Menu

Basis

‘Sluit je niet op’

Bezieling en inspiratie bij Stek Den Haag

Het schrijven van dit ‘portret’ voelt aan als een dialogue intérieure. Want hoewel ik me in mijn werk als manager en directeur bij Stek in Den Haag en het Straatpastoraat volop theoloog voel en hoewel ik me vanuit mijn geloof sterk geïnspireerd voel, vind ik het nooit makkelijk om drijfveren en visie op geloof en leven zomaar eventjes uit de doeken te doen. Er is geen vaste formule, waar ik zo op terug kan vallen. Dat heeft deels te maken met de positie van mijn werk: op de grens van stad en kerk.

Beschermen en versterken

Mijn werk bevindt zich in verschillende opzichten op de grens van werelden, op de grens van taalvelden. Bij de organisatie Stek; Stad en kerk in Den Haag, voelen we wat dat betreft steeds de noodzaak tot vertaling en hertaling van christelijke, kerkelijke taal. Zo is Stek volgens haar statuten een diaconaalmissionaire organisatie, maar in de dagelijkse praktijk vermijden we die woorden, omdat niemand ze meer begrijpt of omdat ze zo verkeerd begrepen worden.

Toen de Protestantse Kerk jaren geleden het woord ‘missionair’ aan de statuten van Stek toevoegde, stond al snel een bezorgd Oranjefonds op de stoep dat op dat moment werk van Stek mede financierde. Dit ‘koninklijk fonds’ koestert zijn neutrale identiteit en wilde onder geen beding met ‘zieltjes winnen’ worden geassocieerd. Gelukkig biedt de missie van Stek een uitstekende vertaling van de termen diaconaal en missionair: ‘Stek wil mensen stimuleren om zich met elkaar te verbinden en elkaar te beschermen, elkaar te versterken en te bezielen.’

Met geoefende aandacht en toegewijde ontferming

Stek wil dus niet zozeer zieltjes winnen, als wel mensen bezielen. Toch zeg ik soms dat we bij Stek wel degelijk proberen zieltjes te winnen, omdat ik taal niet altijd wil prijs geven aan eenzijdige betekenisgeving. Dan zeg ik dat een ziel gewonnen is wanneer een mens waardigheid hervindt en weer rechtop kan lopen.

We werken veel met kwetsbare mensen, mensen in armoede, mensen zonder huis of zonder papieren, jonge mensen in achterstandssituaties. Missionair kan onmogelijk betekenen dat je dan een boodschap voor deze mensen hebt (de Goede wel te verstaan). We doen ons best om met geoefende aandacht en toegewijde ontferming getuige te zijn van wat er in de levens van deze mensen gebeurt en daar willen we dan dus wel degelijk ‘boodschap aan hebben’.

‘Klapbiechtstoel’

Na ruim tien jaar werken bij Stek ben ik anders tegen de stad en anders tegen de kerk gaan aankijken. Om te beginnen ben ik de stad meer als een ‘liturgische ruimte’ gaan zien.

Misschien begon dit wel bij de biechtstoel die Dinand Vallentgoed ontwierp. Het was een bijzonder exemplaar: de constructie leek op die van een goedkoop vissersstoeltje en het materiaal was daar ook naar: een licht aluminium buizenframe en een nylonachtig doek in vrolijk paars. Daar kwam bij dat deze ‘klapbiechtstoel’ helemaal open was—iedereen kon je zien als je erin zat, maar je zag niet de ander die er in zat. En de stoel stond buiten op het plein.

Doordat de ontwerper van de klapbiechtstoel als vormgever betrokken was bij onze Nacht van de Hoop, kwam ik in aanraking met zijn werk en zijn klapbiechtstoel fascineerde me. Ik vroeg me af: als je zo’n stoel op het Plein neerzet, wordt het Plein dan ‘heilige ruimte’?

Het gebed is het brandpunt van ons werk

Los van de vraag of zo’n mobiele light biechtstoel in een behoefte zou voorzien (ik ben daarvan overtuigd), zijn er vele manieren om de ruimte in onze steden liturgisch te markeren en zo op een bepaalde manier te heiligen. Het gebed is er een van. ‘Ieder die bidt’, schreef de Joodse filosoof Heschel, ‘is een priester in de grootste van alle tempels. Die tempel is de hele wereld. Een waarachtig gebed reinigt de tempel, een onzuiver gebed bezoedelt hem. Met een waarachtig gebed kunnen we ‘werelden bouwen’, met een onzuiver gebed ‘werelden vernietigen’.’[1]

Als de wereld onze tempel is, laat de stad dan onze kathedraal zijn, dacht ik toen ik deze woorden van Heschel las. En als de stad onze kathedraal is, laat ons werk dan een kleine, smaakmakende kapel zijn in die grote kathedraal. Een kapel waar de meest weerloze en kwetsbare mensen van onze samenleving aan het licht kunnen komen en zich gezien en geborgen kunnen weten.

Vrede voor de stad

Sinds mijn bevestiging als predikant voor stad en kerk is er een tekst, die mij blijvend vergezelt en inspireert: de brief van Jeremia aan de ballingen in Babel (Jeremia 29).

‘Zoek de vrede voor de stad […], want in haar vrede zal jullie vrede gelegen zijn.’

Ik probeer die brief te verstaan als was ze aan ons gericht. Want onze Haagse kerken verliezen in rap tempo hun plaats en betekenis in de samenleving en ik ben niet de eerste die het proces van kerkelijke krimp vergelijkt met een soort ballingschap.

‘Sluit je niet op in eigen klein bestaan’—dit lied van Kathy Galloway[2] biedt een prachtige toepassing van wat Jeremia de ballingen in Babel op het hart bindt. Trek je niet terug op de eigen identiteit, maar leef in de stad. Geniet ook van wat zij je geven kan. Toon solidariteit. Meng je erin zoals het zout zich mengt door het deeg. Breng smaak aan, laat je licht schijnen. Focus niet op zelfhandhaving, vertrouw niet op de bundeling van eigen krachten, maar zoek partners en ga bondgenootschappen aan. Wees moedig, toon lef als het moet—en dat moet soms. Inderdaad beleef ik het zo, dat we op die manier ons werk gestalte geven in Den Haag en dat we dat doen met het oog op de vrede voor de stad.

Het tweede advies van Jeremia luidt dat we het gebed levend moeten houden, de relatie met God levend moeten houden. In het gebed zoeken wij God met hart en ziel. En als wij naar God vragen en zoeken, dan moeten we dat niet doen met de ogen strak gericht op de hemel en het hemelse Jeruzalem. Dan vernauwt onze blik en worden we een sektarisch clubje dat zich opsluit in het eigen klein bestaan. In het gebed vragen we naar God met de blik op het aardse Babel, met de blik op ons eigen Den Haag. Want in haar vrede zal ook onze vrede gelegen zijn.

Innerlijke ruimte

In 2013 besloten we om in het kantoor van Stek een ruimte leeg te maken en die als kapel in te richten. Die keuze bleek allereerst een economische: hoeveel geld lopen we mis, door deze ruimte aan de verhuur te onttrekken? Deze keuze bleek vervolgens logistieke implicaties te hebben: als alle vergaderruimten bezet zijn, waarom kunnen we dan niet even in de kapel vergaderen? Intussen heeft de kapel zich ontwikkeld als een ‘innerlijke ruimte’ in onze organisatie. Ook als we er niet zijn om te bidden, heeft deze innerlijke ruimte een bepaalde werkzaamheid: her-innert ons aan het belang van het gebed. Zou onze kapel niet een goede metafoor kunnen zijn voor de ziel van de organisatie of zelfs voor de ziel van een mens? Wie zichzelf ont-ledigt, wie in de ziel ruimte leeg maakt en leeg houdt (vacare), kan zich openstellen voor het radicaal andere van een naaste, van God.

Kathy Galloway—Do not retreat[2]
1. Sluit je niet op in je eigen klein bestaan, beschutte plek, ver van de storm vandaan, waar jij je aan je tuin wijdt, aan je ziel, met wie je lief zijn leeft in harmonie.
2. Je tuin wordt zoveel mooier als je merkt dat anderen genieten van die plek, wiedt ook de wereldtuin van giftig kruid, van oorlog en gebrek, maak haar tot thuis.
3. Zoek je je ziel, ga tastend dan de weg die je alleen niet goed ten einde brengt, ontvankelijk voor nood, gebrek en pijn van anderen zal die te vinden zijn.
4. Zoek je met wie je lief zijn vrede en rust, voor kinderen een jeugd vol levenslust, ga dan de wereld in, stil het verdriet van die verloren zijn in hun verlies.
5. Sluit je niet op in eigen klein bestaan, je vindt ook trouw en warmte buitenshuis, al sta je naakt in levens razernij, dans in de storm en ga het leven aan.

Bij Stek is het gebed een innerlijk brandpunt van ons werk. Het bevindt zich aan de binnenzijde, voor velen niet zichtbaar en dat is niet erg. De buitenkant, de zichtbaarheid van ons werk zal moeten bestaan uit het ‘doen van gerechtigheid onder de mensen’. De formulering ontleen ik aan een brief, die de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer schreef aan zijn petekind ter gelegenheid van diens doop.

Het is mei 1944 en Bonhoeffer zit gevangen vanwege zijn betrokkenheid bij een mislukte aanslag op Hitler; in het voorjaar van 1945 zal hij worden terechtgesteld. Zijn teleurstelling over de kerk is groot. Hij verwijt haar dat ze vooral met haar zelfhandhaving bezig is geweest: alsof ze doel in zichzelf zou zijn. Hij geeft aan niet meer te weten hoe de kerk het verzoenende en verlossende woord zou moeten spreken.

‘Daarom moeten de oude woorden krachteloos worden en ten slotte verstommen. En christen-zijn kan heden ten dage slechts in twee dingen bestaan: in bidden en in het doen van gerechtigheid onder de mensen. Alle denken en spreken en organiseren wat de dingen van het christendom aangaat moet uit zulk bidden en doen opnieuw geboren worden.’[3]

Nu de kerk in rap tempo haar plek in de samenleving verliest, vind ik steeds meer aanknopingspunten bij deze woorden van Bonhoeffer. Zouden we het werk Stek mogen zien als een gestalte van een kerk die van zichzelf afziet, zichzelf ontledigt? Bonhoeffer pleitte steeds meer voor een kerk die voor zichzelf geen ruimte vraagt, maar ruimte weet te maken voor anderen. De kerk kan alleen werkelijk kerk zijn als ze zich binnenstebuiten keert en metterdaad ‘kerk-voor-anderen’ is. Tegelijkertijd—zo benadrukt Bonhoeffer—heeft de kerk een geheim dat zij zorgvuldig dient te bewaren. Zonder dat geheim zou de kerk het niet volhouden en oplossen in de wereld. Het gebed maakt van dat geheim de kern uit.

Derk Stegeman is predikant en afdelingsmanager bij Stek; Stad en Kerk in Den Haag.

Noten

[1] Abraham Joshua Heschel, In het licht van zijn Aangezicht. De betekenis van het gebed in de Joodse gedachtenwereld, Utrecht, [z.j.], 70.

[2] Zie: Kathy Galloway, ‘Do not retreat’ [’Sluit je niet op’], in: Nederlandse Ionagroep, Opstaan. Meer liederen uit Iona, Glasgow en de rest van de wereld, Kampen, 2008.

[3] Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave. Brieven en aantekeningen uit de gevangenschap, Amsterdam, 1956 [vertaling van Widerstand und Ergebung], 148.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken