Menu

Premium

Kaïn en Abel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Genesis 3,1-14

Kaïn en Abel zijn gebaard door dezelfde moeder. Maar daarmee houdt de overeenkomst tussen beiden op. Bij zijn geboorte roept Eva de naam Kaïn, want, zegt zij: ‘verworven heb ik (Hebr.: qaniti, van qanah = 1. verwerven; 2. scheppen) een man bij de Heer’ (Genesis 4,1 – Naardense Bijbel; ‘met de Heer’ – Nieuwe Bijbelvertaling). Haar uitleg van de naam Abel (Hebr.: hèbhèl = ijlheid) ontbreekt, alsof zijn bestaan een voetnoot is bij dat van zijn broer. De tekst vermeldt alleen dat het baren van Abel een toevoegsel is aan dat van Kaïn (Hebr.: watosèf lalèdèt = zij voegde toe en baarde – Genesis 4,2).

Ook in het brengen van gaven voor de Heer verschillen zij. Kaïn brengt van de vrucht van de aardbodem, waarvan hij ‘dienaar’ is als offer aan de Heer. Hoe Abel zijn gave brengt – ‘ook hij’ lijkt er plichtmatig bij te staan, zo van: ach, die ijle brengt ook iets – steekt hier schril bij af. Er staat niet eens bij dat hij die brengt als offer voor de Heer.

De keuze

En toch: de Heer slaat acht op de gave van Abel en niet op die van Kaïn. In de Hebreeënbrief (Hebreeën 11,4) wordt verwezen naar het geloof van Abel, dat maakt dat zijn offerande overvloediger is dan die van Kaïn. Maar waaruit blijkt dat geloof? De tekst moet ons verder helpen. Bij Abels gave gaat het om niets minder dan de eersteling van het wolvee en het vetste. Bij Kaïns gave staat deze aanduiding van excellentie niet. Abel, de geringe, kiest het voortreffelijkste als zijn gave. Hier hoeft niet bij te staan dat het een offer voor de Heer is, dat blijkt uit de kwaliteit ervan. Goede wijn behoeft geen krans.

Zonde

In zijn gerichtheid op de Heer is Kaïn voornamelijk bezig met zichzelf. Als de Heer acht slaat op Abels offerande is dat reden voor Kaïns woede en aanleiding voor hem om Abel, zijn broer dood te slaan. Want het verstoort het beeld dat hij heeft van zichzelf als dienaar op de aarde, gericht op de Heer. Om dat beeld te herstellen moet de ander wijken.
Nog voor de doodslag heeft plaatsgevonden, spreekt de Heer tot Kaïn over de reden van zijn woede. Hij schetst wat er gebeurt als je je door woede laat drijven (Genesis 4,7). Woede leidt tot zonde, tot het plegen van een misdaad. Degene die goeddoet zal worden verheven. Maar bij wie niet goeddoet ligt zonde als een belager op de loer. Oftewel, de zonde wijkt niet meer van je. Als je je woede laat voortduren zal dat je tot zonde drijven, want dan wordt woede wraaklust en daarna haat. Vanwege de tekst ‘De zon zal niet ondergaan over uw toorn’ (Efeziërs 4,26) adviseerde Augustinus om jezelf aan te pakken als je boos bent. En, verwijzend naar Psalmen 4,5: ‘Word rustig boos, maar zondig niet!’ Want: ‘Bij woede die ingesleten is, spreken we ook wel van haat.’

A. Augustinus, Van aangezicht tot aangezicht. Preken over teksten uit het evangelie volgens Matteüs, Amsterdam 2004, Sermo 58,7 en 8, 164-165.

De Heer zegt tegen Kaïn hoe hij zichzelf kan aanpakken, namelijk door goed te doen. Daardoor doorbreek je de gerichtheid op jezelf en stel je niet langer jouw eigen voordeel boven het welzijn van de ander.

Jaloezie

In de eerste brief van Clemens – uit het jaar 96, van de gemeente van Rome aan die van Korinte, die in twee kampen was verdeeld – wordt verwezen naar Kaïn. Hij wordt als voorbeeld ge- nomen van mensen die zich in hun boosheid laten drijven door jaloezie en ongehoorzaamheid (1 Clemens 4,1-7). Waar jaloezie toe leidt wordt duidelijk wanneer Kaïn iets zegt tegen Abel (Genesis 4,8). In de Masoretische tekst staat niet wat hij gezegd heeft. Volgens sommige tekstversies zou hij gezegd hebben: ‘Laten we naar het veld gaan.’ Dat is logisch, want in hetzelfde vers staat dat Kaïn zijn broer doodslaat ‘als zij op het veld zijn’. Maar misschien kun je beter de mogelijkheid open laten dat Kaïn niets heeft gezegd tegen zijn broer, die immers lucht voor hem was. Hoe vaak komt het niet voor dat iemand in zijn boosheid nalaat om het allerbelangrijkste te doen dat nodig is om een misdaad te voorkomen, namelijk te spreken met degene aan wie hij zich stoort, in het geval van Kaïn: zijn broer te herkennen in het horen van zijn stem en het zien van zijn ogen? Kaïn begaat tenslotte het misdrijf niet vanwege zijn offer of zijn jaloersheid, maar vanwege zijn onvermogen om dat iele ventje te accepteren als zijn broer, die kan rekenen op zijn aandacht, zorg en bescherming.

Het kaïnsteken

Na de doodslag zal gebeuren wat de Heer hem had gezegd: als je niet goeddoet ligt de zonde aan jouw deur (Genesis 4,7). Dan wijkt de zonde niet meer van je en is zijn verlangen, zijn drift, op jou gericht. Je kent geen rust meer; altijd zul je worden voortgedreven, als een zwerver. En ten slotte: jij zult dan over haar heersen. Deze vertaling van het Hebreeuwse werkwoord masjal (= heersen, bevoegd zijn) lijkt te wijzen op het kunnen beheersen van de zonde. Maar dat zou dan een geruststelling zijn voor Kaïn en de eerdere waarschuwing van de Heer geheel ontkrachten. Nee, de Heer wijst Kaïn erop dat hij voor altijd voortgedreven zal worden door de zonde.

Kaïn dient als voorbeeld voor iedereen die weleens boos is of jaloers. Opdat die in zijn boosheid niet nalaat om goed te doen. Om niet vanuit boosheid, uit naam van de zonde een ander te gaan haten en te doden. Het kaïnsteken dat God op hem zet moet zorgen dat niemand hem zal doden. Zodoende zal hij als zwerver ronddolen over de aarde als typische representant van de zonde.

Bij Genesis 3:1-14

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken