Menu

Basis

Dit huis, dat alle sporen draagt…

Op veel gemeenten drukt de financiële last van het kerkbezit. Wellicht kunnen we leren van hoe anderen dat probleem hebben aangepakt. Zoals in Deventer.

Woningeigenaren weten er alles van. Het bezit van een huis kan tegelijk een lust en een last zijn. Voor kerkeigenaars is dat niet anders. Sinds 2004 vormen de gereformeerden, hervormden en luthersen samen de Protestantse Kerk in Nederland – en dan komen er vragen en dat is de gewoonste zaak van de wereld. Blijven we allemaal in ons eigen huis wonen? Trekken we af en toe in het weekend bij elkaar in? Of kiezen we voor één en hetzelfde huis? En is dat jouw huis of het mijne?

Valt er trouwens wel wat te kiezen? Als bij elk ‘gewoon’ huwelijk kon je het zien aankomen. Trouwen vraagt om zoiets als samenwonen. De psalm (berijming: 133) noemt het ‘lieflijk’ als ‘zonen van ’t zelfde huis als broeders samenwonen. Eén liefdeband houdt hen tezaam.’ Mooi gezegd, maar dat samenwonen moet je wel organiseren. En niet alleen met zonen en broeders. Dochters en zusters zijn er gelukkig ook nog. Zonder hen wordt het maar een saaie boel.

Kerkgebouw als eigendom

Dit artikel gaat over de vraag: wat doe je met het kerkgebouw als het je eigendom is? Eenvoudige vraag waar veel aan vast zit. Omdat algemeenheden niet veel zeggen, neem ik mijn protestantse gemeente in Deventer (PGD) als voorbeeld. Ieder kan dit wel op de eigen situatie toepassen, neem ik aan.

Ooit kende protestants Deventer een tiental ‘plaatsen van samenkomst’. Luthersen, hervormden en gereformeerden hadden eigen gebouwen. Behalve kerkgebouwen ook wijkcentra waar een breed scala aan activiteiten plaatsvond. De locatie van een gebouw was vaak historisch bepaald, in het centrum van de stad (Lebuinuskerk) of bij de haven (St. Nicolaasof Bergkerk). Ook de visie op kerkzijn speelde mee. Zoals decentralisatie en presentie: aanwezig zijn in de wijken waar mensen wonen en niet alleen in het centrum van de stad. Van die uitwaaiering over de stad is niets meer over, althans niet wat gebouwen betreft. De historische Lebuinuskerk, die uittorent boven het oude centrum, is nu het enige kerkgebouw. Met het wijkcentrum Van Vlotenhof, in het noordelijk deel van de stad, als (reserve)vergadercentrum.

Geen dorp of stad ontkomt eraan na te denken over het kerkbezit

Geen dorp of stad ontkomt eraan om na te denken over het kerkbezit. De kerken niet, maar ook de overheid niet. Die laatste maakt zich, terecht, zorgen over de leegstand van veel kerkgebouwen. We zijn blij dat in Deventer alle vroegere kerkelijke gebouwen een nieuwe bestemming hebben gevonden.

Verdriet en vreugde

Kerkgebouwen opgeven doet heel erg zeer. Veel gereformeerden voelen dat aan den lijve. Immers, juist zij hebben de laatste jaren meegemaakt dat hun gebouw het bijna overal aflegde tegen een hervormd monument. Hoe goed je dat ook kunt uitleggen, het verdriet is er niet minder om. Het duurt daarna een poosje voor je weer van harte kunt zingen ‘De vreugde voert ons naar dit huis’ (Liedboek 2013, 280; de titel van mijn artikel is eraan ontleend).

Zo werd afscheid genomen van Het Open Hof, de gereformeerde kerk in oostelijk Deventer, een halve eeuw geleden gebouwd. In 2012 viel het doek. ‘Voor de zoveelste keer moest de PGD bezuinigen – gevolg van ledenverlies en teruglopend kerkbezoek, ook in Het Open Hof – en dat trof nu ook haar kerkgebouwen. De PGD koos de Grote Kerk (= Lebuinuskerk) als enige plaats van samenkomst.’ (ik citeer een herdenkingsboekje). De Alevitische Geloofsgemeenschap kreeg het gebouw in handen en daar was ieder blij mee. Zo was de religieuze bestemming bewaard gebleven.

Vreugde was er eens te meer toen het kerkelijk leven in de Lebuinuskerk wonderwel opbloeide. Het verkassen naar één kerkgebouw was niet mislukt, wat heel goed had gekund. Resultaat van geduldig, voorzichtig en grondig werk. En van de kerkelijke moed van mensen om te blijven meedoen. Dankbaar is het als een zegen ervaren.

Vreugde was er eens te meer toen het kerkelijk leven wonderwel opbloeide!

Kerkelijke stichting

Al vrij gauw kwam ter sprake hoe de Lebuinuskerk het beste beheerd en bestuurd kon worden. De keuze viel op de vorming van een stichting, waarbij de PGD eigenaar blijft. Uiteraard kan dat ook anders: het kerkgebouw afstaan en onderbrengen in een (wat ik noem) ‘algemene’ stichting. Voordeel daarvan is dat de financiële last van het gebouw dan niet langer op de kerkelijke gemeente drukt. Aanlokkelijke gedachte!

Maar niet elk kerkgebouw leent zich voor een algemene stichting. Zo’n stichting heeft alleen kans van slagen als er een rendabel beleidsplan voor te maken is. Wie zet daar de schouders onder?

Protestants Deventer koos voor een kerkelijke stichting. Waarom kerkelijk? Om in de stad als kérk zichtbaar te blijven en niet als een culturele, eventueel religieus-culturele instelling. Daar is niets mis mee, maar voor ons gevoel gaat er dan toch iets wezenlijks verloren. De Lebuinuskerk is een bewoond huis, bewoond door een actieve kerkgemeenschap die haar huis graag openstelt voor stad en ommeland.

Opgaan in een algemene stichting zou tot gevolg hebben dat dit karakter verloren gaat. De PGD zou huurder worden en haar zeggenschap over sfeer en inrichting van het gebouw verliezen. We willen niet doorgaan voor een neutraal gebouw. Bezoekers zien in één oogopslag dat het een kérk is.

Als vorm is gekozen voor een stichting, die zich tooit met de letters SEL. Het levert een heldere interne werkverdeling op: de kerkenraad van de PGD gaat over de kerkgemeente, het bestuur van de SEL over het kerkgebouw. Met natuurlijk wel de nodige afspraken, omdat PGD en SEL voortdurend met elkaar te maken hebben. Activiteiten haken in elkaar, medewerkers gaan over en weer. Ook extern is de helderheid groter geworden.

Een stichtingsbestuur overlegt gemakkelijker met de burgerlijke gemeente en andere overheidsinstanties dan een kerkenraad. Die overheid betaalt doorgaans niet mee aan de exploitatie, maar is wel begaan met het kerkelijke erfgoed.

Zo kregen de drie letters SEL hun betekenis: Stichting Erfgoed (en niet: Exploitatie) Lebuinuskerk.

Beleidsplan

Het woord beleidsplan kan in deze tijd niet uitblijven. De SEL kent drie doelstellingen, in overleg met de PGD geformuleerd.

We willen niet doorgaan voor een neutraal gebouw, bezoekers zien meteen dat het een kérk is

Eerst: de Lebuinuskerk ontwikkelen tot een kwalitatief hoogstaand monument met museale en culturele faciliteiten. Dan: een maatschappelijke en levensbeschouwelijke rol spelen in de stad en de omgeving. Ten slotte: het kerkgebouw duurzaam in stand houden, zorgvuldig onderhouden en restaureren. Zo wordt alles in het werk gesteld om de belangrijke positie van de Lebuinuskerk te behouden en te versterken. Niet voor niets wordt zij door velen icoon van de stad genoemd. Een kostbaar merkteken waar we heel zuinig op zijn.

Soorten activiteiten dienen zich aan, maar niet alles kan

Doelstellingen worden vertaald in programma’s. Een bundeling van activiteiten die zowel passen bij het karakter van de Lebuinuskerk als voldoende geld opbrengen om het gebouw te behouden. Soms valt dat samen, soms ook niet. Aan het ene kom je tekort, aan het andere houd je over. Het is altijd weer zoeken naar een commerciële balans. Soorten activiteiten dienen zich aan: tentoonstellingen, lezingen, concerten, diners, markten. Maar niet alles kan: een disco kun je elders in de stad wel vinden, evenals showrooms voor auto’s. Niets staat de vieringen op zondag en bij allerlei gelegenheden in de weg, een stiltecentrum biedt rust en bezinning voor ieder die binnenkomt, de toren kan in bepaalde periodes van het jaar beklommen worden, populair bij jong en oud. De Lebuinuskerk is zomer en winter dagelijks geopend om bezoekers te ontvangen, duizenden per jaar. Zonder tientallen vrijwilligers zou het allemaal onuitvoerbaar zijn.

Als je dit allemaal overziet, dringt tot je door hoe kostbaar het bezit van deze Lebuinuskerk is. In een doorsnee kerkgebouw zou dit allemaal niet mogelijk zijn.

Kostbaar en duur

Een kostbaar bezit is ook een duur bezit. Eigenaar zijn van een kerk heeft financiële gevolgen. De SEL heeft de opdracht ervoor te zorgen dat de Lebuinuskerk in de toekomst het vermogen van de kerk niet opslokt. Dat betekent: zorgen dat de jaarlijkse exploitatie van het gebouw rond is. Plus geld storten in een fonds waaruit eens in de 6 jaar een verplicht aandeel in de restauratiekosten betaald kan worden. Bij elkaar is dat veel geld. Een ambitieuze opdracht. Zeker als je bedenkt dat de PGD opdraait voor de tekorten van de SEL.

We waren aardig op streek, maar ja, toen kwam Covid-19. De kerkdeuren bleven dicht, een heel jaar exploitatie van de baan. Hopen op betere tijden, hard doorwerken; er zit niets anders op.

Een kerklied

Voor een stichting is een kerkgebouw een bedrijf, dat je zakelijk moet leiden. Zonder daarbij het bijzondere karakter uit het oog te verliezen, want dan zou je kerkgebouw én kerkgemeente tekortdoen. Het lied van Sytze de Vries dat ik al een paar keer aanhaalde geeft dat goed weer. Hij kiest woorden, gevuld met emotie, die kille verzakelijking uitsluiten.

‘Dit huis van hout en steen, dat lang de stormen heeft doorstaan, waar nog de wolk gebeden hangt van wie zijn voorgegaan, dit huis, dat alle sporen draagt van wie maar mensen zijn…’.

Een huis is het waar het woord aan ons geschiedt, een plaats waar de hemel open gaat.

‘Dit huis slijt mét ons aan de tijd, maar blijven zal de kracht die wie hier schuilen verder leidt tot alles is volbracht.’

Jelle (drs. J.J.) van Nijen is emeritus-predikant van de Protestantse Kerk in Nederland, oud-docent Praktische Theologie (homiletiek: preekkunde) aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en vrijwilliger van de Lebuinuskerk in Deventer.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken