Menu

Basis

Willibrord: Fresonum genti archiepiscopus?

‘Dat Willibrord in Rome gewijd mag worden tot aartsbisschop voor het Friese volk’ (Fresonum genti archiepiscopus). Deze woorden gebruikt de eerbiedwaardige Beda in zijn kerkgeschiedenis van het Engelse volk over Willibrord.[1] Dit is de oudste bewaard gebleven tekst (geschreven vóór 731) waarin expliciet de verbinding wordt gelegd tussen Willibrord, zijn aartsbisschoppelijk ambt en het Friese volk. Sindsdien is de naam van Willibrord onlosmakelijk verbonden met die van het Friese volk, waarbij ‘voor’ meestal stilzwijgend wordt veranderd in ‘van’. Willibrord is ‘The apostle of Frisia and archbishop of Utrecht’ en ‘Apostel der Friesen’.[3] Later wordt Friesland vervangen door ‘de Nederlanden’ of door ‘de lage landen’.[4] Paus Pius XII heeft Willibrord op 11 janauri 1940, ter ere van het twaalfde eeuwfeest van zijn sterfdag (739-1939), verheven tot de voornaamste patroon van de Utrechtse kerkprovincie en daarmee van heel Nederland. Bij de 1250ste sterfdag van Willibrord (1989) is een gedenkboek uitgegeven waarin ook Willibrords betekenis voor de abdij van Echternach wordt benoemd. En in de canon van Nederland heeft Willibrord het vierde van de vijftig ‘geschiedenisvensters’ toebedeeld gekregen: ‘658-739 Willibrord. Verbreiding van het christendom’.[5] Daarmee wordt duidelijk dat Willibrord tot de essentie van de Nederlandse geschiedenis wordt gerekend.

In dit artikel wil ik nagaan in hoeverre en op welke wijze Willibrord inderdaad aartsbisschop van het Friese volk genoemd kan worden, als deel van een breder onderzoek naar de missiegeschiedenis van de Friese landen.[6] Dit onderzoek vraagt een ‘hermeneutics of suspicion’.[7] Een dergelijke hermeneutiek houdt in dat we bronnen als de heiligenlevens niet kunnen lezen zonder ideologiekritische vragen te stellen. Wie heeft dit heiligenleven geschreven, waar en wanneer? Wat waren de achterliggende belangen bij het schrijven? En hoe kunnen we de tekst lezen in relatie tot andere bronnen? Eerder heb ik de bronnen met betrekking tot het leven en werk van Bonifatius en Liudger aan een dergelijke kritische herlezing onderworpen.[8] In dit artikel is Willibrord aan de beurt.

Bronnen en literatuur

Uit de eerste helft van de achtste eeuw hebben we wat Willibrord betreft een aantal bronnen tot onze beschikkking. In de eerste plaats twee hoofdstukken uit boek 5 van de genoemde kerk-geschiedenis van Beda.[9] Beda noemt Willibrord ook kort in zijn Vita Cuthberti (721) en Eddius Stephanus in zijn levensbeschrijving van Wilfrid (Vita Wilfridi, geschreven tussen 710-720). Beide laatste bronnen voegen weinig historische informatie toe.[10]

In de tweede helft van de achtste eeuw zijn er enkele heiligenlevens geschreven die essentieel zijn voor onze informatie over Willibrord. In de eerste plaats natuurlijk de rond 796 door Alcuin geschreven Vita Willibrordi.[11] In de eerder door Willibald geschreven Vita Bonifatii (geschreven tussen 754-768) vinden we belangrijke informatie over de jaren dat Willibrord en Bonifatius hebben samengewerkt (719-721)[12] Ook in het heiligenleven van Abt Gregorius, rond 800 geschreven door Liudger, wordt Willibrord kort genoemd.[13]

Ten slotte beschikken wij over een aantal bronnen uit de achtste eeuw van andere aard. Er is een brief van Bonifatius aan paus Stefanus II uit 753 waarin Bonifatius beschrijft wat Willibrord gedaan heeft voor Utrecht en het Friese volk:[14] Verder gaat het om diverse oorkonden waarin schenkingen aan Willibrord worden gedaan.[15] Een belangrijk bron ten slotte is de heiligenkalender die Willibrord gebruikte en waarin hij (waarschijnlijk) zelf de volgende aantekening maakte:

In de naam des Heren kwam Clemens Willibrord in het zeshonderdnegentigste jaar na de incarnatie van Christus over zee in het land van de Franken, en in de naam van God werd hij in het zeshonderdvijfennegentigste jaar na de incarnatie van de Heer, te Rome, ofschoon hij dit onwaardig was, tot bisschop gewijd door de apostolische man, heer Sergius, paus. Maar nu leeft hij, in de naam van God, in het zevenhonderd-achtentwintigste jaar na de incarnatie van onze Heer Jezus Christus, gelukkig in de naam van God.[16]

In de twintigste eeuw zijn rond de gedenkjaren van Willibrords dood diverse publicaties verschenen. In 1939 verschenen in Nederland een aantal boeken uit Rooms-Katholieke hoek van de hand van Brandsma, Erens en Lampen.[17] De Luxemburger Wampach publiceerde de oudste oorkonden uit de Echternacher abdij en schreef een uitvoerige monografie over leven en werk van Willibrord.[18] Rond 1989 verschenen in Nederland eveneens enkele belangrijke publicaties. Twee daarvan zijn geschreven en geredigeerd door Weiler en Bange.[19] Een meertalige bundel werd in 1989 uitgegeven door Kiesel en Schroeder.[20] De relatief korte beschrijving van Levison blijft een must voor iedereen die Willibrord bestudeert.[21] In het volgende zal blijken dat ik ook de artikelen van Van Berkum belangrijk acht bij het onderzoek naar de betekenis van Willibrord als Fresonum genti archiepiscopus.[22]

Magnum silentium

Meer dan de hierboven geciteerde tekst uit de kalender hebben we van Willibrord zelf niet overgeleverd gekregen, afgezien van oorkonden van schenkingen (inclusief het zogenaamde ‘testament’). Alcuin had, toen hij zijn Vita Willibrordi schreef, de opdracht gekregen van bisschop Beornrad, een verwant van Willibrord en tevens abt van Echternach. Hij had daardoor toegang tot de bronnen van de abdij. Maar uit niets blijkt dat Alcuin een uitgebreide documentatie tot zijn beschikking had. Historici vinden de Vita Willibrordi een ‘mager’ document.[23] Levison schrijft: ‘It is a collection of miracle stories rather than a biography.’[24] En Wood: ‘Alcuin’s Vita Willibrordi is a notoriously unsatisfactory text for historians.[25] We hebben bij Willibrord dus te maken met een magnum silentium, een grote stilte.[26]

Vanwege deze stilte rond Willibrord combineren de historici meestal de gegevens uit de verschillende bronnen en vullen ze vervolgens de leemtes op. Een ideologiekritische benadering is zeldzaam. Het gangbare beeld dat zo is ontstaan, is vervolgens door de eeuwen heen herhaald. Ook gerenommeerde historici als Levison, Schieffer, Weiler, Halbertsma en Van Vliet ontkomen hier niet aan.[27]

Dit gangbare beeld is ongeveer als volgt. Willibrord was de aartsbisschop van de Friezen gedurende een periode van vijftig jaar (690-739). Hij was afkomstig uit het volk van de Angelsaksen en kwam in 690 in Friesland aan met elf van zijn broeders. Hij werd in 695 door de paus tot aartsbisschop gewijd voor het werk onder de heidense Friezen. Hij bekeerde een groot deel van hen tot het christelijk geloof. Hij vernietigde hun heiligdommen en tempels, bouwde kerken en vestigde een bisschopszetel in Utrecht. Hij stond in een traditie van Angelsaksische missionarissen en was als zodanig de leerling en opvolger van Wilfrid en de voorganger van Bonifatius. Hij stierf in 739 op hoge leeftijd en werd begraven in zijn klooster te Echternach.

Een dergelijke harmonisatie roept de nodige vragen op. In de eerste plaats is de discrepantie merkwaardig tussen de gegevens die Beda (voor 731), Bonifatius (753) en Alcuin (eind achtste eeuw) ons geven over Willibrord. Het meest opvallende is dat Bonifatius niet genoemd wordt in Alcuins Vita Willibrordi, terwijl Alcuin aan het einde van de achtste eeuw zeker geweten moet hebben over de gespannen relatie tussen Willibrord en Bonifatius en over de dood van Bonifatius in 754. Daarmee krijgen wij direct te maken met het belang dat Alcuin had bij het schrijven van deze Vita. De Vita was bestemd voor de gemeenschap van monniken in Echternach. De abt had aan Alcuin gevraagd om ‘vitam, mores et miracula’ te beschrijven.[28] Later zal blijken dat Alcuin met dit leven van Willibrord ook een positie innam in de discussie over de manier waarop missie bedreven zou moeten worden. In die discussie wilde hij bewust afstand nemen van de positie van Bonifatius en zijn opvolgers: ‘Alcuin was subtly moving the emphasis away from Boniface and his circle.’[29]

Een andere belangrijke vraag is waarom we zo weinig weten van Willibrord in relatie tot Utrecht, terwijl de informatie over zijn klooster in Echternach veel duidelijker is. Waarom vermaakte Willibrord zijn bezittingen bijna helemaal aan het klooster van Echternach en niet aan zijn bisdom? Natuurlijk kan het zijn dat de betreffende documenten niet bewaard zijn gebleven, maar toch lijken opmerkingen als ‘[a]an te nemen valt dat Willibrord, al dan niet bij oorkonde, op vergelijkbare wijze ook goederen heeft toegewezen aan de munsters van Utrecht en Susteren’ net iets te gemakkelijk.[30]

Ten slotte moeten we ons afvragen wat we moeten verstaan onder ‘Friesland’ (Fresia). Alcuin omschrijft Willibrord niet als bisschop van de Friezen en geeft weinig geografische informatie. Dat vindt zijn oorsprong bij Beda.[31] Bovendien spreekt Beda over de landstreek Fresia citerior, een term die alleen bij hem voorkomt.

Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum

De bestaande Willibrord-interpratie kan de bovenstaande vragen binnen haar eigen kader moeilijk beantwoorden. In dit artikel doen we een poging tot een alternatieve lezing van Willibrords missie die vooral opgeroepen en gestimuleerd is door de hernieuwde belangstelling voor de jonge jaren van Willibrord en Bonifatius beiden. Mensen als bijvoorbeeld Van Berkum, Richter, Yorke en Angenendt stellen kritische vragen bij de bestaande interpretatie en proberen de missionarissen te begrijpen vanuit hun achtergrond in de Angelsaksische en Ierse kerk.[32] De stilte rond Willibrord en daarmee de leemte in onze kennis, blijft overigens evengoed bestaan. Ook in dit artikel zullen we vragen moeten oplossen binnen een interpretatiekader, maar wel met dien verstande dat dit kader hier expliciet wordt gemaakt.

Om Willibord te kunnen verstaan vanuit zijn achtergrond moeten we terug naar de kerkgeschiedenis van het Engelse volk: de Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum om de titel van Beda’s werk hiervoor te gebruiken. Dat geldt evenzeer voor Bonifatius en we ontkomen er in dit artikel niet aan Willibrord ook steeds in relatie tot Bonifatius te analyseren. Beda schreef zijn Historia in de eerste helft van de achtste eeuw. Hij beschrijft de geschiedenis vanuit het perspectief van de Gens Anglorum, de overwinnende volken (vooral de Angelen en Sasksen) die de oorspronkelijke Britten hadden verdrongen naar Cornwall, Wales en Schotland. Hij schets de kerstening van de oorsponkelijk vanaf het continent geëmigreerde, niet-christelijke, volken die Engeland veroverd hadden en zich gesetteld hadden tot Angelsaksische koninkrijken. Wanneer Beda de kerstening daar min of meer als voltooid beschouwt, gaat hij in het laatste boek verder met de geschiedenis van de kerstening van de verwante volken en stammen op het continent. Hij beschouwt dit kersteningsproject als een onlosmakelijk deel van zijn Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum.[33] De vele missionarissen uit de Ierse en de Angelsaksische kerk die naar het Europese continent kwamen om missie te bedrijven onder de hun verwante stammen, namen de kenmerken van hun eigen kerk en cultuur mee. Om de stilte die heerst in de bronnen rondom Willibrord te kunnen begrijpen zullen we terug moeten naar de kerkgeschiedenis van de Angelsaksen en de spanningen met de oudere Britse en Ierse kerk. Alleen zo is te begrijpen wat er zich later op het Europese vasteland heeft afgespeeld. Beda had daarmee een vooruitziende blik, namelijk dat de missie van de Friezen en de Saksen een uitvloeisel was van de ontwikkelingen in zijn Historia. Het centrale thema voor Beda was de tegenstelling tussen de Romeins-continentale en de Iers-Keltische kerk. Die tegenstelling, die tot een hoogtepunt kwam op de synode van Whitby in 664, herhaalt zich later op kleinere schaal tussen Willibrord en Bonifatius in de Friese missie en zal leiden tot wat ik elders genoemd heb ‘de Friese breuk’. Bonifatius was een verklaard voorstander van het Romeins-continentale kerkmodel en zag het als zijn belangrijkste taak een kerk te vormen die werd geleid door bisschoppen, verbonden aan één geografische zetel met bijbehorend gebied.[34]

‘Saeculo nudus, Deo plenus’

Willibrord (658-739) was een iets oudere tijdsgenoot van Bonifatius (672-754) en groeide op in dezelfde kerkhistorische situatie, zij het niet in het zuiden maar in het noorden van Engeland (Northumbrië). Wat kunnen we zeggen over de geestelijke vorming van Willibrord voordat hij in 690 missionaris werd en de oversteek maakte naar het Europese continent? Uit het heiligenleven door Alcuin weten we dat Willibrord al op jonge leeftijd werd overgedragen aan het klooster van Ripon, dat in die jaren onder de hoede stond van Wilfried. Tijdens de synode van Whitby, eveneens in het noorden van Engeland, woonde hij daar dus waarschijnlijk al. Willibrord groeide, net als Bonifatius, op in de tijd na Whitby en ten tijde van de invoering van de besluiten van de synode van Hertfort (673). In het klooster van Ripon zat Willibrord wat betreft de strijd tussen de Roomse en Ierse richting op de eerste rang. Wilfried voerde in dat klooster de regel van Benedictus in.[35] Abt Eata en zijn volgelingen die tot de Ierse richting behoorden, werden vervolgens ‘thrown out of Ripon’.[36] Willibrord leeft als jonge oblaat in dat klooster totdat hij zelf de kloostergelofte kan afleggen en monnik wordt. Dat was mogelijk na het vijftiende levensjaar en zal dus plaatsgevonden hebben ergens tussen 673 en het jaar van zijn vertrek uit het klooster van Ripon (678). Alcuin schrijft dat wanneer Willibrord de annus adolescentiae bereikt heeft, hij uit verlangen naar een ‘strikter leven en de liefde voor de peregrinatio’ vertrekt naar het klooster in Rathmelsigi in Ierland. Hoewel Willibrord dus als kind is opgegroeid in een klooster dat net de Regel van Benedictus had aangenomen, kiest hij, zodra hij een volwassen monnik is geworden, voor de oversteek naar de Ierse kerk.

Het is belangrijk te constateren dat Willibrord bekend was met de Roomscontinentale traditie. Hij wist van de juiste Paasdatum en de juiste tonsuur. Hij is van jongs af aan trouw geweest aan Rome, zoals trouwens het geval was voor de Ierse kerk als geheel. Hij kende de spanningen tussen de tradities. Historici wijzen erop dat de stromingen nog lang naast elkaar hebben bestaan in de kerk van de Angelsaksen.[37] Van Berkum wijst op het ontstaan van een derde stroming. De aanhangers daarvan waren bereid de beslissingen van Whitby te accepteren (paasdatum en tonsuur) maar voor het overige wilden zij vasthouden aan de opvattingen en spiritualiteit van de Iers-Keltische kerk, de kerk van Columba, Columbanus, Aidan, Colman en de andere Ierse en Northumbrische vaders, geleid door zwervende abt-bisschoppen.[38]

Zo ontstaat er een beeld van de jonge Willibrord. Uit het feit dat hij ervoor kiest om naar een klooster in Ierland te verhuizen, tegen de ‘loci stabilitas’ in die verplicht was gesteld op de synode van Hertfort (673), blijkt zijn keuze voor de Iers-Keltische richting.[39] We kunnen Willibrord daarmee waarschijnlijk plaatsen in die derde stroming, tussen de partijen in, maar met een sterk verlangen naar persoonlijke heiligheid en peregrinatio. Alcuin schrijft dat Willibrord in Ierland de zoetste vruchten der hemelse contemplatie genoot: saeculo nudus, Deo plenus (naakt voor de wereld, maar vol van God).[40]

In borealibus mundi

Na twaalf jaar heeft Willibrord voldoende rijpheid om zelf stappen te zetten in deze traditie en om het evangelie te brengen ‘in de noordelijke streken van de wereld waar de oogst overvloedig was, maar de arbeiders weinig’.[41] Het is opvallend dat Alcuin het niet heeft over de Friese Landen, maar in het algemeen spreekt over noordelijke streken, ‘in borealibus mundi’. Alcuin wist (aan het einde van de achtste eeuw) dat de Friese missie een hoofdpijndosssier was geworden. Neemt hij Willibrord daarom in bescherming.[42]

Willibrord schrijft zelf overigens (in de aantekening in zijn kalender) dat hij in 690 aan land kwam in Francia. Maar Beda heeft andere belangen en schenkt daarom veel aandacht aan Fresia. Hij stuurt Willibrord direct naar de Friezen toe en schrijft dat Willibrord (in 696) door de paus wordt geconsacreerd tot aartsbisschop voor de Friese natie (Fresonum genti archiepiscopus).[43] Dat past in de opbouw van zijn Historia. Beda vertelt over Wilfrid die bij de Friezen terecht kwam en daar missie bedreef, over Egbert die het plan daartoe had opgevat en over Wigbert die twee jaar verbleef bij de Friezen.[44] De Friezen spelen een belangrijke rol in Beda’s concept dat de missionering van de stammen op het continent in het verlengde ligt van de Angelsaksische kerkgeschiedenis. Een aartsbisschop vormde de bekroning op de Angelsaksische missie op het continent!

Beda introduceert zelfs een nieuwe landstreek, Fresia citerior! Daarmee bedoelde hij waarschijnlijk Fresia ten zuiden van de grote rivieren. De rivieren en de mondingen hiervan hadden vanaf de Romeinse tijd al een natuurlijke grens gevormd. Ook al noemt Beda deze streek Fresia citerior, toch is het historisch onjuist om de Friezen grondgebied te zuiden van de rivieren toe te schrijven (met uitzondering misschien van het kustgebied bij de monding van Maas en Schelde). Het grondgebied van de Friezen bestond uit de kustgebieden aan de Noordzee, onherbergzame, overwegend natte gebieden, waar bewoning en akkerbouw uitsluitend mogelijk waren op de spaarzame hoger gelegen plekken. In feite was Friesland in de vroege Middeleeuwen een verzameling van kleine eilanden en was het, als onderdeel van een Noordzeecultuur, vooral gericht op de handel via het water. Het is onwaarschijnlijk dat er sprake is geweest van een groot-Fries koninkrijk, Fresia magna. Ook als het machtsgebied van Radboud zich bij tijd en wijle uitstrekte tot voorbij de grote rivieren, kunnen we die meest zuidelijke invloedssfeer niet aanmerken als grondgebied van de Friezen.[45]

Alcuin schrijft in zijn Vita Willibrordi dat Willibrord en de zijnen na aankomst via de Rijn aankomen bij de burcht Traiectum (Utrecht). Maar nadat ze ontdekken dat het volk der Friezen nog ‘bezoedeld was door heidense gebruiken’, besluiten ze naar het Frankische rijk te gaan, naar hertog Pepijn. ‘Deze ontving hem met alle eer, maar omdat hij zichzelf en zijn eigen volk niet van zulk een leraar wilde beroven, wees hij hem geschikte plaatsen binnen zijn eigen rijk aan.[46] Dat is ongetwijfeld hetzelfde gebied geweest als het Fresia citerior waar Beda over spreekt. Maar welke naam men het ook geeft, het was niet het grondgebied van de Friezen. In de eerste periode na zijn aankomst werkte Willibrord dus aan de randen van het Frankisch rijk, niet in de Friese Landen.[47] Alcuin kon in zijn tijd al een voorbehoud maken op de te hoge aspiraties van Beda ten opzichte van Willibrords aandeel in de missie onder de Friezen.

Schenkingen

Willibrord ontvangt in zijn leven vele schenkingen waarvan de bijbehorende oorkondes bewaard zijn gebleven. Ook van deze schenkingen blijkt dat zij zich voor het grootste deel geografisch ten zuiden van de grote rivieren bevinden.[48] Hoezeer sommigen ook van mening waren dat Willibrord de apostel was van de Friezen en niet van Brabant, toch heeft de discussie, in aansluiting op die over de precieze locatie van Fresia citerior, duidelijk gemaakt dat Willibrord zijn machtscentrum ontwikkeld heeft ten zuiden van de grote rivieren en vooral in het stroomgebied van de Moezel, de Sauer en de Maas.

In 695 krijgt Willibrord in Traiectum een zetel aangewezen door Pepijn. Dat was dus bij zijn verheffing tot bisschop en in de tijd dat het Frankische rijk zijn invloedsfeer weer had versterkt tot aan de Rijn. Toch heeft Willibrord niet echt veel kunnen doen in de omgeving van Utrecht tot aan de dood van Radboud (719). Utrecht was volgens Van Berkum niet meer dan een uitgegroeide missiepost.[49] In de eerste helft van zijn missie (690-719) heeft Willibrord zijn werkzaamheden opgebouwd vanuit en rondom de schenking van een klooster in Echternach, dat hij al vroeg geschonken kreeg door abdis Irmina (in de jaren 697-698). Dit is fundamenteel geweest voor de koers van Willibrords missie. Het maakte dat Willibrord een eigen klooster kreeg als thuisbasis voor zijn missiewerk. Zo kon hij bouwen aan een kerk die hem voor ogen stond: een kerk met kloosters als spirituele centra. Bovendien stond dit aan hem geschonken vrouwenklooster in de Iro-Frankische traditie met als doel een onderdak te bieden voor pelgrimerende kloosterlingen (monachi peregrini). Ten slotte betekende deze schenking een verdieping van de relatie met de heersende macht. Irmina was de moeder van Plectrudis, die getrouwd was met Pepijn. Vanaf dit moment kan Willibrord zijn missiewerk stevig funderen op de macht van Pepijn en daarna (na 714/719) op de macht van diens zoon Karel Martel. Vanaf dit moment is ook het vertrouwen van de buitenwereld gewekt.

Kenmerken van Willibrords missie

We kunnen vaststellen dat de eerste helft van Willibrords missie op het continent zich niet heeft afgespeeld in de Friese Landen. Had Willibrord dan helemaal geen relatie met de Friezen in de Friese Landen? Zeker wel! Alcuin schrijft dat Willibrord, vanuit zijn vaste basis in het Frankische rijk, regelmatig reist buiten de grenzen van het rijk. Hij beschrijft Willibrord als een reizende bisschop met een levenswijze van een te voet rondtrekkend Godsgezant zoals dat gewoon was in de Iers-Keltische kerk. Willibrord komt op deze manier in aanraking met de volken in noordelijke streken (in borealibus mundi) en als zodanig met de Friezen en de ‘woeste’ Denen. Maar na zijn reizen keert hij steeds terug naar de veilige basis in Echternach en naar Pepijn, de hertog der Franken.[50] In deze eerste helft van ongeveer 25 jaar heeft Willibrord, in aansluiting op zijn vorming in Northumbrië en Ierland, zijn eigen missionaire stijl ontwikkeld. Die stijl kunnen we door middel van de volgende vijf punten typeren.

1. Aansluiting bij de Iro-Frankische traditie

Willibrord begon zijn missiewerk niet in een lege ruimte. De geschiedenis van het christendom in de streek van Moezel en Maas ging al eeuwen terug. Trier (vlakbij Echternach) was immers de hoofdstad van het meest westelijke deel van het Romeinse rijk geweest. Bekend is ook de inzet van de missiebisschop Amandus († 675), die kerken en kloosters stichtte in een breed gebied van Baskenland via Noord-Frankrijk tot Maastricht, waar hij enkele jaren bisschop was.

Deze Amandus was echter gevormd door de Columbaanse, dus Iers-Keltische spiritualiteit.[51] Na de val van het Romeinse rijk had het christendom zich eerst geconcentreerd in steden. Het platteland kwam pas later weer in beeld, zelfs in midden-Gallië waar bisschop Martinus van Tours († 397) nog moest constateren dat er voordat hij bisschop werd slechts zeer weinigen het christelijk geloof hadden aangenomen. Vanaf de zesde eeuw ontstonden echter nieuwe initiatieven van missionering vanuit Ierland. Ierland was nooit door de Romeinen bezet geweest, dus nooit geromaniseerd, en kende de burgerlijke organisatie van de civitates niet, noch de daaruit afgeleide kerkelijke organisatie in bisdommen. Daar heerste een eigen monastieke spiritualiteit, een spiritualiteit van (geestelijke) reizigers, met kloosters in plaats van steden als geestelijke centra. Ierse monniken waren peregrini (pelgrims), de peregrinatio pro Christo (het pelgrimeren voor Christus) was hun ideaal.

Dit model sloot goed aan op de plattelandscontext in het rijk van de Franken en in heel het gebied ten zuiden van de Friese Landen. In korte tijd ontstond er een Iro-Frankische spiritualiteit die honderden kloosters omvatte.[52] Willibrord kon daar na zijn aankomst in 690 en een paar jaar later in zijn rol als missiebisschop goed bij aansluiten. Dat paste bij zijn eigen Iers-Keltische ontwikkeling. Het klooster in Echternach, midden in deze Iro-Frankische wereld, was daarom een geschenk uit de hemel. Vanuit die veilige thuisbasis kon hij zijn missie vormgeven.

2. De kalender van Willibrord

Een extra aanwijzing hiervoor geeft de heiligenkalender van Willibrord. Deze kalender is het enige document waarvan we weten dat hij het persoonlijk heeft gebruikt.[53] Juist in dit persoonlijke document hebben veel heiligen uit de Iers-Keltisch-Frankische traditie een plaats. Dat wil overigens niet zeggen dat Willibrord andere kerkelijke stromingen buiten zijn kalender hield. Zowel de heiligen uit zijn geboortestreek Northumbrië als de belangrijke spelers uit de Rooms-continentale traditie kregen een plek. Willibrord had een praktische instelling en een soepele vroomheid.[54] Maar de aantallen heiligen uit de Iers-Keltische en Iro-Frankische tradities zijn substantieel en daarmee kenmerkend voor Willibrords geestelijke oriëntatie.

3. Kerkelijke organisatie

Vanuit de thuisbasis Echternach kon Willibrord zijn missie verder vormgeven. Vaak is geconstateerd dat Willibrord organisatorisch geen groot talent had. Vanuit een bepaald perspectief klopt dat. Van Willibrord is geen uitgebreide kerkpolitieke correspondentie bewaard gebleven; we weten weinig over de wijding van nieuwe bisschoppen of van de inrichting van bisdommen, we horen niet van synodes, besluiten en regelgeving.[55] Van Berkum beschrijft Willibrord als een reizende geloofsverkondiger in het hart van wat later de Benelux zal worden.[56] Die reizende geloofsverkondiger sluit aan op wat het Ierse bisschopstype genoemd kan worden. Het ging daarbij niet om orde volgens de Regel van Benedictus, vol wijze gematigdheid en Romeins gevoel voor orde, tucht en hiërarchische verhoudingen. Bestuurlijke en organisatorische elementen werden als secundair en ondergeschikt beschouwd. Er was veeleer sprake van een ascetisch-mystieke visie op de bisschop en het bisschopsambt. De bisschop was een pater spiritualis, met een uitgesproken missionair karakter die zelf ook buiten de poorten van het klooster trad. Binnen dit model waren er geen vaste bisschopszetels als administratief middelpunt van een bisdom, maar vormden kloosters missionaire centra met een abt of monnik aangesteld als bisschop die optrad als herder voor de omgeving rondom het klooster.[57]

Willibrord stond dus wel degelijk een kerkelijke organisatie voor ogen. Hij bouwde zijn missie op rondom kloosters en was zelf een rondreizende bisschop-abt met een klooster als thuisbasis en met peregrinatio als ideaal. Het is misschien wel begrijpelijk dat Willibrord in de bronnen niet beschreven wordt als organisator, maar als een geestelijke die ontelbare spirituele gevechten had doorstaan,[58] die uitblonk door zijn grote waardigheid,[59] en die zelfs door Bonifatius in een brief aan paus Stephanus II (753) beschreven wordt als ‘een priester van wonderbaarlijke onthouding en heiligheid’.[60] Alcuin spreekt over zijn kloosters als ‘gemeenschappen van Gods dienaren die hij her en der heeft bijeengebracht’.[61]

4. Missionaire houding

Hoewel Willibrord de heidense tradities hartgrondig afwijst en zich zeer negatief uitlaat over de oorspronkelijke religies van de volken in borealibus mundi, moeten we daar wel enkele kanttekeningen bij maken. Eerder is geconstateerd dat we de bronnen niet meer naïef kunnen lezen, zonder ideologiekritische vragen te stellen. De Vita Willibrordi is relatief laat geschreven door Alcuin, een verwant van Willibrord.[62] Alcuin was abt van het Sint-Martinusklooster in Tours en was lange tijd de belangrijkste intellectueel aan het hof van Karel de Grote. Hij schreef de Vita Willibrordi op een significant moment, namelijk rond het jaar 796. Een lange periode van harde confrontatie was achter de rug. Tijdens en na het tijdperk van Bonifatius († 754) werden regelmatig veldslagen georganiseerd tegen de ‘duivelaanbidders’. Dit leidde tot de Saksische oorlogen met als triest hoogtepunt het bloedbad bij Verden in 782, waarbij 4500 Saksische gijzelaars door Karel de Grote werden geëxecuteerd. Karel de Grote hanteerde bij de kerstening van de Saksen ‘zwaard en kruis’, hij combineerde een militaire veroveringsoorlog met het invoeren van het christendom. De bekering tot het christendom werd met geweld opgelegd en ging meestal gepaard met zware belastingen. Op de weigering om gedoopt te worden en op het uitvoeren van niet-christelijke rituelen stond de doodstraf.[63]

Juist rond 796 schrijft Alcuin meerdere brieven waarin hij ageert tegen deze vorm van missie. Ook aan Karel de Grote zelf schrijft hij dat bekering tot het christendom alleen het gevolg kan zijn van overtuiging. Geloof moet een daad zijn van vrije wil. Mensen kunnen misschien gedwongen worden tot de doop, maar men kan het geloof niet met geweld opleggen. De juiste volgorde van missionering is: prediking en catechese, dan dopen en ten slotte belastingen invoeren.[64] In precies datzelfde jaar schrijft Alcuin dan zijn Vita Willibrordi. Deze tekst moet dan ook gelezen worden als missionair en politiek pamflet.[65] Meer dan vijftig jaar na de dood van Willibrord (739) is de tijd rijp om het leven en werk van Willibrord te herwaarderen en te analyseren, namelijk als een pelgrimerende heilige die niet door middel van imposante wonderen en dwingend geweld het evangelie brengt, maar door een voorbeeldig leven van prediking en gebed, als een pater spiritualis.

Dit inzicht geeft ons een hermeneutisch kader om de Vita Willibrordi te lezen. Willibrord wordt omschreven als een monnik die opgroeide in soberheid en met intregriteit van karakter en die uiteindelijk verlangde naar een leven van pelgrimage (hoofdstuk 4). De typering saeculo nudus, Deo plenus (naakt voor de wereld, maar vol van God), wordt al op jonge leeftijd aan hem gegeven. De hertog der Franken (Pepijn) verheugde zich in Willibrords toewijding en de uitbreiding van Gods Woord (6). De paus ontdekte in hem een ‘vurig geloof, devote religiositeit en een volheid van wijsheid’ (7). Willibrord reist buiten de grenzen van het Frankische rijk, naar de Friese koning Radboud en de Deense Ongendus. Er is geen sprake van meereizende soldaten. Wel neemt hij dertig jongens mee die hij in de christelijke leer wil onderwijzen. Op de terugweg komt hij terecht op het eiland Fosite. Daar gaat hij de confrontatie wel aan. Hij doopt drie mannen in een heilige bron. De confrontatie die volgt met koning Radboud loopt uit op de dood van een van Willibrords mensen. Er volgt geen wraak, maar een onderwijzing aan het adres van koning Radboud over een leven in ‘eenvoud, rechtvaardigheid en heiligheid’ (11). Bij terugkeer in Frankisch gebied beijvert hij zich ‘met niet weinig enthousiasme’ om Gods woord te zaaien. Hij laat kerken bouwen, stelt priesters aan om mensen samen te laten komen voor de feestdagen, de heilzame vermaningen aan te horen, het doopsel te ontvangen en de regels van de godsdienst te leren (12). Wanneer hij onderweg geconfronteerd wordt met geweld dan raadt hij zijn metgezellen meerdere keren af om tegengeweld te gebruiken. Hij wil het onrecht niet zelf wreken maar overlaten aan God (14, 15 en 20).

Het beeld dat uit het Vita Willibrordi naar voren komt is dat van een wijze en helende, prekende en onderwijzende heilige. Een situatie van confrontatie laat hij niet escaleren, hij treedt liever terug. Hij komt niet met bedreiging en geweld, noch met regel en dogma. Willibrord is met zijn Iers-Keltische achtergrond de verpersoonlijking van een mildere aanpak ten opzichte van de te bekeren volken en hun voor-christelijke godsdienst.

5. Voor-christelijke traditie

In relatie tot de missionaire houding en de Iers-keltische achtergrond is het ook bijzonder te constateren dat Willibrord vaak in verband wordt gebracht met natuurfenomenen en daarmee dichter bij de natuurreligie lijkt te staan dan andere missionarissen in deze periode. Bonifatius was mordicus tegen iedere mogelijke relatie met de voor-christelijke natuurreligie. Willibald verhaalt hoe Bonifatius in 723 de heilige Jupitereik in Geismar velt. Een van zijn attributen als heilige is dan ook het zwaard. In de Indiculus superstitionum, een tekst die werd gekopieerd in Bonifatius’ klooster te Fulda, worden de bijgelovige praktijken van de heidenen veroordeeld. Veel veroordelingen verwijzen naar vormen van natuurreligie (bossen, bronnen, bomen en hemellichamen).[66]

In dat licht is het opvallend dat Alcuin ongegeneerd de maansymboliek durft te gebruiken bij Willibrords geboorte en bij de voorspelling van zijn levensloop.[67] Willibrords moeder zag in een droom de nieuwe maan, die zich in volle omvang ontwikkelde. Deze viel in haar mond en nadat ze deze had doorgeslikt, werd haar binnenste met glans vervuld. Een priester legde haar uit dat ze zwanger was van een zoon die met het licht der waarheid en een schitterende levenswandel de donkere dwalingen van de duisternis zou verdrijven.[68]

Voor-christelijke cultusplaatsen zijn vaak door christenen overgenomen. In de Indiculus wordt echter gewaarschuwd voor de heilige plekken in de natuur. Heilige bronnen en waterverhalen spelen juist een belangrijke rol in het heiligenleven van Willibrord en in het volksgeloof sindsdien. Willibrord doopt drie mannen in de heilige bron op het eiland Fosite. Hij lest de dorst van zijn gezellen door het aanboren van een bron aan de kuststrook, via zijn gebed. Er is sprake van diverse ‘water en wijn’-verhalen. Met het gezegende water van Willibrord worden vele mensen genezen en gered van vuur en ziekte. Kortom, Willibrord en water zijn zeker geen vuur en water. Integendeel, er zijn de nodige Willibrordusputten bewaard gebleven.[69]

Willibrord was weliswaar een strenge missionaris, maar het is bijzonder om te constateren dat hij vooral voor zichzelf streng, sober en gedisciplineerd was. Alcuin schreef zijn heiligenleven ‘volgens de regels’, dus met voldoende antithese tegenover het heidendom. Maar tussen de regels door ontwaren wij een missionaris die we kunnen omschrijven als een wijze, prekende en onderwijzende heilige: als een mild voorbeeld voor de mensen, als een zachtmoedig mens die rondtrok met zijn helende gaven. Hij was de mensen eerder tot heil dan tot oordeel. Hij sloot aan op de natuurlijk leefwereld van de mensen en stichtte nieuwe heilige plekken in het landschap, namelijk kerken en kloosters.

De Friese breuk

We hebben eerder vastgesteld dat Willibrords missie zich tijdens de eerste fase van zijn werk niet specifiek heeft afgespeeld in de Friese Landen. Willibrord heeft zijn missionaire stijl ontwikkeld in het veilige Frankische rijk, vanuit zijn thuisbasis in Echternach. Later, na deze constituerende fase, ontstaat er ruimte voor Willibrords missie in de Friese Landen. Vanaf de periode 714-719 zit er verandering in de lucht. Dat sluit aan op de gegevens in Alcuins Vita Willibrordi. Alcuin spreekt pas in hoofdstuk 13 over Willibrords opdracht als bisschop voor de Friezen. Het politieke landschap is dan ingrijpend gewijzigd met de dood van Pepijn in 714 en met de dood van Radboud in 719. De opvolger van Pepijn, Karel Martel, krijgt zeggenschap over de Friese Landen tot aan het Vlie (het westelijk gebied boven de rivieren). Daarmee komt Utrecht eindelijk in veilig gebied te liggen. Alcuin schrijft: ‘Nu werd de heilige Willibrord voor dat volk aangesteld als prediker en zijn bisschopszetel werd hem in de burcht Traiectum toegewezen.’ Met dit ‘nu’ (tunc) vertelt Alcuin een heel ander verhaal dan Beda. Volgens Alcuin wordt Willibrord pas werkelijk Fresonum genti (archi)episcopus in de tweede fase van zijn missie, meer nog, eigenlijk pas aan het einde van zijn loopbaan.[70] Willibrord is in 719 al zestig jaar oud, een eerbiedwaardige leeftijd in die tijd.

Maar desalniettemin is deze periode belangrijk in de biografie en in de missie van Willibrord. Want in deze tijd verschijnt Bonifatius ook op dit toneel. De informatie hiervoor komt uit Willibalds Vita Bonifatii, geschreven tussen 763 en 769 en uit Bonifatius’ eigen correspondentie. Bonifatius had eerder in 716 een reis gemaakt naar Utrecht in de hoop de Friese Landen te missioneren. Hij keerde teleurgesteld terug naar Engeland. Radboud had namelijk na de dood van Pepijn in 714 zijn positie rondom Utrecht (kortstondig) hersteld. Maar wanneer Radboud sterft en de Friezen verslagen worden in de Friese Landen ten westen van het Vlie, dan ontstaat er ruimte. Willibrord wordt in Utrecht aangesteld en ook Bonifatius doet een tweede poging. Uit de bronnen kunnen we construeren dat Bonifatius in de jaren 719-722 in de Friese Landen heeft samengewerkt met Willibrord.

Elders heb ik Bonifatius’ drie reizen naar de Friese Landen gekenschetst als ‘failure, rupture and death’.[71] Hier volstaat te wijzen op de breuk tussen Willibrord en Bonifatius, die het einde van Bonifatius’ tweede reis naar de Friese Landen markeert. Willibald schrijft dat Willibrord al oud was en dat het werk voor hem bezwaarlijk was geworden. Op advies van zijn leerlingen zoekt hij ‘uit voorzorg’ naar een assistent en biedt hij Bonifatius aan bisschop te worden.[72] Wanneer Bonifatius dit aanbod tot het bisschopsambt weigert, ontstaat er een spirituele wedstrijd tussen deze twee titanen. Bonifatius houdt voet bij stuk en vertrekt uit de Friese landen om zich vlak daarna in Rome tot bisschop te laten wijden.

Opmerkelijk is dat Willibald geen moeite doet om het conflict tussen Willibrord en Bonifatius te verhullen. Het wordt uit zijn beschrijving duidelijk dat het ging om een fundamentele strijd. Het afwijzen van een dergelijke eer en het niet gehoorzaam zijn aan de aartsbisschop is onbegrijpelijk. Bonifatius heeft meerdere argumenten in petto, maar noch het argument van zijn te jonge leeftijd, noch het feit dat hij gehouden zou zijn aan een opdracht van de paus (Willibald noemt hier een opdracht die Bonifatius pas krijgt bij zijn benoeming tot bisschop in 722) zijn steekhoudend.

Velen menen dat wij slechts kunnen gissen naar de werkelijke achtergrond van deze breuk, maar het voorgaande heeft duidelijk gemaakt dat het hier werkelijk ging om een geestelijke strijd. In de jaren 719-722 herhaalt zich hier, in en om Utrecht, op kleinere schaal de discussie van Whitby.[73] De strijd tussen de Iers-Keltische en de Romeins-continentale traditie richt zich hier niet zozeer op de onderwerpen van paasdatum en tonsuur, maar juist op die van spiritualiteit en kerkelijke organisatie (aliis rebus ecclesiasticis). Bonifatius past ervoor om bisschop te worden onder Willibrord, wiens Iers-Keltische benadering voor hem volstrekt onacceptabel moet zijn geweest.[74] Willibrord en Bonifatius waren qua karakter en qua visie tegenpolen.[75] Bonifatius verlaat de Friese Landen om pas aan het einde van zijn leven terug te keren.

Willibrords ‘testament’

Voor Willibrord moet dit een enorme klap geweest zijn. Willibald schijft dat Willibrord toen hij oud was geworden en de jaren hem zwaar vielen, een opvolger gevonden meende te hebben in Bonifatius. Maar Alcuin noemt deze klap niet eens in zijn levenbeschrijving. De waarde van Willibrords leven hangt bij Alcuin niet af van het wel of niet slagen van de Friese missie. Alcuin stopt de feitelijke biografie in de Vita Willibrordi bij Willibrords aanstelling op de zetel van Utrecht. De missionering van de Friese Landen moet dan eigenlijk nog beginnen. Na de breuk tussen Willibord en Bonifatius is Willibrord niet in staat om het project zelf op te pakken. De Friese missie raakte in het slop voordat het goed en wel was begonnen.

Wat we uit andere bronnen weten is dat Willibrord al betrekkelijk snel na deze breuk bezig is met het veiligstellen van zijn imperium. Willibrords aandacht verschuift weer naar het oorspronkelijke gebied van zijn missie. In de jaren 726-727 stelt Willibrord een wilsbeschikking op, door een jongere hand ‘testament’ genoemd. Strikt genomen is het een oorkonde waarin Willibrord bijna al zijn bezittingen vermaakt aan de abdij van Echternach en bepaalt dat hij in zijn klooster te Echternach begraven wil worden.[76] Velen hebben zich afgevraagd hoe het mogelijk is dat een aartsbisshop als Willibord zijn bezittingen niet heeft nagelaten aan zijn bisdom, zoals het volgens de Romeins-continentale traditie zou moeten.[77] Vanuit het heersende paradigma dat Willibrord vooral (aarts)bisschop van Utrecht was, zijn dergelijke vragen logisch en legitiem. Maar wanneer wij het leven van Willibrord interpreteren vanuit zijn eigen kenmerkende visie op missie dan komt dit ‘testament’ niet als een verrassing. Met dit testament wordt duidelijk dat Willibrord zijn opgebouwde vermogen naliet aan zijn eerste passie, het klooster en de gemeenschap te Echternach en niet aan de opbouw van een Friese kerkprovincie.[78]

De Friese kerk

Een van de gevolgen van de Friese breuk is dat we weinig weten over de kerkelijke situatie in de Friese Landen in de periode na 722. Over Willibrord ontbreekt informatie en Bonifatius keert pas weer terug tijdens de voor hem fatale reis in 754. Uit de heiligenlevens van Liudger en van Gregorius weten we dat Gregorius abt was van de kloosterschool in Utrecht. Deze Gregorius was een leerling van Bonifatius en de leermeester van Liudger. Na 754 werd hij de abt-bestuurder van de kerk in de Friese landen.[79] De Friese kerkprovincie lijkt op dat moment al een achterhaalde zaak, mocht deze überhaupt van de grond zijn gekomen na 722.[80]

Aan Willibrord wordt wel het verwijt gemaakt van het mislukken van de Friese kerkprovincie, maar Bonifatius kan evengoed verweten worden dat hij zijn organisatorische talent hier niet voor heeft ingezet. Van Bonifatius weten wij niet meer dan dat hij zich de opvolger achtte van de in 739 overleden Willibrord. Dat schrijft hij in de beroemd geworden brief uit 753 aan paus Stephanus II. Daarin ageert hij tegen de aanspraak van het bisdom Keulen op de zetel van Utrecht. Bonifatius vindt dat Utrecht een zelfstandige bisschopszetel moet blijven onder ‘Rome’. Blijkbaar was de situatie van ‘Utrecht’ al dusdanig zwak geworden dat de bisschop van Keulen zijn aanspraak op Utrecht kon laten gelden. Na het overlijden van de abt-bestuurder Gregorius wordt zijn opvolger Alberik in Keulen tot bisschop gewijd en is Utrecht feitelijk dus al bij Keulen ondergebracht.

De breuk tussen Willibrord en Bonifatius kan gezien worden als het echec van de vroege Friese kerkgeschiedenis. Maar de dood van Bonifatius heeft bovendien de ineenstorting van de toch al zwakke Friese kerkelijk infrastructuur veroorzaakt. Tijdens zijn missietocht door de Friese Landen tussen Vlie en Lauwers in 754 overlijden met hem zijn hulpbisschop Eoban en tien met name genoemde priesters, diakenen en monniken. In de tweede levenbeschrijving van Bonifatius (de Vita Altera) worden zelfs 52 martelaren genoemd. Zo laat Bonifatius de Friese kerk verweesd achter. In de verdere toekomst wordt duidelijk dat de Friese Landen niet ondergebracht worden in één Friese kerkprovincie. Deze zullen uiteindelijk verdeeld worden onder de bisdommen van Utrecht, Bremen, Osnabrück en Münster. Het bisdom Utrecht kreeg pas enige betekenis in de negende eeuw.[81] Wanneer Bonifatius zijn organisatorische talent en Willibrord zijn aanzienlijke vermogen gezamenlijk hadden ingezet voor de ontwikkeling van een Friese kerkprovincie, dan had de (kerk) geschiedenis van de lage landen een heel andere loop kunnen nemen.

Tot slot

In hoeverre en op welke wijze was Willibrord aartsbisschop voor het Friese volk, Fresonum genti archiepiscopus? Uit de bronnen wordt duidelijk dat Willibrord stevig geworteld was in de Iers-Keltische traditie. Hij zag zichzelf eerder als abt-bisschop dan als aarts-bisschop. Tevens was hij voor het grootste deel van zijn missie niet actief in de Friese Landen, maar in het Frankische rijk ten zuiden van de grote rivieren. Dit sluit wonderwel aan op die ene aantekening in zijn heiligenkalender. In die zo belangrijke biografische en identiteitsbepalende aantekening spreekt hij niet over het land van de Friezen, maar over Francea, het land van de Franken. Bovendien noemt hij zichzelf episcopus, bisschop. Door die aantekening worden twee onderdelen van de vraag of Willibrord Fresonum genti archiepiscopus is, in ieder geval niet bevestigd.

Of er tussen Willibrord en de Friezen veel liefde heeft bestaan valt te betwijfelen. De oorkonden maken overduidelijk waar Willibrords voorkeur en passie lag: bij zijn klooster in Echternach. Aan het einde van zijn leven vermaakte hij de bezittingen aan die thuisbasis. En daar wil hij natuurlijk dan uiteindelijk ook begraven worden. Dat spreekt boekdelen! In Echternach overlijdt Willibrord uiteindelijk in 739, bijna vijftig jaar na zijn oversteek vanuit Ierland. Met respect kunnen we Willibrord typeren als priester, monnik, peregrinus, missionaris, abt, bisschop en pater spiritualis, maar niet als Fresonum genti archiepiscopus!

Noten

[1] Bede, Ecclesiastical History of the English People. Book V, 11, London: Penguin Books, 1990, 283.

[2] ‘Willibrord’ in The Oxford Dictionary of Saints, Oxford: Oxford University Press, 1978, 407; Hans-Joachim Reischmann, Willibrord. Apostel der Friesen. Seine Vita nach Alkuin und Thiofrid. Lateinisch-Deutsch, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1989.

[3] M.A. Erens O. Praem., Bij het eeuwfeest. Sint Willibrord. Apostel der Nederlanden, Tongerloo: St. Norbertus Drukkerij, 1939; Anton ten Klooster, Arnold Smeets en Peter-Ben Smit (red.), Willibrord door de eeuwen. Botsende culturen en wisselende perspectieven op de apostel van de Lage Landen, Heeswijk-Dinther: Berne Media, 2018.

[4] G. Kiesel en J. Schroeder, Willibrord. Apostel der Niederlande. Gründer der Abtei Echternach. Gedenkausgabe zum 1250. Todestag des angelsächsischen Missionars, Luxembourgh: Editions de l’Imprimerie Saint-Paul, 1989.

[5] https://www.canonvannederland.nl/ (2020).

[6] Zie voor de achtergrond van dit onderzoeksproject mijn artikel ‘Liudger, Apostel van de Friezen?’, Kerk en Theologie 62 (2011), 223-236: 223.

[7] Ian Wood, The Missionary Life. Saints and the Evangelisation of Europe 400-1050, Essex: Longman, 2001.

[8] (1)‘Europa: Bonifatius en de Friese Landen’, Kerk en Theologie 57 (2006); (2), ‘Boniface and the Frisian Lands Revisited: Outline of a Precarious Historical Relationship’, It Beaken. Tydskrift fan de Fryske Akademy 68 (2007), 114-159; (3) ‘Liudger, Apostel van de Friezen?’ (zie nt. 6); (4), ‘Liudger, Apostel fan de Friezen?’ It Beaken 73 (2011), 89-102.

[9] Beda, Ecclesiastical History, V, 10-11.

[10] D.H. Farmer (ed.), The Age of Bede, Middlesex: Penguin Books, 1983, 98, 132.

[11] Alcuin, Vita Willibrordi, in: W. Levison (ed.), MGH, SRM 7, Hannover: 1920, 113-138. Nederlandse vertaling in: A.G. Weiler, Willibrords missie. Christendom en cultuur in de zevende en achtste eeuw, Hilversum: Gooi&Sticht, 1989, 191-209 en ook in Ten Klooster/Smeets/Smit, Willibrord, 150-175.

[12] W. Levison (ed.), Vitae sancti Bonifatii archiepiscopi Moguntini, MGH, SRG 57, Hannover: 1905. Duitse vertaling in: R. Rau, Briefe des Bonifatius. Willibalds Leben des Bonifatius. Lateinisch-Deutch, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1968.

[13] E. Freise (Hg.), Die Vita Sancti Liudgeri. Vollständige Faksimile-Ausgabe der Handschrift Ms. theol. lat. fol. 323 der Staatsbibliothek zu Berlin Preußischer Kulturbesitz, Text, Übersetzung und Kommentar, Forschungsbeiträge, Graz/Bielefeld: 1999.

[14] Rau, Briefe, 338-341.

[15] C. Wampach, Geschichte der Grundherschaft Echternach im Frühmittelalter, 1, 2, Luxemburg: 1930.

[16] H.W. Wilson (ed.), The Calendar of St. Willibrord. A Facsimile with Translation, Introduction and Notes, London: The Henry Bradshaw Society, 1918. Reprinted by Boydell Press, 1998. Nederlandse vertaling in: E. Van Hartingsveldt, ‘De stilte van Willibrord’ in: P. Bange en A.G. Weiler (red.), Willibrord, zijn wereld en zijn werk. Voordrachten gehouden tijdens het Willibrordcongres in Nijmegen, sept. 1989. Middeleeuwse Studies, band VI, Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen, 1990, 157.

[17] T. Brandsma, O. Carm., Herinneringen aan St. Willibrord in Friesland. Frisia Catholica, Groningen: Drukkerij ‘Ons Noorden’, 1939; Erens, Bij het eeuwfeest; W. Lampen, O.F.M., Willibrord en Bonifatius, Amsterdam: Van Kampen en Zoon, 1939.

[18] Wampach, Geschichte; C. Wampach, Sankt Willibrord. Sein Leben und Lebenswerk, Luxemburg: Sankt-Paulus-Druckerei, 1953.

[19] Weiler, Willibrords missie; P. Bange en A.G. Weiler (red.), Willibrord, zijn wereld en zijn werk.

[20] Kiesel/Schroeder, Willibrord.

[21] W. Levison, England and the Continent in the Eighth Century. The Ford Lectures, 1943, Oxford: Oxford University Press, 1946, 53-69.

[22] (1) A. van Berkum, ‘Willibrord en Wilfried. Een onderzoek naar hun wederzijdse betrekkingen’, Sacris Erudiri 23 (1978-1979), 347-415; (2) Aug. van Berkum, O.S.B., ‘Van het charismatische naar het ambtelijke bisschopstype’, in: Kl. Sierksma (red.), Liudger 742-809. De confrontatie tussen heidendom en christendom in de Lage Landen, Muiderberg: De Bataafsche Leeuw, 1984, 63-87; (3) Augustinus van Berkum, ‘Willibrord, de reizende geloofsverkondiger’, in: Kiesel/Schroeder, Willibrord, 69-95; (4) Aug. van Berkum, ‘De constituering en mislukking van de Friese kerkprovincie’, in: Bange/Weiler, Willibrord, 159-174.

[23] E. van Hartingsveld, ‘De stilte van Willibrord’, in: Bange/Weiler, Willibrord, 151.

[24] Levison, England, 54.

[25] Wood, Missionary Life, 81.

[26] E. van Hartingsveldt, ‘De stilte van Willibrord’, in: Bange/Weiler (red.), Willibrord, 151.

[27] Naast de al eerder aangehaalde werken, zie: Th. Schieffer, Winfrid-Bonifatius und die christliche Grundlegung Europas, Freiburg: Verlag Herder, 1954; H. Halbertsma, ‘Het Friese koninkrijk’, in: J.J. Kalma (red.), geschiedenis van Friesland, Leeuwarden: De Tille, 1980, 95-143; K. van Vliet, In kringen van kanunniken. Munsters en kapittels in het bisdom Utrecht 695-1227, Zutphen: Walburg pers, 2002.

[28] Alcuin, Vita Willibrordi, Praefatio.

[29] C.H. Talbot, ‘Introduction to the Life of Saint Willibrord’, in: F.X. Noble en Th. Head (red.), Soldiers of Christ. Saints and Saints’ Lives from Late Antiquity and the Early Middle Ages, Pennsylvania: Pennsylvania State University Press, 1995, 190.

[30] Van Vliet, In kringen, 75.

[31] Beda, Ecclesiastical History, V, 10.

[32] Bijvoorbeeld: M. Richter, ‘The Young Willibrord’, in: Kiesel/Schroeder, Willibrord, 25-30 en B. Yorke, ‘The Insular Background of Boniface’s Career’, in: F. Felten, J. Jarnut en L. von Padberg (red.), Bonifatius Leben und Nachwirken. Die Gestaltung des christlichen Europa im Frühmittelalter, Mainz: Gesellschaft für mittelrheinische Kirchengeschichte, 2007, 23-37.

[33] Wood, Missionary Life, 43; zo ook M. Richter, ‘Der irische Hintergrund der angelsächsischen Mission’, in: Heinz Löwe (Hg.), Die Iren und Europa im früheren Mittelalter, Stuttgart: Klett-Cotta, 1982, 123.

[34] Zie voor een uitgebreide beschrijving: Wagenaar, ‘Europa’, 318-327 en Wagenaar, ‘Boniface’, 119-134.

[35] Eddius Stephanus, ‘Life of Wilfrid’, Ch. 14 and 47, in: Farmer, Age, 120 en 156.

[36] Beda, ‘Life of Cuthbert’, 8, in: Farmer, Age, 53.

[37] Arnold Angenendt, ‘Er war der erste… Willibrords historische Stellung’, in: Bange/Weiler, Willibrord, 13-34; Weiler, Willibrords missie, 84.

[38] Van Berkum, ‘Willibrord en Wilfried’, 362.

[39] M. Richter, ‘England and Ireland in the Time of Willibrord’, in: Bange/Weiler, Willibrord, 35-50 en ‘The Young Willibrord’, in: Kiesel/Schroeder, Willibrord, 25-30.

[40] Alcuin, Vita Willibrordi, 4.

[41] Idem, 5.

[42] Jean Schroeder, ‘Willibrord – Erzbishof von Utrecht oder Abt von Echternach?’, in: Bange/Weiler, Willibrord, 348-357: 352.

[43] Beda, Ecclesiastical History, V, 11.

[44] Idem., V, 19 en V, 9-10.

[45] S. Meeder en E. Goosmann, Redbad. Koning in de marge van de geschiedenis, Houten: Uitgeverij Unieboek, 2018, 27.

[46] Alcuin, Vita Willibrordi, 5.

[47] H. Rombaut, ‘Het grondbezit van de abdij van Echternach in Texandria en het Antwerpse. Achtergronden, prediking en verwerving’, in: Bange/Weiler, 177-183: 181.

[48] Wampach, Geschichte en Sankt Willibrord en E. Honée, ‘Das Apostolat Willibrords in Toxandrien. Ablauf, Ergebnisse und Voraussetzungen einer langjärihgen Diskussion’, Nederlands archief voor kerkgeschiedenis 76 (1996), 101-127.

[49] Van Berkum, ‘Constituering en mislukking’, 170.

[50] Alcuin, Vita Willibrordi, 9-11.

[51] Régis de la Haye, ‘Het historisch dossier van de heilige Amandus’, Publications 154, Maastricht: De Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg, 2018, 76-82.

[52] Angenendt, ‘Er war der erste’, 15-17.

[53] Wilson, Calendar, xiii.

[54] Van Hartingsveld, ‘Stilte’, 154.

[55] Van Berkum, ‘Constituering en mislukking’, 165 en Arnold Angenendt, ‘Willibrord als römischer Erzbischof’, in: Kiesel/Schroeder, Willibrord, 31-41: 39.

[56] Van Berkum, ‘Geloofsverkondiger’, 69.

[57] Van Berkum, ‘Bisschopstype’, 71-75.

[58] Beda, Ecclesiastical History, V, 11.

[59] Alcuin, Vita Willibrordi, 24.

[60] Rau, Briefe, 338-339; Nederlandse vertaling in: Weiler, Willibrords missie, 212-214.

[61] Alcuin, Vita Willibrordi, 8.

[62] Idem, Praefatio.

[63] R. Bauer, Karel de Grote, Sterck & De Vreese, 2019, 58-65 en 115-154.

[64] Wood, Missionary Life, 80-86.

[65] Sven Meeder, ‘Leven voor de missie: Willibrord en de Friezen’, in: Ten Klooster/Smeets/Smit, Willibrord, 19-30.

[66] ‘Indiculus superstitionum’, in: Rau, Briefe; Nederlandse tekst in: Marco Mostert, 754: Bonifatius bij Dokkum vermoord, Hilversum: Verloren, 1999, 27.

[67] Weiler, Willibrords missie, 82.

[68] Alcuin, Vita Willibrordi, 2.

[69] Judith Schuyf, Heidense heiligdommen. Zichtbare sporen van verloren verleden, Utrecht: Uitgeverij Omniboek, 2019, 160-172.

[70] Schroeder, ‘Willibrord’, 349-352.

[71] Wagenaar, ‘Boniface’.

[72] Vita Bonifatii, 5 in: Rau, Briefe.

[73] Van Berkum, ‘Bisschopstype’, 78.

[74] M. Mostert, In de marge van de beschaving. De geschiedenis van Nederland, 0-1100, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2009, 142.

[75] Meeder, ‘Leven’, 26.

[76] Wampach, Geschichte.

[77] Erens, Bij het eeuwfeest, 229-230 en Weiler, Willibrords missie, 148.

[78] Van Berkum, ‘Constituering en mislukking’, 169-170 en 352.

[79] Freise, Vita; K. Bruinsma, Liudger en Gregorius. Altfried, It libben fan de hillige Liudger. Liudger, It libben fan Gregorius, Boalsert: It Wite Boekhûs, 1997.

[80] Van Berkum, ‘Constituering en mislukking’, 161; Schroeder, ‘Willibrord’, 352.

[81] Mostert, In de marge, 158-162.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken