-87. Ook anderen gaan van een tweedeling uit, maar delen de tekst anders in. W.L. Holladay, Jeremiah: A Commentary on the Book of the Prophet (Hermeneia), Philadelphia 1986, 197, komt tot deze tweedeling: 31:31-33c, een prozadeel, cirkelend om het oude verbond, en 31:33d-34, een poëtisch deel, dat om het nieuwe verbond draait. J.R. Lundbom, Jeremiah, 464, 470, ziet in 31:31-34 twee orakels, met dubbele Godsspraakformules: 31:31 -32 en 31:33-34. Het eerste orakel laat zien wat het nieuwe verbond niet is, het tweede orakel wat het wel is.

Het eerste deel ziet hij onderverdeeld in vers 31 en de verzen 32-33. Jeremia 31:34 valt zijns inziens niet meer onder (de beschrijving van) het nieuwe verbond; dit vers bevat de implicaties of de consequenties van het nieuwe verbond.

Leene, ‘Unripe Fruit’, 87, baseert zich daarvoor op ‘a certain parallelism in the structure of 31,27-30 and 31-.

Er is, dunkt me, meer reden om 31:31 enigszins apart van de rest te zien dan om 31:34 los te maken van het geheel. Na 31:31 volgen twee rondes: 31:32-33 en 31:34, die allebei met een ontkenning beginnen: ‘niet zoals’ (31:32) en ‘niet weer’ (31:34). Zowel de ontkennende zin van 31:32 als die van 31:34 wordt na de Godsspraakformule (‘uitspraak van de Heer’) gevolgd door een כי-zin (31:33 en slot van 31:34). In beide כי-zinnen wordt gemotiveerd waarom de vroegere of komende situatie niet meer telt.

W. Gross, ‘Der neue Bund in Jer 31 und die Suche nach übergreifenden Bundeskonzeptionen im Alten Testament’, Theologische Quartalschrift 176 (1996), 259-271, 260, en Zukunftfiir Israël: Alttestamentliche Bundeskonzepten und die aktuelle Debatte um den Neuen Bund (SBS, 176), Stuttgart 1998, 140, komt tot een iets andere tweedeling. Hij ziet 31:31 in relatie tot het slot van 31:34; de belofte van de vergeving (31:34c) vormt de fundering voor de verbondssluiting. Binnen dit raam wordt het nieuwe verbond door een dubbele ‘Argumentationsgang’ in de vorm van ‘niet zoals … maar’ (31:32, 33) en ‘niet meer … maar’ (33:34a-b) gekarakteriseerd. Gross doet geen recht aan het feit dat Jer. 31:34 een geheel vormt. Het vers brengt het nieuwe tot uitdrukking.

31

Jhwh sluit een nieuw verbond

32 ‘niet zoals’ – uitspraak van Jhwh – 33 ‘want’
34a ‘Niet weer’ – uitspraak van Jhwh – 34c ‘want’

Het nieuwe verbond staat in contrast met het verleden, te weten: met het verbond dat JHWH gesloten heeft op de dag van de uittocht. Ook met de nabije toekomst staat het in contrast: doordat zij niet weer zullen leren ‘Kent JHWH’ en doordat JHWH hun zonden niet weer gedenkt. ‘Nieuw’ betekent dus naast onvergelijkbaarheid met het verleden, waar het om het verbond met hun vaderen gaat, in elk geval een breuk met het verleden én met een toekomst, waarin het leren om JHWH te kennen en het gedenken van eigen zonden plaatsvindt. Aan beide rondes schenk ik aandacht. Ik begin bij 31:32-33. Later in dit artikel komt 31:34 aan de orde.

Een bijzondere positie neemt 31:33 in. Waar het om het sluiten van het verbond gaat, staat vers nauwe relatie met vers 31. Daarnaast is er een nauwe relatie met vers 32, aangezien vers 33 ten slotte de motivering geeft, waarom het (nieuwe) verbond onvergelijkbaar is met het verbond met de vaderen. op het spoor te komen waarin het onvergelijkbare zit, moeten we beide verzen met elkaar vergelijken. Dan zien we dat beide verzen langs een zelfde patroon lopen, in elk geval aan het begin. Er zijn daarnaast verschillen te constateren.

Lohfink, Der niemals gekündigte Bund,63 (vgl. 62), spreekt van ‘rhetorische Antitechnik’.

a

Niet zoals het verbond,

b

dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag

c

dat Ik hen bij hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te doen uitgaan,

+

dat zij verbroken hebben,

=

mijn verbond, Ikheb hen in bezit genomen,

– uitspraak van JHWH –

a’

want dit is het verbond,

b’

dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen

c’

dat Ik mijn Tora in hun binnenste zal leggen en die op hun hart zal schrijven

=

Ik zal hun tot een God zijn

+

en zij zullen Mij tot een volk zijn.

Het verbond wordt in beide gevallen door JHWH gesloten, met respectievelijk de vaderen (31:32b) en met het huis van Israël (31:33b).22

Een eerste verschil doet zich voor inzake het tijdstip waarop het verbond gesloten wordt. Het verbond dat gesloten wordt bij de uittocht uit Egypte komt tot stand op de(zelfde) dag dat JHWH de vaderen bij hun hand vastgreep. Dat is anders in 31:33. Daar vindt de verbondssluiting niet plaats op de dag dat JHWH zijn Tora in hun binnenste legt, maar sluit Hij het verbond pas daarna. Een tweede verschil betreft hetgeen op de dag/na die dagen gebeurt. In 31:32 grijpt JHWH de vaderen op die dag bij hun hand vast om hen uit het landEgypte te doen uitgaan. De verbondssluiting van 31:33 vindt echter niet plaats op de (vergelijkbare) dag van de uittocht uit Babel (en daarmee op de dag van de terugkeer naar het land dat JHWH hun vaderen gegeven heeft, zie Jeremia 30:3), maar na de dagen dat hij de Tora in hun binnenste heeft gelegd. Dat roept vanzelfsprekend de vraag op waarom JHWH dit verbond niet op dezelfde dag sluit, maar ‘na die dagen’. Het is niet erg moeilijk om op die vraag antwoord te geven. Voordat JHWH het verbond sluit, wil Hij er eerst voor zorgen dat zijn verbondspartner ook gehoor zal geven aan de bepaling om Hem tot een volk te zijn. Het derde verschil dat zich voordoet is dat alleen in 31:32a na בריתtweeאשר-zinnen volgen: ‘dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag …’en ‘dat zij verbroken hebben …’Na ברית in 31:33 volgt eenאשר- zin: ‘dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen …’ Uit het feit dat er in 31:33 geen tweede אשר-zin volgt, mag de lezer opmaken dat er geen continuïteit zal zijn wat het verbreken van het verbond betreft (de tweede אשר- zin, zie 31:32c). Een vierde verschil: Aan het slot zowel van vers 32 als van vers 33 wijkt het patroon af. Ja, het wordt zelfs omgedraaid: eerst ‘zij’, dan ‘ik’ in 31:32 naar eerst ‘ik’, dan ‘zij’ in 31:33. Daarbij mag ook nog opgemerkt worden – vijfde verschil – dat ‘Ik’ in 31:32 met אנכי alle nadruk krijgt, terwijl ‘Ik’ in 31:33 geen nadruk heeft. Zowel in 31:32 als 31:33 valt echter door המה nadruk op het subject ‘zij’. Zesde verschil is dat er een complete transformatie plaatsheeft; deze transformatie betreft overigens niet alleen het volk, maar tevens JHWH. Van verbrekers van ‘mijn verbond’ worden de Israëlieten tot mensen die voor JHWH tot een volk zijn (d.i. mensen die Hem kennen). Waar JHWH zich opstelde als hun בעל (bezitter), daar is Hij nu voor hen tot een אלהים (God).

Het nieuwe van het nieuwe verbond

De meeste exegeten herleiden חדשה tot één aspect. Dat lijkt mij bij ברית ten onrechte. Bij een verbond/overeenkomst zijn tenslotte twee partners betrokken, in dit geval: JHWH en het huis van Israël. Het nieuwe moet zich dan ook naar twee kanten uitstrekken: naar JHWH en naar het huis van Israël.

Von Ungem, Redeweisen, 49, heeft wel oog voor het feit dat het volk nieuw wordt, maar mist het punt dat dat ook voor JHWH geldt.

Wat het nieuwe is, krijgen we in 31:34 te horen.

34Leene, ‘Unripe Fruit’, 87, beweert ten onrechte dat 31:34 niet tot de beschrijving van het nieuwe (verbond) behoort.

Het wordt in ontkennende termen geformuleerd, eerst voor de leden van het huis van Israël: ‘Niet weer zullen zij leren, een man aan zijn naaste en een man aan zijn broer, zeggende: “Kent

Jhwh”’. Vervolgens wordt het ook voor JHWH geformuleerd: ‘Hij zal hun zonden niet weer gedenken.’

Leene, ‘Ezechiel and Jeremiah’, 150-175, houdt zowel Jeremia 31:31-34 als Ezechiël 36:26-27 voor ‘promises of inner renewal’. Toch doet zich een opmerkelijk verschil tussen beide beloften voor. Ezechiël gebruikt ttnn alleen voor de vernieuwing van het volk, terwijl Jeremia de vernieuwing ook Jhwh laat betreffen.

Waar aan het slot van vers 33 de bepalingen van het verbond (ברית) staan, daar staat in vers 34 wat het nieuwe (חדשה) is. De twee bepalingen van het verbond en de twee aspecten van het nieuwe staan in een chiastische verhouding tot elkaar: A (Ik) – B (zij) – B’ (zij) – A’ (Ik). Het volk wordt zo door JHWH omvangen.

Het nieuwe verbond

We kunnen het nieuwe verbond nu in relatie tot het verleden (31:32) als ook tot de toekomst (31:33) plaatsen:

Waar de vaderen in het verleden het verbond verbraken (31:32), daar zal het huis van Israël in de toekomst voor JHWH tot een volk zijn (31:33), hetgeen wil zeggen dat zij allen JHWH kennen (31:34).

Het verbum ut heeft hier de betekenis van ‘gemeenschap hebben met’. Het huis van Israël is voor Jhwh tot een volk, wanneer het Hem kent, d.i. wanneer het met Hem in gemeenschap is.

Dat zij Hem kennen, vindt zijn oorzaak in het feit dat JHWH al eerder, vóór de verbondsluiting, zijn Tora in hun binnenste heeft gelegd en op hun hart heeft geschreven (31:33).

Waar in 31:31 -34 Jhwh de Tora op het hart van het volk schrijft, waardoor het Hem zal kennen, daar is in 24:7 sprake van een hart dat hij geeft om Hem te kennen. Er is met betrekking tot 31:31 -34 nog wel het probleem dat Jhwh de Tora in het hart legt, terwijl de lezer voordien van ‘hartproblemen’ hoorde: dat het hart boos was (3:17; 4:14; 7:24; 16:12), dat het besneden moest worden (4:4), weerbarstig was (5:23) of verstokt (9:14; 11:8; 13:10; 23:17) en dat de zonde gegrift is in de tafel van het hart (17:1).

Daarmee heeft JHWH zelf gemaakt dat zij zijn verbond niet meer zullen kunnen verbreken, zoals gebeurde na de sluiting van het verbond met hun vaderen (31:32, zie ook 11:10).

Waar JHWH zich בעל toonde bij het verbond dat Hij met hun vaderen gesloten had (31:32), daar toont Hij nu met deze verbondsluiting dat Hij voor de Israëlieten tot een God is (31:33). Dat wordt duidelijk uit het feit dat Hij hun schuld vergeeft en hun zonden niet weer gedenkt (31:34), waar Hij dat eerder wel deed (11:8, 11).

Waarom een nieuw verbond?

Het veelgehoorde antwoord op de vraag ‘Waarom sluit JHWH een nieuw verbond?’ is: Omdat de Israëlieten JHWH’s verbond hebben verbroken (31:32c).

Valeton, ‘Das Wort n’73bei den Propheten’,251; L. Dequeker, ‘Het nieuwe verbond bij Jeremia, bij Paulus en in de brief aan de Hebreeën’, Bijdragen 32 (1972), 234-261, 246, 248; Levin, Die Verheißung, 141; J. Krasovec, ‘Vergebung und neuer Bund nach Jer. 31,31-, Zeitschrift fiir die alttestamentliche Wissenschaft 105 (1993), 428-444, 433; Weiser, Das Buch Jeremia, 287; Rata, The Covenant Motif,47.

Hoe logisch dat ook moge klinken, toch voldoet dit antwoord niet. In Jeremia 11:1-14, waar het begrip ‘verbond’ eveneens een centrale rol speelt, is namelijk sprake van een andere reactie op het verbreken van het verbond door het huis van Israël en het huis van Juda (11:10): ‘Daarom, zo zegt JHWH, zie, Ik doe kwaad over hen komen, waaraan zij niet zullen ontkomen’ (11:11). Let op, deze reactie volgt onmiddellijk na de uitspraak over het verbreken van het verbond. Van een dergelijke reactie op het verbreken van het verbond horen we niet na Jeremia 31:32. JHWH lijkt er zelfs helemaal niet op te reageren. Waarom die reactie niet komt, horen we aan het slot in 31:34: JHWH vergeeft de schuld en gedenkt de zonde niet weer.

Het nieuwe verbond sluit JHWH dan ook niet, omdat de Israëlieten het verbroken hebben. De reden voor deze sluiting heeft met de slotsituatie van de voorafgaande passage (31:27-29) van doen. De uitspraak van JHWH (31:31) volgt daar niet voor niets direct op. Jeremia 31:27-30 eindigt met: ‘In die dagen zal men niet meer zeggen: De vaderen hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn slee geworden. Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen slee worden.’ Dat met betrekking tot ‘Zie, de dagen komen eraan’ van fasering sprake is, in elk geval in de verhouding tussen 31:27-30 en 31:31-34, zoals ook Leene beweert, wordt hier wel duidelijk.

Leene, ‘Unripe Fruit’,88; ‘Ezekiel and Jeremiah’, 159, 171. Zie ook Gross, ‘Der neue Bund’,260: ‘Es handelt sich somit in mehrere Phasen gegliedertes zukünftiges Geschehen

Met ‘Zie, de dagen komen eraan’ van 31:31 breken er nieuwe dagen aan, waarin men niet meer sterft om zijn eigen ongerechtigheid, omdat JHWH de ongerechtigheid vergeeft en de zonden niet weer gedenkt. Om aan die situatie een eind te maken, sluit Hij een nieuw verbond.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken