Menu

Premium

Jubel bij Jezus’ intocht

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Psalm 118,24-29 en Matteüs 21,6-9

Het hoeft geen verbazing te wekken dat op de eerste zondag van de Veertig dagen de lezing uit Matteüs van Aswoensdag wordt voortgezet. Wel is het bijzonder dat het slot van Psalm 118 wordt gelezen. In de eerste plaats wordt bijna nooit een psalm gelezen. Psalmen worden gewoonlijk gezongen. Het woord zegt het al: een psalmos is een lofzang.

Psalm 118 valt zeker onder de categorie ‘lofzangen’. Dat staat al in het eerste vers. Maar het is wel bijzonder dat in de tijd van veertig dagen van inkeer zo’n jubel wordt aangeheven voor God die de bidder uit de nood heeft bevrijd. Deze jubel hangt samen met de uittocht uit Egypte, het land van benauwenis. Het feit dat hij wordt gelezen biedt de kans er nader op te reflecteren.

Psalm 118

Deze psalm is de laatste van het zogeheten ‘kleine Hallel’, Psalm 113-118. Het is een liturgische lofzang, die tijdens de grote pelgrimsfeesten, in het bijzonder op Sukkot (Loofhuttenfeest), werd gezongen, misschien als processielied op weg naar de tempel. Daarbij werd op bepaalde momenten met een lulav gezwaaid: een bundel van twee wilgentakken, een palmtak en twee mirtentakken (118,27 NBV, waar zo’n tak echter ‘abot genoemd wordt). Het Loofhuttenfeest is een gedachtenis aan de veertigjarige woestijntocht.

Nog duidelijker dan uit Matteüs blijkt uit Johannes 12,13 dat het volk tijdens Jezus’ intocht in Jeruzalem vers 26 uit deze psalm zong (‘Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer’, aangevuld met: ‘de koning van Israël’). Oudtijds was het zingen van deze psalm voorbehouden aan de priesters en de tempelzangers. Dat vindt mede zijn oorzaak in het feit dat tot driemaal toe naar de priesterzegen wordt verwezen.

Dat Jezus tijdens Sukkot opging naar Jeruzalem blijft slechts een veronderstelling. In het Evangelie is geen tijdsaanduiding te vinden die aangeeft hoeveel tijd verstrijkt tussen zijn intocht in Jeruzalem en het moment van het Paasfeest. Normaal gesproken zou dat ongeveer zeven maanden zijn. Het zou goed kunnen dat Matteüs 21-28 zich in die tijdspanne voltrekt.

Dit is de dag…

De lezing begint met het overbekende vers, dat ook in het nieuwe liedboek staat: ‘Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven…’ (632). Recent onderzoek heeft aangetoond dat de vertaling beter kan luiden: ‘Dit is de dag waarop de HEER gehandeld heeft, laten wij juichen en ons in Hem verheugen’.

J. Dyk, O. Glanz, R. Oosting, Het belang van valentiepatronen voor het vertalen van Bijbels Hebreeuwse werkwoorden, in: Met Andere Woorden 32,2 (juni 2013), 29.

de HEER heeft namelijk geholpen, de overwinning gegeven en machtige daden gedaan. Toen de bidder geslagen werd en viel, heeft Hij hem geholpen. Toen de bidder – dat wil zeggen de collectieve bidder, Israël – omsloten was door vijandige volkeren, heeft Hij hem uit zijn benauwenis bevrijd. De psalm bevat veel elementen die als een toespeling op het verblijf in Egypte, de uittocht en de woestijnreis kunnen worden beschouwd.

Jezus rijdt Jeruzalem binnen

Deze perikoop uit Matteüs sluit direct aan bij die van Aswoensdag.

Aswoensdag 5 maart (alternatief spoor), p. 9; zie ook Palmzondag 13 april (Gemeenschappelijk Leesrooster), p. 39.

De leerlingen hebben aan Jezus’ verzoek voldaan en hebben de ezelin met haar veulen meegebracht. Het veulen wordt niet gezadeld, maar met mantels bedekt. Ook over de weg worden mantels uitgespreid. Dat laatste doet denken aan Elia, die met zijn mantel het water van de Jordaan naar links en naar rechts sloeg om samen met Elisa droogvoets over de bedding van de rivier naar de overzijde te lopen (2 Kon. 2,8 en – omgekeerd – 2,14). En in 2 Koningen 9,13 worden mantels op de trap gelegd voor de kort daarvoor tot koning gezalfde Jehu. Jezus – of althans zijn rijdier – zal zich niet stoten aan een steen (Ps. 91,12; zie ook Mat. 4,6; Luc. 4,11; 1 Petr. 2,8). Maar een van de mantels die hier als eerbetoon voor Jezus dienen, dient later om met Hem, als koning der joden, de spot te drijven. Inderdaad: ‘Heden hosanna, morgen kruisig Hem!’ Met de mantels en de afgebroken twijgen wordt een weg voor Jezus geplaveid. Wat de twijgen betreft: het is aannemelijker dat ze in Psalm 118 in een processie tijdens Sukkot gebruikt worden, dan dat Jezus er tijdens Sukkot mee toegezwaaid wordt. Maar teksten als Leviticus 23,30-43, Nehemia 8,13-18 en 2 Makkabeeën 10,6-8 sluiten dat toch ook weer niet uit.

De mensenmassa (in ieder geval pelgrims, maar het is niet duidelijk of ze voor het Loofhuttenfeest of voor het Paasfeest of voor welk ander pelgrimsfeest dan ook naar Jeruzalem zijn gekomen) roept Jezus toe als de Zoon van David. In het evangelie volgens Matteüs wordt tot viermaal toe aan Jezus als Zoon van David om medelijden gevraagd om genezing te verkrijgen (de laatste keer nog in 20,29-34). Zo ook hier: ‘Hosanna’, dat wil zeggen: ‘help toch’, ‘breng ons toch redding’. Deze uitroep heeft hier de betekenisverandering meegenomen die hij ook in Psalm 118,25 heeft ondergaan: een juichkreet. In later tijd heet de zevende dag van het Loofhuttenfeest Hosjanna Rabba (Groot Hosanna). Toch is het in de NBV met ‘geef ons de overwinning’ vertaald.

Van intocht tot uittocht

Een aantal malen is gewezen op de keuze voor lezingen uit Matteüs. Ze volgen een lijn van Jezus’ intocht in Jeruzalem (Aswoensdag en eerste zondag van de Veertig dagen) tot aan zijn opstanding (Pasen, Mat. 28,1-10). Hoewel iedere zondag met de lezingen eigen accenten gelegd worden, moet deze lijn in de verkondiging zeker niet uit het oog verloren worden.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken