Menu

Premium

Kerstmoraal

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 9,1-6(7), Micha 5,1-4a, Titus 2,11-14 en Lucas 2,1-20

Te midden van de kerstweelde is er altijd wel iemand die de ‘kerstgedachte’ in herinnering brengt. En inderdaad, het feest heeft ook een immateriële, niet-eetbare kant. De engelen zingen over vrede op aarde. Ontroerend zijn de kerstbestanden uit de Eerste Wereldoorlog. Je loopgraaf uit durven komen, is dat niet waar Kerst over gaat? Verbroedering. Zachtheid. Als we er met Kerst niet toe komen, wanneer dan wel? Zelfs de vrek Scrooge uit A Christmas Carol bekeert zich. Goede doelen weten ons daarom te vinden. De kerstgedachte is zo gek nog niet. Kerst heeft inderdaad een morele kant.

Natuurlijk is dat niet het hele verhaal. Een kerstbestand is nog geen wereldvrede. Een paar dagen van vrijgevigheid maakt een systeem van onrecht niet goed. Sentiment dat tegelijk met de kerstboom het huis uit gaat is onvoldoende. Wat heb je eraan, als na Kerst de kanonnen weer beginnen te bulderen, de economie begint te ratelen en we terugduiken in de loopgraven van het bestaan? Bovendien, is het theologisch wel verantwoord om de menselijke moraal met Kerst centraal te stellen? Gaat Kerst niet in de eerste plaats over wat God doet? Moeten we niet steeds inniger beseffen dat alleen God ons kan redden? Onze maakbaarheid blijkt vooral kapot-maakbaarheid te zijn. Onze ongeëvenaarde technische greep op de wereld gaat gepaard met het akelige gevoel dat alles gierend uit de hand loopt. Kortom, de ‘kerstgedachte’ moet méér zijn dan vluchtig sentiment en moet allereerst een gedachte aan God zijn.

Bij Titus

De lezing uit Titus komt aan beide eisen royaal tegemoet. Om met het laatste te beginnen: Paulus plaatst Kerst in een alomvattend kader van goddelijke redding. ‘De heilbrengende genade van God is verschenen aan alle mensen’ (Titus 2,11). Voor ‘verschijnen’ staat er een vervoeging van het Griekse werkwoord epifainoo. Gods genade is fenomeen geworden, ervaarbaar en zichtbaar. Zoals Jesaja en Micha profeteren, houdt dat de belofte van wereldvrede in. Kerst is maar een begin. We verwachten ‘de verschijning van de majesteit van onze grote God en redder Jezus Christus’ (Titus 2,13). Voor ‘verschijning’ staat er epifaneia. We leven dus tussen twee epifanieën, twee verschijningen in. Het subject daarvan is God. Tegelijkertijd zet Paulus een verrassend moreel accent. Zijn grootse heilshistorische visioen leidt direct tot een ‘kerstgedachte’, een moraal. Die moraal is meer dan een vluchtige emotie, meer dan een tijdelijk bestand. De verschenen genade ‘leert ons dat we goddeloze en wereldse begeerten moeten afwijzen en bezonnen, rechtvaardig en vroom moeten leven in deze wereld’ (Titus 2,12). Dan worden we tot een volk ‘ijverig in goede werken’ (Titus 2,14). Het zijn ongegeneerd morele klanken. Twee van de vier klassieke deugden klinken erin mee: bezonnenheid (temperantia) en rechtvaardigheid (iustitia).

Kerstpedagogiek

De verschenen genade ‘leert’ ons om zo te gaan leven. Paideuousa staat er. Ons woord ‘pedagogisch’ is eraan verwant. Kerst is een pedagogisch feest. Pedagogiek wil letterlijk zeggen: kind-leiding. Het Kind van Betlehem leidt ons mensenkinderen tot een goed leven. Wat is pedagogiek zonder een levend voorbeeld? Augus-tinus zei: God is al nederig, wij moeten het nog worden (Sermo 142). God blijft niet zweven in eeuwige mogelijkheden. Hij kiest, Hij verbindt zich, Hij wordt mens. Van Hem kijken we de kunst van het mens-zijn af. Als we God zien schreien als een Kindeke in de kribbe, hoe kunnen wij dan nog blijven leven met een slag om de arm?

Goddeloze begeerten verzaken

De pedagogiek van het Kerstkind heeft een negatieve en een positieve kant. We leren nee te zeggen tegen ‘goddeloze en wereldse begeerten’. Wij mensen zijn begerende wezens. Ons verlangen, onze begeerte vormt ons diepgaand. Reclamemakers, demonen en engelen weten dat. In de kerkelijke traditie is de (om)vorming van ons verlangen een belangrijk thema. Thomas van Aquino (1225-1274) schrijft dat een mens drie dingen nodig heeft voor zijn redding: kennis van wat je hebt te geloven, kennis van wat je hebt te verlangen en kennis van wat je hebt te doen. Daarmee corresponderen het Credo, het Onze Vader en de Tien Woorden.

Thomas van Aquino, Over de Tien Geboden, Zoetermeer 1999.

Het gebed vormt onze verlangens. ‘Goddeloze en wereldse begeerten’ worden erdoor verdrongen. De hebzucht, de (seksuele) gulzigheid, de mateloosheid maken plaats voor het sterkere.

Stil worden

De pedagogiek van Kerst leidt positief tot bezonnen, rechtvaardig en vroom leven. Deze woorden verdienen het dat we het stof er voorzichtig vanaf vegen. Het mooist vind ik de derde van het stel: vroom. Laten we vromere mensen worden! Mensen met meer binnenkant. ‘Men begrijpt helemaal niets van de moderne civilisatie als men niet eerst beseft dat ze een universele samenzwering is tegen elke vorm van innerlijk leven.’

Georges Bernanos, La France contre les robots, Rio de Janeiro 1944.

Het Griekse grondwoord euseboos (vroom) betekent zoiets als ‘eerbiedig’ of zelfs ‘schaamtevol’, ‘terugdeinzend’. Het is de drempelvrees van de liefde. Wij kunnen het mysterie van God en van zijn schepping niet binnenmarcheren op de laarzen van onze platitudes. Dan sluit het mysterie zich en blijven we buitenstaanders, domme toeristen op aarde. De schoenen moeten van onze voeten. Laten we stil worden, alsof we een babykamer binnengaan. Zachter gaan praten en zingen. Laten we in de liturgie ruimschoots stil worden.

De kerstgedachte, de moraal van Kerst wordt geboren in de stille verwondering. De Almogende Liefde verschijnt in het vlees. Hij, zonder wie geen mens, dier, plant, schelp of steen maar een ogenblik kan bestaan. Laten we stil worden bij deze Pasgeborene. Laten we eerbied met ons meedragen, in blijde verwachting van zijn glorieuze Epifanie.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken